ECLI:NL:RBAMS:2013:6781

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 augustus 2013
Publicatiedatum
17 oktober 2013
Zaaknummer
HA ZA 11-2318
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis in verzekeringszaak met betrekking tot bereddingskosten en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 augustus 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen Wuppermann Staal Nederland B.V. en de verzekeraars Delta Lloyd Schadeverzekeringen N.V. en HDI-Gerling Verzekeringen N.V. De zaak betreft een machineschadeverzekering en de vraag of de kosten van voorlopige herstellingen en bereddingskosten gedekt zijn onder de polis. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een constructiefout in de installatie, waarbij integrale vervanging noodzakelijk was om de problemen op te lossen. De kosten van voorlopige herstellingen werden niet gedekt door de verzekeringsvoorwaarden, aangezien deze niet als bereddingskosten konden worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de herstelkosten in het belang van de bedrijfsvoering waren gemaakt en niet ter afweer van onmiddellijk dreigend gevaar. De uiteindelijke schadevergoeding werd vastgesteld op € 570.710,37 onder de machineschadeverzekering en € 3.612,21 onder de bedrijfsschadeverzekering, met een totaal van € 574.322,58. De verzekeraars werden veroordeeld in de proceskosten, die op € 18.146,22 werden begroot. De rechtbank verklaarde de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/496933 / HA ZA 11-2318
Vonnis van 28 augustus 2013
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WUPPERMANN STAAL NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Moerdijk,
eiseres,
advocaat mr. T.J. Dorhout Mees te Zwolle,
tegen
1. de naamloze vennootschap
DELTA LLOYD SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. de naamloze vennootschap
HDI-GERLING VERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagden,
advocaat mr. J.H. Tuit te Almere.
Eiseres zal hierna Wuppermann worden genoemd. Gedaagden zullen afzonderlijk respectievelijk Delta Lloyd en HDI-Gerling worden genoemd en gezamenlijk de verzekeraars.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 12 september 2012, hierna het tussenvonnis,
  • de akte van 7 november 2012 van de verzekeraars,
  • de antwoordakte van 5 december 2012 van Wuppermann,
  • het pleidooi van 1 juli 2013.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank onder 4.33 overwogen:
“De rechtbank stelt voorop dat de machineschadeverzekering kosten van voorlopige herstelling niet dekt gelet op artikel 8.6 van de voorwaarden. De aanvullende verzekeringsvoorwaarden van de bedrijfsschadeverzekering beperken in artikel 4 de omvang van de dekking tot schade die gedekt is onder de machineschadeverzekering. Verzekeraars hebben zich niet uitgelaten over welke posten uit het rapport van [bedrijf 1] van 31 mei 2011 (…) onder niet-gedekte schade vallen. De rechtbank zal de verzekeraars in de gelegenheid stellen om zich hierover uit te laten, waarna Wuppermann in de gelegenheid zal worden gesteld om hierop te reageren. (…)”
2.2.
In rechtsoverweging 4.36 van het tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen:
“(…) Dat betekent dat de rechtbank vooralsnog uitgaat van een bedrag van € 715.624,32 aan materiële schade en een bedrag van € 660.948,04, exclusief BTW aan bedrijfsschade. (…) Op het bedrag aan materiële schade dient het niet betwiste bedrag aan eigen risico van € 100.000,-- in mindering te worden gebracht en een eventueel bedrag aan kosten van voorlopige herstelling als bedoeld in rechtsoverweging 4.33. Op het bedrag aan bedrijfsschade dient het niet betwiste bedrag aan eigen risico van € 200.755,80 in mindering te worden gebracht en een eventueel bedrag aan kosten van voorlopige herstelling als bedoeld in rechtsoverweging 4.33.”
Standpunt verzekeraars
2.3.1.
Volgens de verzekeraars staat vast dat het definitieve herstel uitsluitend kan bestaan uit de integrale vervanging van de installatie. De rechtbank heeft namelijk overwogen dat integrale vervanging van de installatie de enige oplossing is om de problemen als gevolg van de constructiefout weg te nemen en de installatie goed te kunnen laten functioneren. Alle andere vormen van herstel zijn daarom aan te merken als voorlopig herstel in de zin van artikel 8.6 van de verzekeringsvoorwaarden. Op het moment dat Wupperman op 23 augustus 2006 melding maakte van de schade had een groot aantal herstellingen reeds plaatsgevonden. Daarmee staat vast dat de met het voorlopig herstel samenhangende kosten - ingevolge de rapportage van [bedrijf 1] van 31 mei 2011 gaat het om een bedrag van € 37.113,95 - niet voor vergoeding in aanmerking komen. Per saldo betekent dit dat de materiële schade € 678.510,37 bedraagt, waarop een bedrag van € 100.000,- als eigen risico in mindering strekt zodat in totaal € 578.510,37 aan materiële schade voor vergoeding in aanmerking komt.
Ten aanzien van de bedrijfsschade geldt dat - nog steeds volgens de verzekeraars - de rechtbank heeft overwogen dat de uit het voorlopig herstel voortvloeiende bedrijfsschade evenmin voor vergoeding in aanmerking komt. Uit de (bijlage bij de) rapportage van [bedrijf 1] volgt dat sprake is van acht stilstandperioden gerelateerd aan incidentele hotspots/lekkages en de voorlopige herstelling daarvan, waarbij verzekeraars erop wijzen dat het definitief herstel is uitgevoerd in een periode van reguliere bedrijfsstilstand en in die zin niet tot bedrijfsschade heeft geleid. De stilstandperioden zien dus niet op de uiteindelijke definitieve reparatie die is uitgevoerd in de winterstop. Daarmee komt uitsluitend de schade ontstaan door het afkoppelen van ovenkast I (de spoelen I tot en met IV) en de daaruit voortvloeiende minderproductie als vergoedbare bedrijfsschade in aanmerking. De schade als gevolg van het feit dat ovenkast I enige tijd uitgeschakeld is geweest bedraagt € 185.885,-. Naar de overwerktoeslagen van € 7.273,01 is geen nader onderzoek verricht maar deze komen slechts voor vergoeding in aanmerking voor dat deel dat in verband kan worden gebracht met het definitief herstel. De kosten van noodreparaties en assistentie van derden van € 11.210,- staan in verband met voorlopige herstellingen en komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking. Omdat voor de bedrijfsschade een eigen risico geldt van € 200.755,80 staat vast dat de bedrijfsschade van € 185.885,- plus een gedeelte van het bedrag van € 7.273,01 onder het eigen risico blijft. Dit betekent dat in totaal alleen het bedrag van € 578.510,37 voor vergoeding in aanmerking komt. Op dit bedrag strekt nog het onder 4.35 van het tussenvonnis genoemde bedrag aan verbetering van € 7.800,- in mindering, zodat de netto-uitkering uitkomt op € 570.710,37, aldus tenslotte de verzekeraars.
Standpunt Wupperman
2.3.2.
Primair stelt Wupperman dat de discussie over de vraag naar de werking van artikel 8.6 van de polisvoorwaarden van de machineschadeverzekering en de invloed daarvan op de bedrijfsschadeverzekering niet meer relevant is omdat de door partijen ingeschakelde experts de schade hebben vastgesteld en partijen daarover overeenstemming hebben bereikt. Voor de verzekeraars bestaat geen ruimte meer om daarin ‘selectief te gaan shoppen’ met het argument dat delen van de vastgestelde schade niet zouden zijn gedekt. Wupperman heeft erop mogen vertrouwen dat de in dat rapport vastgestelde schade ook onder de polis gedekte schade betreft.
Subsidiair stelt Wupperman dat met medeweten van (de experts van) verzekeraars gekozen is voor een later definitief herstel (in dit geval vervanging) op een ook voor verzekeraars gunstig moment van reguliere bedrijfssluiting. De herstelkosten betreffen daarom bereddingskosten zowel ten aanzien van de materiële schade als ten behoeve van de bedrijfsschade. De feitelijke stilstand bij vervanging was 33 dagen, derhalve 792 uur. Daarmee zou de bedrijfsschade in ieder geval € 2.208.313,80 zijn geweest. De in verband met de reparatie opgetreden stilstandschade is feitelijk circa 155 uur geweest en dit heeft tot een bedrijfsschade van € 434.023,00 geleid. Dit is 5 maal minder dan de schade die bij acute vervanging zou zijn opgetreden. Meer subsidiair stelt Wupperman dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de verzekeraars zich op artikel 8.6 beroepen. Door dit beroep te honoreren zouden verzekeraars ervan profiteren dat Wupperman ter vermijding van enorme bedrijfsschade tussentijds herstel heeft toegepast terwijl de (experts van) verzekeraars wisten dat ter vermijding van veel grotere bedrijfsschade voorlopig werd hersteld en verzekeraars Wupperman er niet op hebben gewezen dat de kosten daarvan niet onder de polis zouden worden vergoed. De verzekeraars hebben Wupperman aldus op het verkeerde been gezet waardoor Wupperman geen enkele bedrijfsschade vergoed zou krijgen, hetgeen in het licht van de redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, aldus Wupperman.
2.3.3.
In hun pleidooi hebben verzekeraars bepleit dat van bereddingskosten geen sprake is.
2.3.4.
Op de standpunten van partijen zal hierna nader worden ingegaan.
Oordeel rechtbank
Schadevaststelling in rapport [bedrijf 1]
2.4.
Anders dan Wupperman heeft betoogd betekenen de omstandigheden, dat de experts de schade hebben vastgesteld en partijen overeenstemming hebben bereikt over de schadebedragen, niet dat de vragen naar de werking van artikel 8.6 van de polisvoorwaarden van de machineschadeverzekering en de invloed daarvan op de bedrijfsschadeverzekering niet meer relevant zijn. Het rapport van [bedrijf 1] van 31 mei 2011 strekt immers tot het vaststellen van de schade en omvat niet tevens de vaststelling van de omvang van de dekking. Wupperman heeft wel gesteld dat zij erop mocht vertrouwen dat de in het rapport van 31 mei 2011 vermelde schade door de verzekeraars zou worden gedekt, maar de rechtbank onderschrijft deze stelling niet. Gesteld noch gebleken is immers op grond waarvan dit vertrouwen aan de verzekeraars kan worden toegerekend. In dit verband stelt de rechtbank vast dat verzekeraars op 27 september 2007 hebben bericht dat er geen dekking onder de polis is (zie hiervoor onder 2.17 van het tussenvonnis) en dat het rapport van [bedrijf 1] van 31 mei 2011 dateert, zonder dat de verzekeraars terzake van de (niet geboden) dekking een ander standpunt hebben ingenomen. De rechtbank verwerpt daarom het primaire verweer van Wupperman.
Bereddingskosten
2.5.1.
De rechtbank stelt voorop dat in het tussenvonnis onder 4.35 is geoordeeld dat het hier gaat om een constructiefout in de installatie en dat integrale vervanging de enige oplossing en daarmee noodzakelijk was om de problemen als gevolg van de constructiefout weg te nemen en om de installatie (goed) te kunnen laten functioneren. Hieruit vloeit voort dat de uiteindelijke vervanging van de installatie als herstel in de zin van de machineschadeverzekeringspolis moet worden aangemerkt.
2.5.2.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de kosten die Wupperman heeft gemaakt in verband met het herstel van de installatie in de periode na 16 mei 2006 tot het moment waarop de installatie werd vervangen, zijn aan te merken als bereddingskosten in de zin van de polis zoals Wupperman stelt maar de verzekeraars hebben betwist.
2.5.3.
De wettelijke omschrijving van zogenoemde bereddingskosten staat in artikel 7:957, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit artikellid bepaalt, kort gezegd, dat de verzekeringnemer of de verzekerde verplicht is binnen redelijke grenzen alle maatregelen te nemen die tot voorkoming of vermindering van schade kunnen leiden zodra hij van het risico of het ophanden zijn daarvan op de hoogte is of behoort te zijn. Bereddingskosten zoals in dit artikel gedefinieerd zien op vergoeding van buitengewone maatregelen die tot afweer van onmiddellijk dreigend gevaar of bestrijding van een acute schadeoorzaak, bijvoorbeeld brand, moeten worden genomen. Die kosten moeten door de verzekeraar worden vergoed, dit in tegenstelling tot de kosten van normale voorzorgen die door de verzekeraar niet worden vergoed. In artikel 1.5 van de machineschadeverzekeringspolis staat als definitie van bereddingskosten: “Bereddingskosten. Kosten door verzekerde bij of na een voorval waartegen is verzekerd gemaakt in verband met maatregelen ter voorkoming of vermindering van schade aan de verzekerde zaak.” Anders dan Wupperman stelt, heeft dit artikel 1.5 van de polis geen eigen, van artikel 7:957, eerste lid, BW afwijkend, criterium. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, volgt de rechtbank Wupperman dan ook niet in haar betoog dat de machineschadeverzekering op het punt van de bereddingskosten een andere, ruimere, dekking beoogt te bieden dan de dekking van kosten die zijn gemaakt in verband met buitengewone maatregelen tot afweer van onmiddellijk dreigend gevaar of bestrijding van een acute schadeoorzaak. Uit de (in het tussenvonnis onder 2.10 tot en met 2.12 weergegeven) feiten leidt de rechtbank af dat de lekkage in de installatie van Wupperman van 17 mei 2006 aanleiding heeft gegeven voor nader onderzoek. De herstelkosten aan de installatie zijn toen in het belang van de bedrijfsvoering van Wupperman gemaakt en strekten niet ter afweer van onmiddellijk dreigend gevaar of bestrijding van een acute schade-oorzaak. De omstandigheid dat met het rapport van [naam 1] van 31 augustus 2006 (zie onder 2.12 van het tussenvonnis) duidelijk is geworden dat sprake was van een constructiefout waarvoor alleen volledige vervanging een oplossing zou bieden, maakt niet dat de herstelkosten ‘van kleur verschieten’ in die zin dat alle gemaakte kosten vanaf mei 2006 tot aan het definitieve herstel als bereddingskosten kunnen worden aangemerkt. Voor deze herstelkosten geldt immers (ook) dat zij zijn gemaakt in het belang van de bedrijfsvoering van Wupperman en niet strekten ter afweer van onmiddellijk dreigend gevaar of bestrijding van een acute schadeoorzaak. De rechtbank verwerpt dan ook het betoog van Wupperman dat hier sprake is van bereddingskosten in de zin van de machineschadeverzekeringspolis.
Redelijkheid en billijkheid
2.5.4.
Artikel 8.6 van de verzekeringsvoorwaarden van de machineschadeverzekering (zie hiervoor onder 2.5 van het tussenvonnis) bepaalt dat verzekeraars de kosten van een voorlopige herstelling niet zullen vergoeden. Gelet op de systematiek van de (verzekeringsvoorwaarden van de) machineschadeverzekering worden geen twee reparaties van dezelfde schade gedekt. Wupperman erkent ook dat kosten van voorlopige herstelling niet onder de verzekering zijn gedekt. Nu de polis duidelijk omschrijft dat kosten van voorlopige herstelling niet zijn gedekt en het de verzekeraars vrij stond om een dergelijke begrenzing in de polis op te nemen, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het beroep van verzekeraars op die uitsluiting in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (artikel 6:248, tweede lid, BW). Wupperman heeft nog wel gesteld dat in overleg met de experts tot voorlopig herstel is besloten, maar gesteld noch gebleken is op grond waarvan eventuele uitlatingen van de experts in dit verband aan de verzekeraars kunnen worden toegerekend. Voor zover Wupperman heeft gesteld dat het tijdelijk herstel heeft geleid tot een beperking van de door de verzekeraars te vergoeden schade onder de machineschadeverzekering, is deze stelling niet onderbouwd. De rechtbank verwerpt dan ook het beroep van Wupperman op artikel 6:248, tweede lid, BW.
Te vergoeden schade onder de machineschadeverzekering
2.5.5.
Het voorgaande betekent dat de door de verzekeraars te vergoeden schade onder de machineschadeverzekering kan worden begroot als volgt:
Materiële schade
Nieuwe ovenkasten I en II € 453.500,00
Nieuwe ovenkasten III en IV € 200.000,00
Installatiekosten excl. Overwerktoeslagen € 25.010,37
----------------
Totaal € 678.510,37
Op dit totaalbedrag strekt in mindering het bedrag van het eigen risico van € 100.000,- en het bedrag van € 7.800,- dat in rechtsoverweging 4.35 van het tussenvonnis is vastgesteld als verbetering, zodat in totaal door de verzekeraars aan Wupperman onder de machineschadeverzekering € 570.710,37 dient te worden vergoed. Voor zover Wupperman met haar stelling in haar akte na tussenvonnis, dat de verbeterkosten van € 7.800,- op de uit te keren schade in mindering zijn gebracht, zou hebben betoogd dat deze kosten thans niet meer in mindering strekken op de materiële schade, is de rechtbank hieraan voorbij gegaan omdat uit het rapport van [bedrijf 1] niet valt af te leiden dat genoemd bedrag aan verbeterkosten reeds in mindering is gebracht op de materiële schade. Bovendien heeft Wupperman zelf bij gelegenheid van de comparitie medegedeeld dat zij dit bedrag aan verbeterkosten erkent en dit van de vordering kan worden afgetrokken. De rechtbank leidt hieruit af dat ook Wupperman ervan uitgaat dat in het rapport van [bedrijf 1] dit bedrag nog niet in mindering is gebracht op de berekende materiële schade.
Bedrijfsschadeverzekering
2.6.1.
Artikel 4 van de aanvullende verzekeringsvoorwaarden van de bedrijfsschadeverzekering luidt, voor zover hier van belang,
“(…) Deze verzekering geschiedt tot dekking van netto winst en alle vaste kosten, indien het in het polisblad omschreven bedrijf geheel of gedeeltelijk tot stilstand wordt gebracht of stoornis ondervindt als gevolg van een gedurende de contractstermijn opgetreden plotselinge en onvoorziene materiële beschadiging overkomen aan de in het polisblad aangeduide objecten, echter uitsluitend indien deze beschadiging is gedekt volgens de met betrekking tot rubriek I [= de machineschadeverzekering, Rb] geldende verzekeringsvoorwaarden (…)”.
Op grond van dit artikel worden alleen die netto winst en vaste kosten vergoed voor zover de opgetreden beschadiging is gedekt onder de machineschadeverzekering. In het onderhavige geval is de integrale vervanging van de installatie aan te merken als de opgetreden beschadiging die is gedekt. Hiervoor onder 2.5 is geoordeeld dat de kosten die gepaard zijn gegaan met het tijdelijk herstel voorafgaand aan het definitief herstel niet zijn aan te merken als bereddingskosten, maar als kosten van voorlopige herstelling. Aangezien de kosten van een voorlopige herstelling (op grond van artikel 8.6 van de machineschadeverzekering) niet zijn gedekt, is de rechtbank met verzekeraars van oordeel dat de uit de voorlopige herstellingen voortgevloeide bedrijfsschade op grond van artikel 4 van de aanvullende verzekeringsvoorwaarden van de bedrijfsschadeverzekering niet voor vergoeding in aanmerking komt.
2.6.2.
Uit het rapport van [bedrijf 1] volgt dat de productiestilstand in uren 163,75 uur bedraagt en dat deze stilstand uitsluitend betrekking heeft op de uitgevoerde voorlopige herstellingen voorafgaand aan de integrale vervanging van de installatie. De bedrijfsschade die als gevolg van deze stilstand is geleden komt, gelet op hetgeen hiervoor onder 2.6.1 is overwogen, dan ook niet voor vergoeding in aanmerking. Voor vergoeding komt wel in aanmerking de bedrijfsschade die het gevolg is van de ontstane minderproductie door het afkoppelen van ovenkast I (de spoelen I tot en met IV). Uit het rapport van [bedrijf 1] volgt dat de uit de minderproductie voortgevloeide bedrijfsschade € 185.885,- bedraagt, zodat dit schadebedrag wel als vergoedbare bedrijfsschade in aanmerking komt.
Overwerkkosten en kosten van noodreparaties en assistentie van derden
2.6.3.
In het rapport van [bedrijf 1] staat als bedrijfsschade een bedrag aan overwerktoeslagen van € 7.273,01 vermeld. Dit bedrag ziet blijkens de toelichting in het rapport op het overwerk dat door externe medewerkers is verricht tijdens de uitvoering van de reparatiewerkzaamheden in juli/augustus 2006, de installatie van de nieuwe ovenkasten tijdens de winterstop 2006/2007 en een reparatie in juni 2007. Daarnaast staat als bedrijfsschade een bedrag van € 11.210,00 vermeld dat ziet op kosten van noodreparaties en assistentie van derden tijdens die reparaties. Volgens [bedrijf 1] zijn de door derden gemaakte kosten en de kosten van het gebruikte materiaal vermeld onder de bedrijfsschade, aangezien het hier kosten betreft van maatregelen om verdere stilstand en dus bedrijfsschade te voorkomen/beperken.
2.6.4.
De verzekeraars hebben over de overwerkkosten aangevoerd dat deze niet zijn gedekt onder de machineschadeverzekering, maar dat zij eventueel wel vergoed kunnen worden onder de bedrijfsschadeverzekering, indien de versnellingskosten van het herstel bijdragen aan een vermindering van het uit te keren bedrag, waarbij zij hebben gewezen op artikel 6.5 van de bedrijfsschadeverzekering.
2.6.5.
In het hiervoor onder 2.6.4 weergegeven standpunt van de verzekeraars ziet de rechtbank aanleiding om te beoordelen of de overwerkkosten en kosten van noodreparaties en assistentie van derden voor vergoeding in aanmerking komen op grond van artikel 6.5 van de bedrijfsschadeverzekering. Artikel 6.5 van de bedrijfsschadeverzekering luidt:
“Extra bedrijfskosten
Kosten, noodzakelijkerwijs door de verzekerde gemaakt teneinde de omzet of productie na het evenement zoveel mogelijk te brengen op het peil van de normale omzet of productie.”
2.6.6.
De rechtbank begrijpt het standpunt van Wupperman aldus dat zij stelt dat zij, nadat haar met het rapport van [naam 1] van 31 augustus 2006 duidelijk was geworden dat sprake was van een constructiefout en de installatie vervangen diende te worden, maatregelen heeft genomen om haar productie zo goed mogelijk op peil te houden en (na de vervanging van de installatie) te brengen. Nu de verzekeraars de stelling van Wupperman, dat de maatregelen zijn genomen om de productie op peil te houden en brengen, niet gemotiveerd hebben betwist en deze kosten in het rapport van [bedrijf 1] onder de bedrijfsschade worden vermeld, is de rechtbank van oordeel dat de overwerkkosten en kosten van noodreparaties en assistentie van derden, op grond van artikel 6.5 van de bedrijfsschadeverzekering voor vergoeding in aanmerking komen. De omstandigheid dat de kosten van overwerk voor een gedeelte zien op de reparaties in juli/augustus 2006 en daarmee op de voorlopige herstellingen, kan er niet aan afdoen dat deze kosten zijn gemaakt om de productie op peil te houden. Zij vallen daarmee onder de definitie van genoemd artikel 6.5. Hetzelfde geldt voor de kosten van noodreparaties en assistentie van derden, nog daargelaten dat de verzekeraars wel hebben gesteld dat deze kosten alleen betrekking hebben op de voorlopige herstellingen, maar deze stelling verder niet hebben onderbouwd.
2.6.7.
Het voorgaande betekent dat de overwerktoeslagen en de kosten van noodreparaties en assistentie van derden voor vergoeding in aanmerking komen. Daarmee komt in totaal een bedrag van € 204.368,01 (€ 185.885,- + € 7.273,01 + € 11.210,-) op grond van de bedrijfsschadeverzekering voor vergoeding in aanmerking. In rechtsoverweging 4.36 van het tussenvonnis is overwogen dat op het bedrag aan bedrijfsschade het niet betwiste bedrag aan eigen risico van € 200.755,80 in mindering dient te worden gebracht. Dit betekent dat de verzekeraars onder de bedrijfsschadeverzekering aan Wupperman een bedrag van € 3.612,21 (€ 204.368,01 - € 200.755,80) dienen te voldoen.
Slotsom en kosten
2.7.
De slotsom is dat toewijsbaar is een bedrag van € 570.710,37 onder de machineschadeverzekering en een bedrag van € 3.612,21 onder de bedrijfsschadeverzekering, derhalve in totaal € 574.322,58. De gevorderde verklaring voor recht zal in zoverre worden toegewezen evenals de gevorderde betalingsveroordeling. De gevorderde wettelijke rente is eveneens, als onweersproken, toewijsbaar vanaf 27 september 2007.
2.8.
De verzekeraars zullen, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van deze procedure worden veroordeeld. Deze kosten worden tot heden begroot op:
Kosten dagvaarding: € 159,72
Vastrecht: € 3.537,00
Salaris advocaat: € 14.449,50
-----------------
Totaal: € 18.146,22
Bij de bepaling van het salaris advocaat is de rechtbank uitgegaan van 4,5 punt -te weten één punt voor de dagvaarding, één punt voor de comparitie, 0,5 punt voor de akte na tussenvonnis en twee punten voor het pleidooi- volgens het toepasselijke liquidatietarief
€ 3.211,-. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten is eveneens als na te melden toewijsbaar.
2.9.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart voor recht dat de schade van Wupperman onder de polis van de verzekeraars is gedekt tot een bedrag van € 574.322,58 en dat deze door de verzekeraars, ieder voor het percentage waarvoor zij de polis hebben getekend, dient te worden vergoed,
3.2.
veroordeelt de verzekeraars, ieder voor het percentage waarvoor zij de polis hebben getekend, aan Wupperman te betalen € 574.322,58 (zegge: vijfhonderdvierenzeventigduizend driehonderdtweeëntwintig euro en achtenvijftig cent), te verhogen met de wettelijke rente vanaf 27 september 2007 tot de dag van algehele voldoening,
3.3.
veroordeelt de verzekeraars in de kosten van deze procedure, tot heden aan de zijde van Wupperman begroot op € 18.146,22, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis,
3.4.
veroordeelt de verzekeraars in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op
€ 131,00, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en de veroordeelde niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
3.5.
verklaart de veroordelingen onder 3.2, 3.3 en 3.4 uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.E. de Koning, mr. A.R.P.J. Davids en mr. E.M.L.J. Dosker en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2013. [1]

Voetnoten

1.type: ARPJD