In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 november 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. E. Broere, en de korpschef van de Landelijke Politiedienst, vertegenwoordigd door mr. M. Burghout. De zaak betreft een verzoek om functieonderhoud dat door de korpschef is afgewezen. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 8 december 2011, waarin zijn verzoek om functieonderhoud werd afgewezen. Eiser stelde dat hij recht had op functieonderhoud, omdat hij al geruime tijd werkzaamheden verrichtte die wezenlijk afweken van zijn oorspronkelijke functie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de korpschef de beslistermijn voor het bezwaar heeft overschreden, waardoor het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar gegrond werd verklaard. De rechtbank heeft de hoogte van de dwangsom vastgesteld op € 1.260,--, omdat de korpschef niet tijdig een besluit op het bezwaar had genomen.
Daarnaast heeft de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 14 december 2012 ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat eiser geen recht had op functieonderhoud voor de tijdelijke werkzaamheden die hij verrichtte, omdat de Tijdelijke Regeling functieonderhoud politie niet voorziet in functieonderhoud voor tijdelijke functies. De rechtbank concludeerde dat de oorspronkelijke functie van eiser als uitgangspunt moest blijven, en dat de tijdelijke werkzaamheden niet als basis voor functieonderhoud konden dienen. De rechtbank heeft de proceskosten aan eiser toegewezen, begroot op € 218,50. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een rechtsmiddel tegen de uitspraak mogelijk binnen zes weken.