Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Verloop van de procedure
- de moeder bijgestaan door haar raadsman mr. R. Uppal;
- mw. [A] namens het BJAA.
2.Beoordeling van het verzochte
7 juni 2014.
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 september 2013 uitspraak gedaan naar aanleiding van een verzoek van de moeder van een minderjarige, die onder toezicht was gesteld. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R.K. Uppal, verzocht om vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing die door het Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (BJAA) was afgegeven. Deze aanwijzing had betrekking op de omgangsregeling tussen de moeder en de minderjarige, die in een uithuisplaatsing verbleef. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoekschrift tot vervallenverklaring tijdig was ingediend, aangezien het op 1 augustus 2013 was ontvangen, terwijl de aanwijzing op 23 juli 2013 was afgegeven.
De rechtbank heeft de procedure behandeld met gesloten deuren, waarbij zowel de moeder als een vertegenwoordiger van het BJAA aanwezig waren. De rechtbank heeft de omstandigheden rondom de omgangsregeling en de ondertoezichtstelling van de minderjarige beoordeeld. De moeder stelde dat de bezoekregeling tussen haar en de minderjarige uitgebreid diende te worden, terwijl het BJAA de regie over de omgangsregeling had overgenomen vanwege conflicten tussen de betrokken partijen.
Na beoordeling van de argumenten van beide partijen, concludeerde de rechtbank dat de schriftelijke aanwijzing ten onrechte was gegeven. De rechtbank oordeelde dat er gewerkt diende te worden aan een geleidelijke terugplaatsing van de minderjarige bij de moeder, en dat de bezoekregeling diende te worden uitgebreid. De rechtbank verklaarde de schriftelijke aanwijzing van het BJAA vervallen en verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad. De uitspraak werd gedaan door mr. R.H.G. Odink, voorzitter en kinderrechter, en mrs. A.C. Enkelaar en H.P.H.I. Cleerdin, kinderrechters, in aanwezigheid van griffier A. Gordon.