4.4.1Vrijspraak medeplegen gijzelen en wederrechtelijke vrijheidsberoving [persoon 1]
4.4.1.1 De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is geweest van wederrechtelijke vrijheidsberoving van [persoon 1] en zal verdachte daarvan vrijspreken. Zij overweegt daartoe als volgt.
4.4.1.2 Artikel 282 en 282a van het Wetboek van het Strafrecht vallen onder misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid. In de situatie waarin men – zonder dat de dader daartoe gerechtigd is – iemand doet verblijven op een plaats – waaronder ook een voertuig kan vallen – waarvan of waaruit die persoon zich niet op ieder gewenst ogenblik kan verwijderen, is sprake van wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Van wederrechtelijke vrijheidsberoving als bedoeld in de artikelen 282 en 282a van het Wetboek van Strafrecht kan naast het geval wanneer het iemand tegen diens wil fysiek onmogelijk wordt gemaakt zich te verplaatsen, onder bepaalde omstandigheden ook het toepassen van zogeheten zedelijke dwang, dat wil zeggen dwang die betrekking heeft op de wil, vallen. Die dwang moet resulteren in de onmiddellijke onmogelijkheid zich vrij te verplaatsen (AG Knigge ECLI:NL:PHR:2012:BX5468). Zo is het mogelijk dat iemand zich als gevolg van geestelijke dwang niet vrij voelt te gaan en te staan waar hij wil, bijvoorbeeld als hij moet vrezen onmiddellijk te worden neergeschoten, wanneer hij een bepaalde plaats verlaat (vgl. HR 15 mei 1990, ECLI:NL:HR:1990:ZC8416, NJ 1990, 668). 4.4.1.3 De ten laste gelegde vrijheidsberoving betreft het ophalen van [persoon 1] uit zijn woning in [plaats] op 17 januari 2012, inclusief het brengen van [persoon 1] naar het hotel in Amersfoort, het onderbrengen van [persoon 1] in dat hotel, het brengen van [persoon 1] naar het kantoor van mr. [persoon 2], inclusief de bespreking daar, en ten slotte het vervoeren van [persoon 1] op 19 januari 2012 naar de rechtbank Amsterdam. Verdachte en zijn medeverdachten zouden zich kort gezegd in woord en gebaar op zeer intimiderende, indringende, agressieve en bedreigende wijze hebben gedragen waardoor [persoon 1] zich zo bang voelde dat hij de indruk had dat als hij niet zou doen wat verdachte en/of zijn medeverdachte hem opdroegen, hij dood zou zijn en hij zich niet vrij voelde om weg te gaan en de auto en/of het hotel te verlaten.
4.4.1.4 De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte of zijn medeverdachten het aan [persoon 1] onmogelijk heeft of hebben gemaakt zich vrijelijk te bewegen. Uit de verklaring van [persoon 1] volgt niet dat er een fysiek middel is aangewend om hem van zijn vrijheid te beroven en dit volgt ook niet anderszins uit het dossier. Uit de verklaring van [persoon 1] volgt verder niet dat hij vreesde of moest vrezen dat hem onmiddellijk onheil zou overkomen als hij niet zou gehoorzamen en dus ook niet dat sprake is geweest van onmiddellijke dreiging die maakte dat [persoon 1] zich niet kon verplaatsen. Uit zijn verklaring volgt wel dat hij bang en geïntimideerd was. Voor zover zijn verklaring inhoudt dat hij niet kon gaan en staan waar hij wilde, vindt zij evenwel geen steun in ander bewijs. Integendeel, uit het aanwezige bewijs kan juist worden afgeleid dat [persoon 1] zich telkens vrij kon bewegen en dus niet van zijn vrijheid was beroofd. [persoon 1] heeft aan het begin van de autorit van [plaats] naar Amersfoort de auto verlaten om zonder begeleiding brandstof te gaan halen en aannemelijk is dat hij op 18 januari 2012, de dag nadat hij in een hotel in Amersfoort zijn intrek had genomen, zonder begeleiding verschillende bezoeken elders heeft afgelegd. Bovendien staat vast dat [persoon 1] steeds over zijn mobiele telefoon kon beschikken en dat hij daarvan veelvuldig gebruik heeft gemaakt, terwijl niet is gebleken dat hij eerder dan bij zijn ontmoeting met de rechter-commissaris op 19 januari 2012 de hulp van politie of justitie heeft ingeroepen.
4.4.1.5 Nu niet kan worden bewezen verklaard dat [persoon 1] wederrechtelijk van zijn vrijheid is beroofd als bedoeld in artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht, dient verdachte ook te worden vrijgesproken van de hem tevens onder 1 ten laste gelegde gijzeling.
4.4.2Medeplegen belemmeren verklaringsvrijheid [persoon 1]
4.4.2.1 De rechtbank stelt op grond van het dossier het volgende vast.
[persoon 1] zou in de strafzaak [X], waarin verdachte een van de verdachten is, op verzoek van verdachte, op 19 januari 2012 bij de rechter-commissaris in Amsterdam als getuige worden gehoord.
Op 13 januari 2012 hebben verdachte en [persoon 3], nadat zij zijn adres hadden achterhaald, [persoon 1] thuis in [plaats] bezocht. [persoon 1] heeft die dag met zijn advocaat, mr. [persoon 8], gebeld.
Een paar dagen later, op 17 januari 2012, heeft [persoon 1] opnieuw thuis bezoek van verdachte gekregen. Ditmaal werd verdachte vergezeld door [persoon 4]. [persoon 1] heeft die dag telefonisch contact opgenomen met het kabinet van de rechter-commissaris en opnieuw met mr. [persoon 8]. Hij is die dag met verdachte en [persoon 4] meegegaan met de auto. Zij hebben hem naar Amersfoort gebracht en daar heeft [persoon 1] zijn intrek genomen in het Hotel [naam A].
In de late avond van 17 januari 2012 is [persoon 1] opgehaald door verdachte, ditmaal in het gezelschap van [persoon 5]. Zij zijn vervolgens gedrieën naar het advocatenkantoor van [persoon 2], de advocaat van verdachte, gegaan. Nadat hij [persoon 1], verdachte en [persoon 5] had binnengelaten en naar een kamer aan de voorzijde van het kantoor had geleid, heeft [persoon 2] de zonwering voor het raam van die kamer neergelaten. Vervolgens heeft een bespreking plaatsgevonden over de strafzaak waarin [persoon 1] als getuige zou worden gehoord. Daarna is [persoon 1] door verdachte en [persoon 5] teruggebracht naar zijn hotel in Amersfoort.
Op 19 januari 2012 is [persoon 1] opgehaald door [persoon 4] en verdachte en naar de rechtbank in Amsterdam gebracht waar hij die dag door de rechter-commissaris als getuige zou worden gehoord.
4.4.2.2 [persoon 1] heeft verklaard dat hij in deze hiervoor weergegeven periode is beïnvloed zodat hij niet meer onbelemmerd naar waarheid zou kunnen verklaren. De verdediging is van mening dat de verklaringen van [persoon 1] onbetrouwbaar zijn en niet als bewijs zouden mogen worden gebruikt en dat zij bovendien steunbewijs ontberen.
4.4.2.3 De rechtbank stelt voorop dat uit het dossier blijkt dat de door [persoon 1] afgelegde verklaringen over de hiervoor onder 4.3.2.1 vermelde gebeurtenissen – even afgezien van zijn bewering dat hij is geïnstrueerd wat hij moest gaan verklaren – na verificatie juist zijn gebleken en door de verdachten ook als juist worden erkend.
In de tweede plaats is er voor de verklaring van [persoon 1] dat hij een verklaring moest afleggen die verdachte zou ontlasten, wel degelijk steunbewijs.
[persoon 3] heeft immers bij de politie verklaringen afgelegd die dit onderdeel van de verklaringen van [persoon 1] schragen. Weliswaar heeft [persoon 3] die verklaringen ingetrokken en is de verdediging daarom van oordeel dat deze niet tot bewijs kunnen dienen, maar de rechtbank heeft [persoon 3] over zijn voor de intrekking van deze verklaringen opgegeven redenen ter zitting als getuige gehoord en is op grond daarvan tot de overtuiging gekomen dat die redenen geen geloof verdienen. De rechtbank gebruikt die verklaringen dan ook voor het bewijs.
Daarvoor is temeer reden, nu 1) de verklaringen van [persoon 3] en [persoon 1] ten aanzien van wat er op 13 januari 2012 bij [persoon 1] thuis is voorgevallen, worden bevestigd door de verklaring van [persoon 9] (welke verklaring op zich eveneens steun biedt aan de hier bedoelde verklaringen van [persoon 1]); [persoon 9] heeft verklaard dat hij ‘heeft gehoord dat ze het over papieren hadden en wat [persoon 1] moest zeggen.’ en 2)
uit de tussen [persoon 3] en [persoon 1] op 19 en 23 februari en op 5 maart 2012 gevoerde telefoongesprekken moet worden afgeleid dat [persoon 3], zoals hij in de later door hem ingetrokken verklaringen heeft erkend, [persoon 1] moest herinneren aan de afspraak die [persoon 1] en verdachte hadden gemaakt; [persoon 3] heeft hierover bij de politie het volgende verklaard: “Ik moest [van [verdachte]] zorgen dat [persoon 1] zijn verklaring die hij bij de politie had afgelegd [zou] intrekken. (…) Ik heb inderdaad met [persoon 1] gesproken over de telefoon dat hij zich aan de gemaakte afspraken moest houden.” De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte met [persoon 1] een afspraak had gemaakt wat [persoon 1] tegenover de rechter-commissaris zou zeggen.
Ten slotte bieden ook de verklaringen van [persoon 2] steun aan de verklaringen van [persoon 1] dat hij is geïnstrueerd wat hij moest gaan verklaren bij de rechter-commissaris. [persoon 2] heeft verklaard dat op zijn kantoor met [persoon 1] over de inhoud van de getuigenverklaring is gesproken.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande bewezen dat verdachte zich jegens [persoon 1] heeft geuit om diens verklaringsvrijheid te belemmeren. Er zijn afspraken gemaakt met [persoon 1] over hoe en wat hij moest verklaren. Het motief van verdachte om [persoon 1] te laten getuigen was om hem te ontlasten in de tegen hem aanhangige strafzaak [X].
Onderdeel van deze afspraken was ook dat [persoon 1] kennelijk moest verdoezelen dat hij voor het verhoor bij de rechter-commissaris door verdachte was opgehaald. [persoon 1] heeft verklaard dat hem door [persoon 2] is gezegd dat hij geheid de vraag van de rechter-commissaris of een van beide officieren van justitie zou krijgen waarom hij, hoewel hij geen uitnodiging voor het verhoor had ontvangen, toch was gekomen en welk antwoord hij op die vraag moest geven, namelijk dat hij van zijn advocaat mevrouw mr. Drummen had vernomen dat hij voor het verhoor was opgeroepen.
De rechtbank wordt in haar overtuiging gesterkt door de angst van [persoon 1] voor verdachte die uit het dossier naar voren komt. [persoon 1] heeft op 26 januari 2012 verklaard dat hij nog steeds bang is. Ook zijn broer Henk [persoon 1] heeft verklaard dat [persoon 1] bang was. [persoon 1] heeft verklaard dat hij op verschillende plaatsen verbleef omdat hij bang was en dat wordt bevestigd door [persoon 3]. Laatstgenoemde heeft verklaard ook zelf bang te zijn. Uit het dossier volgt dat [persoon 2] ook niet zonder vrees voor verdachte door het leven ging.
Tot de overtuiging van de rechtbank draagt ten slotte bij dat op het kantoor van [persoon 2] verschillende briefjes zijn aangetroffen, waarin instructies van verdachte staan die ertoe strekten andere getuigen te beïnvloeden.
4.4.2.4 De rechtbank is van oordeel dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met zijn advocaat [persoon 2]. In de nacht van 17 op 18 januari 2012 heeft de meergenoemde bespreking plaatsgevonden op het advocatenkantoor van [persoon 2]. Laatstgenoemde kende de zaak waarin [persoon 1] een verklaring moest afleggen en hij zou aanwezig zijn bij het getuigenverhoor op 19 januari 2012 en had daarom een wezenlijk rol in het geheel. Hij zorgde ervoor dat de zonwering werd neergelaten toen [persoon 1] zijn kantoor betrad. Op geen enkel ogenblik heeft hij zich van de gang van zaken in zijn kantoor gedistantieerd. Op 19 januari 2012 hebben [persoon 2] en verdachte voordat [persoon 1] bij de rechter-commissaris als getuige zou worden gehoord telefonisch contact gehad en nadat het getuigenverhoor is afgeblazen, hadden zij zelfs 10 minuten telefonisch contact. Op het kantoor van [persoon 2] is een aantal instructiebriefjes aangetroffen. Het betreffen briefjes die door verdachte zijn geschreven en die verdachte met [persoon 2] heeft besproken.
Verdachte heeft eveneens nauw en bewust samengewerkt met medeverdachte [persoon 3]. Hij heeft [persoon 3] opdracht gegeven [persoon 1] aan de gemaakte afspraak te houden. [persoon 3] heeft vervolgens [persoon 1] telefonisch benaderd en gedaan wat verdachte hem had gevraagd te doen.
4.4.2.5 Ten aanzien van de ten laste gelegde bedreigingen, intimidatie en het fysieke geweld waarover [persoon 1] heeft verklaard, is onvoldoende steun te vinden in het dossier zodat verdachte van dat gedeelte van de tenlastelegging wordt vrijgesproken.
4.4.2.6 Met de officieren van justitie en de verdediging acht de rechtbank voor de ten laste gelegde beïnvloeding van andere getuigen dan [persoon 1] onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig, zodat op die onderdelen vrijspraak moet volgen.
4.4.2.7 Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde kan worden bewezen zoals in rubriek 5 is uitgewerkt. De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Zij zal in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, de bewijsmiddelen nader uitwerken en in een aanvulling opnemen die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.