ECLI:NL:RBAMS:2013:6615

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 september 2013
Publicatiedatum
9 oktober 2013
Zaaknummer
13.1402/548173
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallenverklaring van aanwijzing in het kader van ondertoezichtstelling van minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 september 2013 uitspraak gedaan naar aanleiding van een verzoek van de moeder van een minderjarige, die onder toezicht was gesteld. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R.K. Uppal, verzocht om vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing die door het Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (BJAA) was afgegeven. Deze aanwijzing had betrekking op de omgangsregeling tussen de moeder en de minderjarige, die in een uithuisplaatsing verbleef. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoekschrift tot vervallenverklaring tijdig was ingediend, aangezien het op 1 augustus 2013 was ontvangen, terwijl de aanwijzing op 23 juli 2013 was afgegeven.

De rechtbank heeft de procedure behandeld met gesloten deuren, waarbij zowel de moeder als een vertegenwoordiger van het BJAA aanwezig waren. De rechtbank heeft de omstandigheden rondom de omgangsregeling en de ondertoezichtstelling van de minderjarige beoordeeld. De moeder stelde dat de bezoekregeling tussen haar en de minderjarige uitgebreid diende te worden, terwijl het BJAA de regie over de omgangsregeling had overgenomen vanwege conflicten tussen de betrokken partijen.

Na beoordeling van de argumenten van beide partijen, concludeerde de rechtbank dat de schriftelijke aanwijzing ten onrechte was gegeven. De rechtbank oordeelde dat er gewerkt diende te worden aan een geleidelijke terugplaatsing van de minderjarige bij de moeder, en dat de bezoekregeling diende te worden uitgebreid. De rechtbank verklaarde de schriftelijke aanwijzing van het BJAA vervallen en verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad. De uitspraak werd gedaan door mr. R.H.G. Odink, voorzitter en kinderrechter, en mrs. A.C. Enkelaar en H.P.H.I. Cleerdin, kinderrechters, in aanwezigheid van griffier A. Gordon.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
Vervallen verklaring aanwijzing
Zaaknummer: 13.1402/548173
Beschikking van de rechtbank naar aanleiding van het verzoek van:
[moeder], hierna te noemen de moeder,
wonende te [plaats],
advocaat mr. R.K. Uppal,
tegen
het Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
hierna ook te noemen: het BJAA,
strekkende tot vervallenverklaring van de aanwijzing, gegeven in het kader van de uitvoering van de ondertoezichtstelling van de minderjarige,
[minderjarige],geboren te [plaats] op [2004],
verder te noemen de minderjarige.
[moeder], wonende te [plaats], is de moeder.
[vader], de vader, is overleden.
De moeder is belast met de uitoefening van het gezag over de minderjarige.

1.Verloop van de procedure

Op 23 juli 2013 heeft het BJAA aan de moeder een schriftelijke aanwijzing doen toekomen betreffende de minderjarige.
Op 1 augustus 2013 heeft de moeder een verzoekschrift ingediend strekkende tot vervallenverklaring van de aanwijzing.
De rechtbank heeft op 5 september 2013 via een e-mail de aanwijzing van het BJAA van mr. R.K. Uppal ontvangen.
Op 9 september 2013 heeft de rechtbank het verzoek ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld.
Verschenen en gehoord zijn:
  • de moeder bijgestaan door haar raadsman mr. R. Uppal;
  • mw. [A] namens het BJAA.
De uitspraak is nader bepaald op heden.

2.Beoordeling van het verzochte

2.1.1 Alvorens inhoudelijk op de zaak in te gaan dient de rechtbank te beoordelen of de moeder tijdig beroep heeft ingesteld tegen de schriftelijke aanwijzing van de stichting.
Op grond van artikel 1:259 lid 1 BW kan op verzoek van de met het gezag belaste ouder of de minderjarige van twaalf jaren of ouder de kinderrechter een aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren. Het verzoek heeft geen schorsende werking tenzij de kinderrechter het tegendeel bepaalt. De termijn die is gesteld voor het indienen van een dergelijk beroep is opgenomen in artikel 1:259 lid 3 BW.
De kinderrechter stelt vast dat, nu de aanwijzing op 23 juli 2013 is afgegeven en verstuurd en het verzoekschrift tot vervallenverklaring op 1 augustus 2013 ter griffie van deze rechtbank is ontvangen, het beroepschrift binnen de in voornoemd artikel gestelde termijn is ingediend.
2.2.2 Ten aanzien van het verzoek overweegt de kinderrechter het volgende.
Bij beschikking van de kinderrechter te Amsterdam van 7 december 2005 is voornoemde minderjarige onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is nadien verlengd tot
7 juni 2014.
In het kader van de ondertoezichtstelling is de minderjarige uithuisgeplaatst. De laatst gegeven machtiging tot uithuisplaatsing voor verblijf in een accommodatie van een zorgaanbieder is geldig tot 7 januari 2014.
De bestreden aanwijzing houdt in dat:
- [minderjarige] en moeder hebben met ingang van juli 2013, iedere tweede woensdag van de maand bezoek met elkaar. Het bezoek duurt drie uren. Het bezoek vindt plaats bij moeder thuis. De invulling van het bezoek wordt door moeder voorbesproken met de jeugdmaatschappelijkwerker [B]. Het verloop van het bezoek wordt nabesproken door moeder met de jeugdmaatschappelijkwerker. Opvoedouders koppelen bij bijzonderheden de terugkomst van [minderjarige] terug naar de jeugdmaatschappelijkwerker. Opvoedouders verzorgen het vervoer van [minderjarige] naar en van moeder.
- Er is eens per week op de woensdag telefonisch contact, waar bij moeder [minderjarige] om 18.00 uur belt op het mobiele nummer van opvoedouders. Op de tweede woensdag van de maand, komt de belafspraak te vervallen, omdat er op die dag al (fysiek) contact is tussen beiden.
- Het ongestoorde schriftelijke contact tussen moeder, het netwerk van moeder (o.a. dhr. [C]) en [minderjarige] zal voor onbepaalde tijd worden beperkt. Post voor [minderjarige] zal in eerste instantie opgestuurd worden aan de gezinsmanager. De gezinsmanager beoordeelt de post op inhoud en stuurt deze vervolgens door aan het adres van [minderjarige]. Het is van belang dat [minderjarige] van moeder en het netwerk uit Amsterdam de toestemming ervaart om bij het opvoedgezin te wonen. Suggestieve opmerkingen in briefcontact die anders suggereren zijn niet wenselijk.
Het BJAA heeft aan haar aanwijzing ten grondslag gelegd dat bij aanvang van de plaatsing van [minderjarige] bij de familie [familienaam D] de afspraak is gemaakt dat opvoedouders, moeder en weekendpleegouders onderling en rechtstreeks met elkaar afspraken maakten rondom contact en omgang. Deze samenwerking bleek in de praktijk onvoldoende bestendig te zijn, er ontstonden conflicten tussen de verschillende partijen, met als gevolg dat de omgangsregeling tussen [minderjarige] en moeder stagneerde. Om deze reden is er voor gekozen om de regie rondom de omgang- en contactregeling over te dragen aan het BJAA, teneinde er zorg voor te dragen dat [minderjarige] op een bestendige en voorspelbare manier contact en omgang kan hebben met moeder. Om zowel voor [minderjarige] als voor moeder en opvoedpleegouders houvast te kunnen bieden, acht het BJAA het noodzakelijk dat de afspraken rondom contact en omgang worden vastgelegd in een schriftelijke aanwijzing.
De moeder heeft vervolgens verzocht de voornoemde schriftelijke aanwijzing vervallen te verklaren. Zij is van mening dat de bezoekregeling tussen haar en [minderjarige] juist dient te worden uitgebreid. Ook is het in het belang van [minderjarige] dat hij regelmatig naar het weekeindpleeggezin gaat. Dat biedt voor [minderjarige] houvast en structuur. Ten aanzien van het contact tussen [minderjarige] en [C] heeft moeder opgemerkt dat [C] bij haar thuis komt en dat dit dan heel gezellig is.
Namens het BJAA is ter terechtzitting aangevoerd dat ook het BJAA wil dat er een normale omgangsregeling is tussen moeder en [minderjarige], maar dat dit mede door de afstand lastig is. Het klopt dat het al enige tijd niet goed loopt, ook niet ten aanzien van de afgesproken bezoeken in het weekeindpleeggezin. Waar dat aan ligt is niet duidelijk. Wel is duidelijk dat het van belang is dat de conflicten die er zijn zo snel mogelijk worden opgelost.
Namens de moeder is door haar raadsman ter terechtzitting verzocht om de aanwijzing vervallen te verklaren. Het BJAA heeft verzuimd om, zoals door de kinderrechter op de zitting in mei 2013 aan het BJAA is opgedragen, al dan niet via [naam], te onderzoeken of naar een terugplaatsing kan worden gewerkt. De kinderrechter heeft het BJAA opgedragen om bij dit onderzoek de woonsituatie van moeder te betrekken en om gemotiveerd in te gaan op de in de brief van de heer [C] geuite zorgen over het opvoedgezin. In plaats van dit te onderzoeken heeft het BJAA juist de omgang beperkt, zoals neergelegd in de aanwijzing. De raadsman blijft bij het standpunt dat dient te worden gewerkt aan een geleidelijke terugplaatsing van [minderjarige] bij moeder. Een beperking van de bezoekregeling past daar niet bij.
De rechtbank overweegt het volgende.
Het wettelijk kader van de ondertoezichtstelling biedt de gezinsvoogd de mogelijkheid - ter uitvoering van haar taak - een schriftelijke aanwijzing te geven, welke het doel van de ondertoezichtstelling moet dienen. De met het gezag belaste ouder dient de schriftelijke aanwijzing op te volgen. Ingevolge artikel 1:259 BW kan de kinderrechter onder andere op verzoek van de met het gezag belaste ouder de aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren. Nu bij de beoordeling van de noodzaak een schriftelijke aanwijzing te geven aan de stichting zoals bedoeld in artikel 1 sub f van de Wet op de Jeugdzorg een zekere beleidsvrijheid toekomt, beziet de kinderrechter - gegeven de taak van de gezinsvoogd - of de gezinsvoogd voldoende gronden heeft om de schriftelijke aanwijzing op te leggen.
De rechtbank is van oordeel dat de schriftelijke aanwijzing ten onrechte én op onjuiste gronden is gegeven. Hoewel de gegeven aanwijzing past in het door het BJAA gevolgde beleid, is de rechtbank van oordeel dat er dient te worden gewerkt aan een geleidelijke terugplaatsing van [minderjarige] bij moeder. Daartoe dient de bezoekregeling bij moeder en het weekeindpleeggezin te worden uitgebreid en dienen er dus meer contactmomenten te komen. Voor een nadere onderbouwing verwijst de rechtbank naar haar beschikking van 10 september 2013 inzake de verlenging van de uithuisplaatsing. De rechtbank zal voorts niet ingaan op hoe de omgang dient te verlopen, nu het aan het BJAA is om daar in overleg met moeder, het opvoedgezin en het weekendpleeggezin nadere invulling aan te geven.
Mitsdien wordt als volgt beslist.

3.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de schriftelijke aanwijzing van het BJAA vervallen;
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door
mr. R.H.G. Odink, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. A.C. Enkelaar en H.P.H.I. Cleerdin, kinderrechters,
in tegenwoordigheid van A. Gordon, griffier. [1]
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 september 2013.

Voetnoten

1.