ECLI:NL:RBAMS:2013:7269

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 november 2013
Publicatiedatum
5 november 2013
Zaaknummer
13/710024-12
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk beïnvloeden van getuige in strafzaak

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 1 november 2013 uitspraak gedaan in de zaak tegen verdachte [verdachte], die beschuldigd werd van het medeplegen van opzettelijk mondeling zich jegens een persoon uiten, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden. De rechtbank achtte bewezen dat verdachte samen met anderen [persoon 1] heeft beïnvloed in zijn verklaringsvrijheid, met als doel om een gunstige verklaring voor zijn cliënt, medeverdachte [persoon 2], te verkrijgen. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van [persoon 1] en andere getuigen, alsook op bewijsstukken die op het kantoor van verdachte zijn aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat verdachte, als advocaat, een bijzondere positie bekleedde en dat zijn handelen de rechtsgang ernstig heeft geschaad. De rechtbank veroordeelde verdachte tot een gevangenisstraf van drie maanden, die voorwaardelijk werd opgelegd met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 180 uren. De rechtbank hield rekening met de tuchtrechtelijke gevolgen van de veroordeling voor verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/710024-12
Datum uitspraak: 1 november 2013
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] op [geboortedag] 1974,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en verblijvende op het adres [GBA adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

1.1
Dit verkorte vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 26 november 2012 (inhoudelijke behandeling en requisitoir), 7 februari 2013 (regiezitting) en 17 oktober 2013 (pleidooi) en 18 oktober 2013 (re- en dupliek en laatste woord verdachte).
1.2
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mrs. J.M. Kees en D.E. Kruimel en van wat verdachte en zijn raadsvrouw
mr. E.A.M. Mannheims naar voren hebben gebracht.
1.3
De rechtbank heeft ter terechtzitting van 17 oktober 2013 kennisgenomen van een door [persoon 1] ingediende vordering tot schadevergoeding. Zij heeft hem in deze vordering niet-ontvankelijk verklaard omdat de vordering is ingediend nadat de officieren van justitie overeenkomstig artikel 311 van het Wetboek van Strafvordering het woord hebben gevoerd (artikel 51g, derde lid van het Wetboek van Strafvordering).
2. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij in of omstreeks de periode vanaf 17 januari 2012 tot en met 19 januari 2012 te Amsterdam en/of Arnhem en/of Amersfoort, in elk geval Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk mondeling en/of door gebaren en/of bij geschrift en/of afbeelding zich jegens [persoon 1] en/of een of meerdere andere perso(o)n(en) heeft/hebben geuit, kennelijk om zijn/hun vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter een verklaring af te leggen, te beïnvloeden, terwijl hij en of zijn mededader(s) wist/wisten of ernstige reden had/hadden te vermoeden dat die verklaring(en) zou(den) worden afgelegd, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s):
  • die [persoon 1] herhaaldelijk gedicteerd en/of gezegd om bij gelegenheid van het geplande getuigenverhoor op 19 januari 2012 in een tegen [persoon 2] aanhangige strafzaak ten overstaan van de rechter-commissaris in strijd met de waarheid te verklaren dat hij, [persoon 1], [persoon 3] in contact heeft gebracht met [persoon 4] en/of dat hij, [persoon 1], [persoon 2] niet (her)kent en/of dat hij, [persoon 1], [persoon 3] een grote idioot en een pathologisch leugenaar vindt en/of dat hij, [persoon 1], van zijn advocaat mr. [persoon 5] vernomen had dat hij opgeroepen was voor het getuigenverhoor en/of die [persoon 1] een of meerdere verklaring(en) van [persoon 4] uit het strafdossier van de zaak [X] overgelegd en die [persoon 1] gedwongen die verklaring(en) te lezen en/of die [persoon 1] gedeeltes uit de verklaring(en) van [persoon 4] voorgehouden en/of
  • die [persoon 1] op het advocatenkantoor van mr. [verdachte] aantekeningen laten maken van hetgeen hij bij gelegenheid van het getuigenverhoor op 19 januari 2012 ten overstaan van de rechter-commissaris zou moeten verklaren en/of
  • die [persoon 1] op het advocatenkantoor van mr. [verdachte] een kopie van het paspoort van [persoon 4] overhandigd, zodat die [persoon 1] die [persoon 4] zou kunnen herkennen en/of zijn uiterlijk zou kunnen omschrijven en/of
  • op het advocatenkantoor van mr. [verdachte] meerdere malen met die [persoon 1] een rollenspel gespeeld, teneinde te oefenen op welke wijze die [persoon 1] diende te verklaren op vragen die hem gesteld zouden (kunnen) worden bij het getuigenverhoor bij de rechter-commissaris en/of
  • die [persoon 1] een groot geldbedrag van ongeveer 100.000 euro tot 400.000 euro in het vooruitzicht gesteld indien hij tegenover de rechter-commissaris een valse verklaring zou afleggen en/of
  • die [persoon 1] bedreigd en geïntimideerd door zijn/hun houding en/of gedrag en/of door op een zeer intimiderende en agressieve toon en met intimiderend taalgebruik tegen die [persoon 1] te spreken en/of te schreeuwen en/of zijn/hun stem te verheffen en/of hem uit te schelden en/of met zijn/hun vuist(en) te heffen en/of met duim en wijsvinger te wijzen alsof het een pistool was.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij samen met anderen [persoon 1], die als getuige door de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Amsterdam, in een andere strafzaak, bekend onder de aanduiding [X], zou worden gehoord, heeft belemmerd in zijn verklaringsvrijheid. Belangrijkste bewijsmiddelen daarvoor zijn door [persoon 1] afgelegde getuigenverklaringen onder meer over zijn bezoek in de avond/nacht van 17 op 18 januari 2012 aan het kantoor van verdachte, die toen de raadsman van medeverdachte [persoon 2] was in die andere strafzaak.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben overeenkomstig het overgelegde schriftelijk requisitoir gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde. Zij hebben geconcludeerd dat op grond van het dossier is komen vast te staan dat juist is wat [persoon 1] heeft verklaard en dat de bespreking op het kantoor van verdachte in de nacht van 17 op 18 januari 2012 ertoe diende om [persoon 1] in te prenten wat hij bij de rechter-commissaris moest gaan verklaren.
4.3
Het standpunt van de verdediging
4.3.1
De raadsvrouw heeft overeenkomstig de door haar overgelegde pleitnotities vrijspraak bepleit en het volgende kort samengevat aangevoerd.
4.3.2
Het is juist dat [persoon 1] in de genoemde avond/nacht op verdachtes kantoor is verschenen, samen met medeverdachten [persoon 2] en [persoon 8], en dat toen is gesproken over het getuigenverhoor waarvoor [persoon 1] bij de rechter-commissaris was uitgenodigd. Van enige beïnvloeding van [persoon 1] is echter geen sprake geweest.
[persoon 2] heeft [persoon 1] niet gedicteerd wat hij moest verklaren zoals omschreven in de tenlastelegging en verdachte heeft evenmin [persoon 1] iets gedicteerd. Verdachte heeft ook geen drie A4’tjes met teksten opgesteld en [persoon 1] gezegd dat hij zo moest verklaren. Ook [persoon 2] heeft dit niet gedaan. Er zijn [persoon 1] geen aantekeningen gedicteerd. Er is geen kopie gemaakt die avond, ook niet van het paspoort van [persoon 4]. Er zijn die avond geen kopieën verstrekt van de verklaringen van [persoon 4]. Er is geen rollenspel gespeeld, niet eenmaal, niet meermalen. Verdachte is niets bekend over het in het vooruitzicht stellen van een geldbedrag. [persoon 2] heeft [persoon 1] op het advocatenkantoor niet onder druk gezet of bedreigd in woord of gebaar, althans niet in aanwezigheid van verdachte. [persoon 2] heeft niet met stemverheffing gesproken en/of geschreeuwd. Noch heeft hij zijn vuisten geheven of een ‘pistoolgebaar’ gemaakt. Althans, niet in aanwezigheid van verdachte en het verheffen van de stem of schreeuwen zou verdachte gehoord moeten hebben wanneer hij zich in het keukentje of op het toilet bevond, als dat zou zijn gebeurd. Verdachte heeft [persoon 1] evenmin onder druk gezet. De sfeer was gemoedelijk en die gemoedelijkheid sluit de beweerde bedreigingen/agressie door [persoon 2] jegens [persoon 1] buiten aanwezigheid van verdachte vrijwel zeker uit, omdat het gewoon niet bij elkaar past. Er is geen dossier [X] of dossier van [persoon 2]/[X] op tafel geweest en dus is er ook niet in gebladerd. Er bevond(en) zich geen kast(en) in de wachtruimte en dus is het dossier daar ook niet uit gepakt. Noch is het mogelijk dat [persoon 2] ongevraagd dossiers inkeek. De zonwering is naar beneden gedaan door verdachte voor de privacy van zijn cliënt en de overige bezoekers. Het gesprek heeft geen 4¾ uur geduurd, maar 1¾ tot 2 uur.
4.3.3
De raadsvrouw heeft het volgende geconcludeerd. [persoon 1] heeft een karikatuur van verdachte geschetst. Als maar een fractie waar zou zijn wat [persoon 1] heeft verklaard, was de bespreking binnen no time beëindigd door verdachte, zo ook de relatie advocaat-cliënt. De verklaringen van [persoon 1] zijn onbetrouwbaar en kunnen niet dienen tot het bewijs. Aan het Openbaar Ministerie verwijt de verdediging ‘karaktermoord’ te plegen op verdachte, hoewel er serieuze aanwijzingen zijn dat de verklaringen van [persoon 1] onbetrouwbaar zijn buiten de betwisting van die verklaringen door de drie overige aanwezigen bij de bespreking. De verklaringen van [persoon 1] over de beweerde gang van zaken tijdens de bespreking op kantoor in de avond van 17 januari 2012 worden niet ondersteund door andere wettige en overtuigende bewijsmiddelen. Het Openbaar Ministerie heeft verdachte zonder gegronde redenen ten onrechte tot aan zijn enkels afgebroken. Een aantal van de ten laste gelegde feiten heeft zich volgens [persoon 1] voorgedaan buiten aanwezigheid van verdachte en niet blijkt, ook niet uit de verklaringen van [persoon 1], dat verdachte hier wetenschap van had, zodat al om die reden geen sprake kan zijn van medeplegen. Dit geldt voor het verstrekken van kopieën van processen-verbaal van verklaringen van [persoon 4] want volgens [persoon 1] kreeg hij die tijdens de reis Zeeland/Amersfoort of bij aankomst in Amersfoort of helemaal niet en het in het vooruitzichtstellen van grote geldbedragen aan [persoon 1] is eveneens volgens [persoon 1] niet aan de orde geweest tijdens de bespreking.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
De rechtbank stelt op grond van het dossier het volgende vast.
[persoon 1] zou in de strafzaak [X], waarin medeverdachte [persoon 2] een van de verdachten is en werd bijgestaan door verdachte als diens raadsman, op verzoek van [persoon 2], op 19 januari 2012 bij de rechter-commissaris in Amsterdam als getuige worden gehoord.
Op 13 januari 2012 hebben [persoon 2] en [persoon 6], nadat zij zijn adres hadden achterhaald, [persoon 1] thuis in [plaats] bezocht. [persoon 1] heeft die dag met zijn advocaat, mr. [persoon 5], gebeld.
Een paar dagen later, op 17 januari 2012, heeft [persoon 1] opnieuw thuis bezoek van [persoon 2] gekregen. Ditmaal werd [persoon 2] vergezeld door [persoon 7]. [persoon 1] heeft die dag telefonisch contact opgenomen met het kabinet van de rechter-commissaris en opnieuw met mr. [persoon 5]. Hij is die dag met [persoon 2] en [persoon 7] meegegaan met de auto. Zij hebben hem naar Amersfoort gebracht en daar heeft [persoon 1] zijn intrek genomen in het Hotel [naam A].
In de late avond van 17 januari 2012 is [persoon 1] opgehaald door [persoon 2], ditmaal in het gezelschap van [persoon 8]. Zij zijn vervolgens gedrieën naar het advocatenkantoor van verdachte gegaan. Nadat hij [persoon 1], [persoon 2] en [persoon 8] had binnengelaten en naar een kamer aan de voorzijde van het kantoor had geleid, heeft verdachte de zonwering voor het raam van die kamer neergelaten. Vervolgens heeft een bespreking plaatsgevonden over de strafzaak waarin [persoon 1] als getuige zou worden gehoord. Daarna is [persoon 1] door [persoon 2] en [persoon 8] teruggebracht naar zijn hotel in Amersfoort.
Op 19 januari 2012 is [persoon 1] opgehaald door [persoon 7] en [persoon 2] en naar de rechtbank in Amsterdam gebracht waar hij die dag door de rechter-commissaris als getuige zou worden gehoord.
4.4.2
[persoon 1] heeft verklaard dat hij in deze hiervoor weergegeven periode is beïnvloed zodat hij niet meer onbelemmerd naar waarheid zou kunnen verklaren. De verdediging is van mening dat de verklaringen van [persoon 1] onbetrouwbaar zijn en niet als bewijs zouden mogen worden gebruikt en dat zij bovendien steunbewijs ontberen.
4.4.3
De rechtbank stelt voorop dat uit het dossier blijkt dat de door [persoon 1] afgelegde verklaringen over de hiervoor onder 4.4.1 vermelde gebeurtenissen – even afgezien van zijn bewering dat hij is geïnstrueerd wat hij moest gaan verklaren – na verificatie juist zijn gebleken en door de verdachten ook als juist worden erkend.
In de tweede plaats is er voor de verklaring van [persoon 1] dat hij een verklaring moest afleggen die [persoon 2] zou ontlasten, wel degelijk steunbewijs.
[persoon 6] heeft immers bij de politie verklaringen afgelegd die dit onderdeel van de verklaringen van [persoon 1] schragen. Weliswaar heeft [persoon 6] die verklaringen ingetrokken en is de verdediging daarom van oordeel dat deze niet tot bewijs kunnen dienen, maar de rechtbank heeft [persoon 6] over zijn voor de intrekking van deze verklaringen opgegeven redenen ter zitting als getuige gehoord en is op grond daarvan tot de overtuiging gekomen dat die redenen geen geloof verdienen. De rechtbank gebruikt die verklaringen dan ook voor het bewijs.
Daarvoor is temeer reden, nu 1) de verklaringen van [persoon 6] en [persoon 1] ten aanzien van wat er op 13 januari 2012 bij [persoon 1] thuis is voorgevallen, worden bevestigd door de verklaring van [persoon 9] (welke verklaring op zich eveneens steun biedt aan de hier bedoelde verklaringen van [persoon 1]); [persoon 9] heeft verklaard dat hij ‘heeft gehoord dat ze het over papieren hadden en wat [persoon 1] moest zeggen’ en 2)
uit de tussen [persoon 6] en [persoon 1] op 19 en 23 februari en op 5 maart 2012 gevoerde telefoongesprekken moet worden afgeleid dat [persoon 6], zoals hij in de later door hem ingetrokken verklaringen heeft erkend, [persoon 1] moest herinneren aan de afspraak die [persoon 1] en [persoon 2] hadden gemaakt; [persoon 6] heeft hierover bij de politie het volgende verklaard: “Ik moest [van [persoon 2]] zorgen dat [persoon 1] zijn verklaring die hij bij de politie had afgelegd [zou] intrekken. (…) Ik heb inderdaad met [persoon 1] gesproken over de telefoon dat hij zich aan de gemaakte afspraken moest houden.” De rechtbank leidt hieruit af dat [persoon 2] met [persoon 1] een afspraak had gemaakt wat [persoon 1] tegenover de rechter-commissaris zou zeggen.
Ten slotte bieden ook de verklaringen van verdachte steun aan de verklaringen van [persoon 1] dat hij is geïnstrueerd wat hij moest gaan verklaren bij de rechter-commissaris. Verdachte heeft verklaard dat op zijn kantoor met [persoon 1] over de inhoud van de getuigenverklaring is gesproken.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande bewezen dat verdachte zich jegens [persoon 1] heeft geuit om diens verklaringsvrijheid te belemmeren. Er zijn afspraken gemaakt met [persoon 1] over hoe en wat hij moest verklaren. Het motief van [persoon 2] om [persoon 1] te laten getuigen was om hem te ontlasten in de tegen hem aanhangige strafzaak [X].
Onderdeel van deze afspraken was ook dat [persoon 1] kennelijk moest verdoezelen dat hij voor het verhoor bij de rechter-commissaris door [persoon 2] was opgehaald. [persoon 1] heeft verklaard dat hem door verdachte is gezegd dat hij geheid de vraag van de rechter-commissaris of een van beide officieren van justitie zou krijgen waarom hij, hoewel hij geen uitnodiging voor het verhoor had ontvangen, toch was gekomen en welk antwoord hij op die vraag moest geven, namelijk dat hij van zijn advocaat mevrouw mr. [persoon 5] had vernomen dat hij voor het verhoor was opgeroepen.
De rechtbank wordt in haar overtuiging gesterkt door de angst van [persoon 1] voor [persoon 2] die uit het dossier naar voren komt. [persoon 1] heeft op 26 januari 2012 verklaard dat hij nog steeds bang is. Ook zijn broer [persoon 10] heeft verklaard dat [persoon 1] bang was. [persoon 1] heeft verklaard dat hij op verschillende plaatsen verbleef omdat hij bang was en dat wordt bevestigd door [persoon 6]. Laatstgenoemde heeft verklaard ook zelf bang te zijn. Uit het dossier volgt dat verdachte ook niet zonder vrees voor [persoon 2] door het leven ging.
Tot de overtuiging van de rechtbank draagt ten slotte bij dat op het kantoor van verdachte verschillende briefjes zijn aangetroffen, waarin instructies van [persoon 2] staan die ertoe strekten andere getuigen te beïnvloeden.
4.4.4
De rechtbank is van oordeel dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met [persoon 2]. In de nacht van 17 op 18 januari 2012 heeft de meergenoemde bespreking plaatsgevonden op het advocatenkantoor van verdachte. Hij kende de zaak waarin [persoon 1] een verklaring moest afleggen en hij zou aanwezig zijn bij het getuigenverhoor op 19 januari 2012 en had daarom een wezenlijk rol in het geheel. Verdachte zorgde ervoor dat de zonwering werd neergelaten toen [persoon 1] zijn kantoor betrad. Op geen enkel ogenblik heeft hij zich van de gang van zaken in zijn kantoor gedistantieerd. Op 19 januari 2012 hebben verdachte en [persoon 2] voordat [persoon 1] bij de rechter-commissaris als getuige zou worden gehoord telefonisch contact gehad en nadat het getuigenverhoor is afgeblazen, hadden zij zelfs 10 minuten telefonisch contact. Op verdachtes kantoor is een aantal instructiebriefjes aangetroffen. Het betreffen briefjes die door [persoon 2] zijn geschreven en die [persoon 2] met verdachte heeft besproken.
4.4.5
Ten aanzien van de ten laste gelegde bedreigingen, intimidatie en het fysieke geweld waarover [persoon 1] heeft verklaard, is onvoldoende steun te vinden in het dossier zodat verdachte van dat gedeelte van de tenlastelegging wordt vrijgesproken.
4.4.6
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het ten laste gelegde kan worden bewezen zoals in rubriek 5 is uitgewerkt. De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Zij zal in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, de bewijsmiddelen nader uitwerken en in een aanvulling opnemen die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan wat hem is ten laste gelegd met dien verstande dat verdachte in de periode van 17 januari 2012 tot en met 19 januari 2012 te Arnhem, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk mondeling zich jegens [persoon 1] heeft geuit, kennelijk om zijn vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter een verklaring af te leggen, te beïnvloeden, terwijl hij en zijn mededader wisten dat die verklaring zou worden afgelegd, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader:
  • die [persoon 1] gezegd om bij gelegenheid van het geplande getuigenverhoor op 19 januari 2012 in een tegen [persoon 2] aanhangige strafzaak ten overstaan van de rechter-commissaris te verklaren dat hij, [persoon 1], [persoon 3] in contact heeft gebracht met [persoon 4] en dat hij, [persoon 1], [persoon 3] een grote idioot en een pathologisch leugenaar vindt en dat hij, [persoon 1], van zijn advocaat mr. [persoon 5] vernomen had dat hij opgeroepen was voor het getuigenverhoor en
  • die [persoon 1] op het advocatenkantoor van mr. [verdachte] aantekeningen laten maken van hetgeen hij bij gelegenheid van het getuigenverhoor op 19 januari 2012 ten overstaan van de rechter-commissaris zou moeten verklaren en
  • die [persoon 1] een groot geldbedrag in het vooruitzicht gesteld indien hij tegenover de rechter-commissaris een valse verklaring zou afleggen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
De eis van de officier van justitie
8.1.1
De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte voor het door hen bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf van 180 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen, met aftrek van voorarrest.
8.1.2
De officieren van justitie hebben hun eis als volgt toegelicht. De conclusie is dat verdachte niet alleen tot het gaatje voor zijn cliënt heeft willen gaan, maar ook dat hij gedurende dat proces de lijn tussen maximale legale inzet en het strafrecht uit het oog heeft verloren, of erin gezogen is. Een dramatische ontwikkeling voor zowel verdachte, maar niet het minst voor de samenleving. Een advocaat heeft – terecht – een beschermde positie om de rechtstaat te dienen. Elke verdachte heeft immers recht op een goede verdediging. Maar op het moment dat een advocaat deze beschermde positie willens en wetens misbruikt, dan is dat de bijl aan de wortels
van de rechtsstaat. Bij de strafeis wordt in het nadeel van verdachte meegenomen de aard en de ernst van dit feit en in het bijzonder het feit dat hij misbruik heeft gemaakt van zijn bijzonder en beschermde positie van advocaat. Zoals gezegd tast het de rechtstaat in zijn fundament aan. In zijn voordeel wordt meegewogen het feit dat verdachte geen documentatie heeft. Maar het allerbelangrijkste is dat een veroordeling waarschijnlijke zware tuchtrechtelijke gevolgen zal hebben die een zeer grote impact op het leven van verdachte zal hebben.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en ten aanzien van de strafmaat geen standpunt ingenomen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
8.3.1
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
8.3.2
Het rechtsgoed dat door artikel 285a van het Wetboek van Strafrecht wordt beschermd, is blijkens de Memorie van Toelichting (Handelingen II 1991/92, nr. 22 483, item 3, blz. 39), niet zozeer de waarheid van de verklaring als wel de vrijheid van het onbelemmerd kunnen verklaren van getuigen en deskundigen. Artikel 285a van het Wetboek van Strafrecht strekt tot het scheppen van waarborgen om tot waarheidsvinding in een strafprocedure te komen. Wat betreft het strafmaximum heeft de wetgever dan ook aansluiting gezocht bij de sanctie die onder meer is gesteld op uitlokking van meineed en een strafmaximum van 4 jaren verbonden aan het begaan van dit delict. Daarmee is tevens de ernst van dit delict tot uitdrukking gebracht (Vgl. Hof Den Bosch 24 november 2004, ECLI:NL:GHSHE:2004:AY7986).
8.3.3
Verdachte, die advocaat is, heeft met een cliënt die hij in een strafzaak verdedigde, samengespannen om een getuige die bij de rechter-commissaris zou worden gehoord in die strafzaak te brengen tot het afleggen van een voor zijn cliënt gunstige verklaring. Zij hebben deze getuige belemmerd in zijn verklaringsvrijheid door hem te zeggen wat hij moest verklaren. Een en ander heeft plaatsgevonden op het kantoor van verdachte.
8.3.4
Onoorbare beïnvloeding van een getuige is op zich reeds een ernstige feit waardoor de rechtsgang kan worden geschaad. In het geval van verdachte acht de rechtbank het bewezenverklaarde des te ernstiger omdat hij als advocaat een bijzondere positie in de strafrechtspleging bekleedt.
8.3.5
De rechtbank houdt er, net zoals de officieren van justitie hebben gedaan, rekening mee dat deze zaak voor verdachte ook nog de nodige tuchtrechtelijke repercussies zal kunnen hebben en voorts dat het initiatief bij verdachtes (toenmalige) cliënt lag en de rechtbank zich niet aan de indruk kan onttrekken dat verdachte onder druk is gezet.
8.3.6
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde straf passend en geboden is.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 285a van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk mondeling zich jegens een persoon uiten, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij weet dat die verklaring zal worden afgelegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
180 (honderdtachtig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
3 (drie) maanden, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.J. Cohen Tervaert, voorzitter,
mrs. J. Knol en G. Voorhorst, rechters,
in tegenwoordigheid van M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 november 2013.
De jongste rechter is buiten staat
dit vonnis mede te ondertekenen.