ECLI:NL:RBAMS:2013:7543

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 november 2013
Publicatiedatum
14 november 2013
Zaaknummer
13.707.054-13
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering aan Polen ten behoeve van executie toegestaan

Op 5 november 2013 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 4 juni 2013, naar aanleiding van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 25 november 2010 door de regionale rechtbank in Toruń was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Polen, werd beschuldigd van het ondergaan van een vrijheidsstraf van vier jaar en zes maanden, waarvan nog zeven maanden en vijftien dagen resteerden. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat de feiten waarvoor overlevering werd verzocht, zowel naar Pools als naar Nederlands recht strafbaar zijn.

De rechtbank heeft de vordering behandeld op openbare zittingen op 30 juli en 22 oktober 2013, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. De raadsman betoogde dat de opgeëiste persoon voldeed aan de voorwaarden van artikel 6, vijfde lid, van de Overleveringswet (OLW), maar de rechtbank oordeelde dat dit niet was aangetoond. De opgeëiste persoon had niet gedurende vijf jaar een ziektekostenverzekering gehad, wat een vereiste is voor rechtmatig verblijf in Nederland. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon niet voldeed aan de eerste voorwaarde van artikel 6, vijfde lid, OLW, en dat het verweer van de opgeëiste persoon niet slaagde.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het EAB voldeed aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank heeft de overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen toegestaan, zodat hij zijn straf kan ondergaan in de uitvaardigende lidstaat. De uitspraak werd gedaan door mr. W.H. van Benthem, voorzitter, en mrs. C.A.E. Wijnker en B. Poelert, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. Y.M.E. Jurgens.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.707.054-13
RK nummer: 13/3568
Datum uitspraak: 5 november 2013
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 4 juni 2013 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 25 november 2010 door
the President of the Regional Court in Toruń(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [1967],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en verblijvend
op het adres [GBA adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 30 juli 2013. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman mr. T.P. ter Eerden, advocaat te Rotterdam en door een tolk in de Poolse taal.
Bij tussenuitspraak van 13 augustus 2013 heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting heropend
- onder gelijktijdige schorsing hiervan - teneinde de opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen om door middel van objectieve stukken te onderbouwen dat hij ten tijde van de uitspraak op het overleveringsverzoek reeds vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft.
De behandeling is hervat op de openbare zitting van 22 oktober 2013. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22 OLW uitspraak zou moeten doen voor onbepaalde tijd verlengd. De reden hiervan is gelegen in voornoemde schorsing van het onderzoek.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting wederom verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een gecombineerd vonnis van 16 nov 2004 van
the Regional Courtin Toruń, met kenmerk: II K 155/04 (met daarin gecombineerd de uitspraken van
the Regional Courtin Toruń van 3 juli 2001 (II K 49/01) en van
the District Court in Toruńvan 26 juni 2003 (II K 695/02).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vier jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteert volgens het EAB nog zeven maanden en 15 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

4.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van bepaalde feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De rechtbank begrijpt het EAB aldus dat, met uitzondering van de feiten die zien op het vervalsen van voertuigidentificatienummers en de gewone diefstal van 23 februari 2000, de strafbare feiten op deze lijst vallen onder nummer 18, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal
Uit de brief van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 23 juli 2013 volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
4.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De rechtbank begrijpt het EAB aldus dat de uitvaardigende justitiële autoriteit de feiten die zien op het vervalsen van voertuigidentificatienummers en de gewone diefstal van 23 februari 2000 heeft aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2 OLW gestelde eisen.
De rechtbank stelt vast dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar het recht van Polen als naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat op deze feiten in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
andere dan de in art. 217 en 218 Sr bedoelde merken, die krachtens wettelijke voorschriften op goederen moeten worden geplaatst, daarop valselijk plaatsen, met het
oogmerk om die goederen door anderen te doen gebruiken alsof de daarop geplaatste
merken echt en onvervalst waren, meermalen gepleegd
diefstal
5. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6, tweede lid, juncto vijfde lid, OLW
Standpunt van de opgeëiste persoon
De raadsman heeft ter zitting van 30 juli 2013, zakelijk weergeven, betoogd dat de opgeëiste persoon voldoet aan de eerste en derde voorwaarde van artikel 6, vijfde lid OLW en dat de tweede voorwaarde, te weten de voorwaarde van Nederlandse rechtsmacht, niet gesteld kan worden omdat deze voorwaarde in onderhavig geval niet evenredig is aan het daarmee nagestreefde legitieme doel. De raadsman heeft verwezen naar twee uitspraken van deze rechtbank van 25 juni 2013 met de kenmerken ECLI:NL:RBAMS:2013:3848 en ECLI:NL:RBAMS:2013:3852.
Ter zitting van 22 oktober 2013 heeft de raadsman nadere stukken overgelegd die het op
30 juli 2013 ingenomen standpunt onderbouwen en gepersisteerd bij zijn stelling dat de opgeëiste persoon reeds vijf jaren ononderbroken en rechtmatig in Nederland verblijft en om die reden met een Nederlander gelijkgesteld moet worden. De raadsman heeft tot weigering van de overlevering geconcludeerd.
Standpunt van de officier van justitie
Zakelijk weergegeven heeft de officier van justitie zich primair op het standpunt gesteld dat gelet op de ernst van de feiten waarvoor de opgeëiste persoon in Polen is veroordeeld, het hanteren van de rechtsmachtvoorwaarde in het onderhavige geval wel degelijk evenredig is aan het nagestreefde legitieme doel, te weten het voorkomen van straffeloosheid.
Subsidiair heeft de officier van justitie betoogd dat de opgeëiste persoon, gezien de door hem overgelegde stukken, niet gedurende een aaneengesloten periode van vijf jaren onafgebroken en rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Reden hiervoor is dat de opgeëiste persoon pas sinds 2010 over een ziektekostenverzekering beschikt, alsmede dat hij niet gedurende de gehele periode van vijf jaar over voldoende bestaansmiddelen heeft beschikt.
Oordeel van de rechtbank
Bij de toepassing van artikel 6, vijfde lid, OLW op vreemdelingen die onderdaan zijn van een andere lidstaat van de Europese Unie, zoals de opgeëiste persoon, heeft de rechtbank de eerste voorwaarde van artikel 6, vijfde lid, OLW kaderbesluitconform uitgelegd. De rechtbank hanteert in plaats van het vereiste van het bezit van een formele vergunning tot verblijf voor onbepaalde tijd (en afgezien van de overige in dat artikellid vermelde criteria), als criteria de materiële voorwaarden om voor een dergelijke vergunning in aanmerking te komen. Uitzonderingen daargelaten is de belangrijkste materiële voorwaarde een ononderbroken en rechtmatig verblijf in Nederland van ten minste vijf jaren (zie bijvoorbeeld Rb. Amsterdam 2 december 2009,
LJNBK5504).
Het toetsingsmoment van de termijn van vijf jaren is de datum van de uitspraak van de rechtbank in de overleveringszaak (zie bijvoorbeeld Rb. Amsterdam 5 januari 2010,
LJNBK9119).
De rechtbank is van oordeel dat ook met het overleggen van nadere, objectieve, stukken niet is aangetoond dat de opgeëiste persoon voldoet aan de eerste voorwaarde van artikel 6, vijfde lid, OLW. Om het ononderbroken verblijf van vijf jaar rechtmatig te doen zijn, moet er in ieder geval gedurende de hele periode van vijf jaar een ziektekostenverzekering zijn geweest (artikel 8.12 Vreemdelingenbesluit 2000). Naar blijkt uit de overgelegde stukken, heeft de opgeëiste persoon pas met ingang van 16 maart 2010 een ziektekostenverzekering afgesloten. Gedurende een deel van het jaar 2008, het jaar 2009 en een deel van het jaar 2010 beschikte de opgeëiste persoon aldus niet over een ziektekostenverzekering.
Het verweer van de opgeëiste persoon, inhoudende dat hij meende dat het afsluiten van een ziektekostenverzekering door zijn werkgever zou gebeuren en hij er (in eerste instantie) niet van op de hoogte was dat dit een verplichting betrof die op hemzelf rustte, doet hier niet aan af. Het lag op de weg van de opgeëiste persoon om zich voorafgaand aan dan wel zo snel mogelijk na zijn vestiging in Nederland te (laten) informeren over de voorwaarden voor een rechtmatig verblijf hier te lande.
Aan de eerste voorwaarde van artikel 6, vijfde lid is aldus niet voldaan. Het verweer slaagt niet. De vragen of de opgeëiste persoon gedurende zijn verblijf in Nederland over voldoende middelen van bestaan heeft beschikt, danwel het hanteren van de rechtsmachtvoorwaarde in het onderhavige geval evenredig is aan het nagestreefde legitieme doel, behoeven gelet op vorengaande conclusie, geen bespreking meer.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 219 en 310 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the President of the Regional Court in Toruń(Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. W.H. van Benthem, voorzitter,
mrs. C.A.E. Wijnker en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 5 november 2013.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
A