In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 september 2013 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2004, die gediagnosticeerd is met het syndroom van Asperger. De kinderrechter had eerder op 22 mei 2013 de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend. De rechtbank heeft de zaak opnieuw behandeld op 9 september 2013, waarbij de moeder van de minderjarige, haar raadsman en vertegenwoordigers van het Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (BJAA) aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige momenteel in een pleeggezin verblijft dat hem de nodige structuur en begeleiding biedt. Het BJAA heeft het verzoek om de uithuisplaatsing te verlengen gehandhaafd, omdat zij van mening zijn dat de minderjarige in het huidige gezin goed functioneert en dat terugplaatsing bij de moeder risicovol zou zijn. De moeder heeft echter aangegeven dat zij in staat is om de nodige structuur te bieden en dat zij zich heeft voorbereid op de terugplaatsing van haar kind.
De rechtbank heeft overwogen dat, hoewel de moeder positieve stappen heeft gezet in haar leven, de uithuisplaatsing van de minderjarige vooralsnog moet worden voortgezet. De rechtbank heeft besloten de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van drie maanden, met de mogelijkheid om de situatie opnieuw te evalueren. De rechtbank heeft ook verzocht om een Eigen Kracht-conferentie te organiseren om de mogelijkheden voor terugplaatsing te onderzoeken en om de ontwikkeling van de minderjarige te monitoren.
De beslissing van de rechtbank is uitvoerbaar bij voorraad, en de ouders zijn verantwoordelijk voor de kosten die aan de plaatsing zijn verbonden, tenzij anders bepaald. De beschikking kan worden aangevochten bij het Gerechtshof te Amsterdam binnen drie maanden na de uitspraak.