ECLI:NL:RBAMS:2013:6651

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 oktober 2013
Publicatiedatum
10 oktober 2013
Zaaknummer
13.737.393-13
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 oktober 2013 uitspraak gedaan over de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De opgeëiste persoon werd gevraagd aan te tonen dat hij ten minste vijf jaar ononderbroken en rechtmatig in Nederland had verbleven. Tijdens de zittingen op 9 juli en 24 september 2013 heeft de rechtbank de verdediging en de officier van justitie in de gelegenheid gesteld om bewijsstukken te overleggen. De verdediging voerde aan dat de opgeëiste persoon recht had op een terugkeergarantie, omdat hij al geruime tijd in Nederland verbleef en zijn verblijfsrecht niet zou verliezen bij een eventuele veroordeling in Polen. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat de opgeëiste persoon niet voldeed aan de vereisten van de Overleveringswet (OLW).

De rechtbank heeft de overgelegde stukken beoordeeld en geconcludeerd dat de opgeëiste persoon er niet in was geslaagd om onomstotelijk aan te tonen dat hij gedurende de vereiste periode rechtmatig in Nederland had verbleven. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 6, eerste lid juncto vijfde lid, OLW, en dat hij daarom geen aanspraak kon maken op de terugkeergarantie.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldeed aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank heeft de overlevering van de opgeëiste persoon aan de autoriteiten van Polen toegestaan, zodat hij zijn vrijheidsstraf kan ondergaan in de uitvaardigende lidstaat. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee rechters, en er stond geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.737.393-13
RK nummer: 13/3021
Datum uitspraak: 8 oktober 2013
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 mei 2013 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 21 februari 2013 door
the Regional Court in Gdańsk, Polen, en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1972,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) en verblijvend op het adres [GBA-adres],
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 9 juli 2013. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. A. Oswald. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. S. van den Berg, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat zij er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.
Op 23 juli 2013 heeft de rechtbank het op 9 juli 2013 gesloten onderzoek heropend en voor onbepaalde tijd geschorst teneinde
- de verdediging in de gelegenheid te stellen door middel van objectieve stukken te onderbouwen dat de opgeëiste persoon voldoet aan de in de artikelen 8.11 en 8.12 Vreemdelingenbesluit 2000 neergelegde eisen;
- de officier van justitie in de gelegenheid te stellen bij de IND na te vragen of ten aanzien van de opgeëiste persoon de verwachting bestaat dat hij zijn verblijfsrecht in Nederland niet verliest als gevolg van een eventuele veroordeling in Polen;
- de officier van justitie in de gelegenheid te stellen een terugkeergarantie op te vragen.
Op 24 september 2013 is de behandeling van de vordering voortgezet. Gehoord zijn de officier van justitie mr. M. al Mansouri, de opgeëiste persoon, bijgestaan door een tolk in de Poolse taal, en zijn raadsvrouw.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft opnieuw de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht.
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
enforceable decision to impose detention pending trial: decision of the District Court Gdańsk-North in Gdańsk, file number II K 241/09.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan twee naar het recht van Polen strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 20 en 23, te weten:
oplichting
en
vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Polen telkens een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid juncto vijfde lid OLW.

5.1
Op de vorige zitting is – kort samengevat – bepleit dat de opgeëiste persoon in aanmerking dient te komen voor bedoelde garantie (hierna ook: de terugkeergarantie) aangezien hij al ruim vijf jaar ononderbroken en rechtmatig in Nederland verblijft en zijn verblijfsrecht in Nederland niet zal verliezen ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf. Met een beroep op de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 juni 2013 (ECLI:NL:RBAMS:2013:3848) heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het rechtsmachtvereiste niet langer aan de opgeëiste persoon mag worden tegengeworpen.
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat artikel 6, vijfde lid, OLW niet van toepassing is. Subsidiair heeft de officier van justitie aanhouding verzocht teneinde een terugkeergarantie bij de uitvaardigende justitiële autoriteit op te vragen.
De rechtbank heeft vervolgens om redenen zoals verwoord in haar tussenuitspraak waarnaar wordt verwezen, geoordeeld dat het onderzoek heropend moest worden teneinde antwoord te verkrijgen op de onder 1 (procesgang) genoemde vraagpunten en de officier van justitie in de gelegenheid te stellen een terugkeergarantie op te vragen.
5.2
Op de zitting van 24 september 2013 heeft de raadsvrouw diverse stukken aan de rechtbank overgelegd die het standpunt dat de opgeëiste persoon tenminste vijf jaar ononderbroken en rechtmatig in Nederland verblijft moeten onderbouwen.
Er is informatie binnengekomen afkomstig van de IND waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht in Nederland niet zal verliezen, mocht hij in Polen tot een onherroepelijke vrijheidsstraf worden veroordeeld.
En er is een door de Regional Court in Gdansk op 19 september 2013 verstrekte terugkeergarantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid OLW ontvangen.
De raadsvrouw heeft gepersisteerd bij haar eerder ingenomen standpunt.
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de stelling dat de opgeëiste persoon tenminste vijf jaar onafgebroken en rechtmatig in Nederland heeft verbleven, onvoldoende is onderbouwd en dat de opgeëiste persoon om die reden geen recht kan laten gelden op de terugkeergarantie.
5.3
Na bestudering van de door de raadsvrouw overgelegde stukken is de rechtbank van oordeel dat op basis van deze stukken onvoldoende blijkt van een onafgebroken en rechtmatig verblijf van de opgeëiste persoon in Nederland.
Overgelegd zijn:
1) jaaropgaven van diverse werkgevers met betrekking tot de volgende jaren:
- 2008 ( [werkgever A]),
- 2009 ( [werkgever B])
- 2010 ( [uitzendbureau A])
- 2011 ( [uitzendbureau A])
De jaaropgave 2010 betreft verder een uitkering op grond van de Werkloosheidswet en bedraagt een fiscaal loon ter hoogte van € 3.696,-
2) een Uniform pensioenoverzicht 2012
3) gegevens met betrekking tot een ziektekostenverzekering op naam van de opgeëiste persoon:
- een polisblad van [ziektekostenverzekeraar A] geldig van 1 januari t/m 31 december 2010
- een polisblad van [ziektekostenverzekeraar B], afgiftedatum 14 maart 2012 t/m 31 december 2012
- een brief van [ziektekostenverzekeraar C] november 2012 met betrekking tot de zorgpolis voor 2013.
Uit deze stukken blijkt dat de opgeëiste persoon in het jaar 2010 een inkomen heeft genoten dat niet voldoet aan de vereisten zoals deze worden gesteld in het Vreemdelingenbesluit. Hij heeft gedurende dat jaar een uitkering op grond van de Werkloosheidswet genoten en daarmee geen eigen inkomsten gegenereerd. De inkomsten die hij heeft genoten op grond van de werkzaamheden voor het uitzendbureau zijn te gering om aan de vereisten te voldoen. De overgelegde stukken bevatten evenmin gegevens over het inkomen van de opgeëiste persoon over het jaar 2013.
Ten aanzien van de ziektekostenverzekering heeft de opgeëiste persoon desgevraagd verklaard dat deze voor het jaar 2009 zou zijn afgesloten door het uitzendbureau waar hij toen voor werkte. Gegevens hiervan ontbreken echter. Voorts blijkt uit de overgelegde stukken niet dat er in het jaar 2011 een ziektekostenverzekering door de opgeëiste persoon is afgesloten. Evenmin is vast komen te staan dat er een ziektekostenverzekering voor het jaar 2013 is afgesloten.
De conclusie moet dan ook zijn dat de opgeëiste persoon er niet in is geslaagd onomstotelijk aan te tonen dat hij gedurende ten minste vijf jaar ononderbroken en rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Hij voldoet dan ook niet aan de vereisten van artikel 6, eerste lid juncto vijfde lid, OLW en kan geen aanspraak maken op de terugkeergarantie.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, en 7 Overleveringswet.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Gdańsk, Polen, ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. J.O. Rutten, voorzitter,
mrs. H.P. Kijlstra en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 8 oktober 2013.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.