ECLI:NL:RBAMS:2013:7225

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2013
Publicatiedatum
1 november 2013
Zaaknummer
AWB-13_2317
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van het recht op bijstand wegens vermeende gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 oktober 2013 uitspraak gedaan in een geschil over de intrekking van het recht op bijstand van eiseres, die als alleenstaande ouder bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). De intrekking vond plaats op basis van de veronderstelling dat eiseres een gezamenlijke huishouding voerde met de vader van haar kinderen, [achternaam vader]. De rechtbank oordeelde dat de enkele verklaring van eiseres onvoldoende feitelijke grondslag bood om aan te nemen dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. Eiseres had tegen het besluit van de gemeente Amsterdam bezwaar aangetekend, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank stelde vast dat eiseres en [achternaam vader] niet op hetzelfde adres stonden ingeschreven en dat er geen bewijs was dat [achternaam vader] zijn hoofdverblijf bij eiseres had. De rechtbank oordeelde dat de gemeente onvoldoende onderzoek had gedaan en dat de intrekking van de bijstand niet op een zorgvuldige wijze was voorbereid. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit, waardoor het recht op bijstand van eiseres per 17 november 2012 herleefde. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 13/2317

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde mr. M.A. van Hoof),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde mr. drs. Boegborn).

Procesverloop

Bij besluit van 4 maart 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht op bijstand van eiseres met ingang van 17 november 2012 ingetrokken.
Bij besluit van 6 mei 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 september 2013. Eiser is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1. Eiseres ontving bijstand op grond van de Wet werk en bestand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder. Zij heeft twee kinderen, te weten[kind1], geboren op[geboortedag kind1] 2008, en [kind2], geboren op [geboortedag kind2] 2012. Beide kinderen zijn erkend door de heer[vader] (hierna [achternaam vader]), geboren op [geboortedatum vader].
1.2. Naar aanleiding van een mededeling van 11 februari 2013 van het Werkplein Centrum/Oost van de Dienst Werk en Inkomen (DWI), waarin staat dat eiseres telefonisch heeft doorgegeven dat zij in november 2012 een tweede kind heeft gekregen, dat de vader geen alimentatie betaalt en het kind niet heeft erkend, terwijl eiseres wel een akte van erkenning heeft ingeleverd en het kind de achternaam van de vader draagt, is door de afdeling Handhaving en controle Centrum/Oost van DWI een onderzoek ingesteld. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het Rapport van bevindingen RMO met afsluitdatum 28 februari 2013.
1.3. In het kader van het onderzoek is eiseres op 26 februari 2013 gehoord. Volgens de zich in het dossier bevindende, door eiseres ondertekende, schriftelijke weergave heeft eiseres daarbij het volgende verklaard:
- De vader van mijn kinderen heet[vader]. Hij heeft mijn kinderen ook erkend. Hij heeft een huurwoning aan het adres [adres1] te [woonplaats1].
- Hij slaapt elke dag op mijn adres [adres2] te [woonplaats], dit sinds de geboorte van mijn zoon [naam zoon] op [geboortedag kind2] 2012.
- Tijdens mijn zwangerschap en voor mijn zwangerschap sliep hij ongeveer twee dagen per week op mijn adres.
- Nu [naam zoon] geboren is helpt hij met de kinderen. Mijn partner [naam partner 1] brengt dagelijks mijn zoon [naam zoon2] naar school.
- Mijn partner [naam partner 1] komt elke dag nadat hij klaar is met zijn werk op mijn adres slapen meestal rond 4:00 uur in de ochtend. Hij slaapt dan een paar uurtjes en daarna brengt hij [naam zoon2] naar school.
- Als hij [naam zoon2] naar school heeft gebracht dan komt hij terug naar mijn adres en slaapt dan tot 14:00 uur, want hij moet om 15:00 uur op zijn werk zijn.
- Als mijn partner [naam partner 1] wakker is dan lunchen we gezamenlijk voordat hij naar zijn werk gaat. Ik maak de lunch klaar. Hij werkt elke dag.
- In mijn garderobekast heeft mijn partner [naam partner 1] zijn spullen liggen. Hij heeft in deze kast twee spijkerbroeken, drie truien, vier ondergoed en vier sokken liggen. Mijn partner [naam partner 1] maakt gebruik van mijn verzorgingspullen en scheermesjes. Mijn partner [naam partner 1] ontvangt zijn post op zijn eigen adres. Hij heeft geen administratie op mijn adres liggen.
- Alleen ik en mijn partner [naam partner 1] hebben de sleutel van mijn woning.
- Ik denk dat ik samen met mijn partner [naam partner 1] een gezinsuitkering zal aanvragen.
2.
Op grond van deze verklaring heeft verweerder bij besluit van 4 maart 2013 de bijstand van eiseres met ingang van [geboortedag kind2] 2012 ingetrokken. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat sprake is van een gezamenlijke huishouding tussen eiseres en [achternaam vader]. Uit de verklaring van eiseres volgt volgens verweerder dat [achternaam vader], de vader van haar kinderen, zijn hoofdverblijf bij eiseres heeft.
3.
In beroep heeft eiseres aangevoerd dat zij geen gezamenlijke huishouding voert met [achternaam vader] en dat hij niet zijn hoofdverblijf bij haar heeft. [achternaam vader] heeft tijdens en na de kraamzorg geholpen bij de verzorging van eiseres en hun zoon [naam zoon] en heeft [naam zoon2] naar school gebracht. Eiseres heeft op 27 februari 2013 een verklaring getekend, maar op 28 februari 2013 heeft zij gebeld met de DWI en gemeld dat zij zich niet kon vinden in de weergave van haar verklaring. Eiseres heeft vervolgens een klacht ingediend over het verloop van het gesprek en de onvolledige en onzorgvuldige wijze waarop de verklaring is weergegeven. De verklaring van eiseres is het enige bewijsmateriaal op grond waarvan de uitkering is ingetrokken. Eiseres bestrijdt de juistheid van de inhoud van die verklaring. Er is verder geen huisbezoek geweest en [achternaam vader] is niet gehoord. Eiseres en [achternaam vader] wonen ieder afzonderlijk op hun eigen adres. Zij hebben ieder hun eigen woning en hebben geen gezamenlijke activiteiten. [achternaam vader] verbleef niet zeven dagen per week bij eiseres. Hij kwam van maandag tot en met vrijdag om hun zoon [naam zoon2] naar school te brengen en daarna te helpen met de baby. In bezwaar heeft eiseres een verklaring van [achternaam vader] overgelegd en een verklaring van de GGD, waarin wordt aangeven dat er geen sprake is van gezamenlijk hoofdverblijf. Daarop wordt in het bestreden besluit niet ingegaan.
4.
In geschil is de vraag of eiseres en [achternaam vader] in de periode van 17 november 2012 tot en met 4 maart 2013 - hierna: de periode in geding - een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd. Vast staat dat [achternaam vader] de kinderen van eiseres heeft erkend. Gelet op het bepaalde in artikel 3, vierde lid, aanhef en onder b, van de WWB is voor de beantwoording van de vraag of sprake was van een gezamenlijke huishouding dan ook bepalend of [achternaam vader] en eiseres hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden. Nu sprake is van een belastend besluit, rust de bewijslast op verweerder.
5.
De rechtbank stelt vast dat eiseres en [achternaam vader] in periode in geding niet op hetzelfde adres in de GBA stonden ingeschreven. Het aanhouden van afzonderlijke woonadressen staat echter het hebben van hoofdverblijf in dezelfde woning niet in de weg. Aannemelijk moet zijn dat desondanks een feitelijke situatie van samenwonen bestaat. Voor de vraag waar iemand zijn hoofdverblijf heeft, moet volgens vaste rechtspraak de feitelijke woonsituatie doorslaggevend worden geacht. De rechtbank wijst op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 20 maart 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BV9789). In een geval als dit, waarin sprake is van afzonderlijke adressen, zal aannemelijk moeten zijn dat desondanks een feitelijke situatie van samenwoning bestaat doordat slechts één woning wordt gebruikt, in die zin dat voornamelijk daar wordt geleefd, gegeten en geslapen. De rechtbank wijst op de uitspraak van de CRvB van 27 december 2011 (ECLI:NL:2011:BV0110).
6.
Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat de conclusie dat sprake is van een gezamenlijk hoofdverblijf uitsluitend is gebaseerd op de door eiseres op 26 februari 2013 afgelegde verklaring en dan met name op de citaten: “Hij slaapt elke dag op mijn adres [adres2] te [woonplaats] sinds de geboorte van mijn zoon [naam zoon] op [geboortedag kind2] 2012”, “Mijn partner [naam partner 1] komt elke dag nadat hij klaar is met zijn werk op mijn adres slapen, meestal rond 04:00 uur in de ochtend”, “Hij werkt elke dag”.
7.
De rechtbank is met eiseres van oordeel dat de enkele verklaring van eiseres in dit geval onvoldoende feitelijke grondslag biedt voor de vaststelling dat [achternaam vader] in de periode in geding zijn hoofdverblijf had op het adres van eiseres. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
7.1.
De verklaring van eiseres is weliswaar tijdens het gesprek met de handhavingsspecialist op schrift gesteld, aan eiseres voorgelezen en door eiseres per pagina ondertekend, maar eiseres heeft tegen het verloop van het gesprek en de inhoud van de weergegeven verklaring op 18 maart 2013 een klacht ingediend. In de klacht heeft zij gemotiveerd uiteengezet dat de door haar gegeven antwoorden op de vragen onjuist dan wel onvolledig zijn weergegeven. Eiseres heeft daarbij onder meer aangegeven dat zij had verklaard dat [achternaam vader] na de bevalling vaker kwam dan de 1 à 2 dagen voor de bevalling, dat zij op de vraag van de handhavingsspecialist of dat vijf dagen in de week was heeft geantwoord “voorlopig wel” en dat er vervolgens is genoteerd: “hij slaapt elke dag op mijn adres [adres2] te [woonplaats], dit sinds de geboorte van mijn zoon [naam zoon] op 17 november 2012”. Verder heeft zij in de klacht aangegeven dat haar werd gevraagd of zij [naam partner 2] als haar partner zag en dat zij daarop heeft geantwoord “Ehm, ja? Door de kinderen, maar in de praktijk niet, want we zijn niet samen”. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat niet valt niet uit te sluiten dat de stelling van eiseres dat haar verklaring op essentiële punten onvolledig en onjuist is weergegeven, juist is.
7.2.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de weergegeven verklaring van eiseres op 26 februari 2013 zeer summier is en dat door verweerder genoemde onderdelen van de verklaring (zie rechtsoverweging 7) gelet op de context waarbinnen eiseres deze heeft afgelegd, op verschillende manieren kunnen worden geïnterpreteerd. Zo heeft eiseres verklaard dat [achternaam vader] elke dag nadat hij klaar is met zijn werk op haar adres komt slapen en dan na een paar uurtjes [naam zoon2] naar school brengt. Feit van algemene bekendheid is echter dat scholen vijf dagen per week en dus niet elke dag open zijn. De handhavingsspecialist heeft daarop ten onrechte niet doorgevraagd.
7.3.
In dat licht had verweerder de door eiseres in bezwaar overgelegde schriftelijke verklaring van [achternaam vader] niet buiten beschouwing kunnen laten, met name niet nu hij tijdens het onderzoek door verweerder niet is gehoord en er ook geen ander onderzoek is verricht. In zijn verklaring van 19 maart 2013 heeft hij het volgende aangegeven: “Hierbij verklaar ik dat ik vanaf de geboorte van mijn zoon [naam zoon] op [geboortedag kind2] 2012 tot 1 maart 2013 na mijn werk langskwam bij de moeder van mijn kinderen [naam kind3] op maandag tot en met vrijdag tussen 4:00 en 6:00 uur. Reden: op dit tijdstip worden de kinderen wakker en eisen tegelijk aandacht van de moeder. Aangezien een pas bevallen vrouw zich niet te veel mag inspannen in verband met terugval hielp ik haar tijdens dit ochtendritueel. Ik maakte onze oudste zoon [naam zoon2] klaar voor school die om 8:45 uur begon. Nadat ik hem heb weggebracht, ging ik naar mijn eigen huis. De moeder kreeg de rest van de dag hulp van de kraamverzorgster. In het weekend kwam de kraamhulp ook, ik hoefde er niet bij te zijn, omdat [naam zoon2] vrij had en er geen hectische momenten waren. Nadat de kraamperiode voorbij was, verbleef ik langer bij de moeder in huis om haar te helpen met beide kinderen, dus arriveerde ik tussen 4:00 en 6:00 uur op maandag t/m vrijdag, bracht [naam zoon2] naar school en kwam terug om te helpen met de zorg van de baby. Wanneer [naam zoon] sliep rustte ik ook uit samen met hem op de bank. Om 14:00 uur maakte ik mij klaar om naar werk te gaan. Ik verbleef nooit langer dan acht uurtjes en ik overnachtte niet. Ik heb de moeder enkel mantelzorg aangeboden, omdat ze niemand anders had”.
7.4.
De rechtbank stelt vast dat deze verklaring een meer uitgebreide verklaring vormt van hetgeen eiseres tijdens haar verhoor op 26 februari 2013 naar voren heeft gebracht. Hetgeen eiseres heeft verklaard is niet in tegenstrijd met hetgeen [achternaam vader] heeft verklaard. Ook eiseres heeft immers verklaard dat [achternaam vader] bij haar kwam in verband met de zorg voor de kinderen. De verklaring van [achternaam vader] past voorts binnen de nuancering die eiseres ten aanzien van de term elke dag naar voren heeft gebracht, namelijk dat daaronder verstaan moet worden de dagen dat haar oudste kind naar school ging, te weten vijf dagen per week, waarbij hij pas tussen 4:00 uur en 6:00 uur arriveerde om eiseres met de zorg voor de kinderen te helpen en niet bij eiseres overnachtte.
7.5.
Verder acht de rechtbank van belang dat eiseres in haar verklaring heeft aangegeven dat [achternaam vader] slechts enkele kledingstukken op haar adres heeft, haar toiletspullen gebruikt, geen post op haar adres ontvangt en zijn administratie in zijn eigen woning heeft. Deze omstandigheden duiden er op dat [achternaam vader] zijn hoofdverblijf niet bij eiseres had. Ook heeft eiseres een verslag van het 4 weken-consult op 17 december 2012 van de GGD Amsterdam overgelegd, waarin wordt aangegeven dat P [de rechtbank begrijpt dat daarmee papa, dus [achternaam vader] wordt bedoeld] af en toe in beeld is en niet bij moeder en de kinderen woont. Gelet hierop en hetgeen in rechtsoverwegingen 7.1 tot en met 7.4 is overwogen, had verweerder niet zonder nader onderzoek, bijvoorbeeld in de vorm van een huisbezoek, uit de enkele verklaring van eiseres kunnen concluderen dat [achternaam vader] in de in geding zijnde periode zijn hoofdverblijf had bij eiseres.
8.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het bestreden besluit ovoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Het beroep is dus gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank ziet tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen, aangezien dit besluit op dezelfde onjuiste grondslag berust en niet aannemelijk is dat dit gebrek nog kan worden hersteld. Dit betekent dat het recht op bijstand van eiseres per 17 november 2012 herleeft.
9.
Nu de rechtbank het beroep gegrond verklaart, dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht aan haar te vergoeden.
10.
De rechtbank ziet voorts aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944, - (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 44, - aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 944,- , te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M. Beunk, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. van Duinen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
18 oktober 2013.
de griffier
de rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB