ECLI:NL:RBAMS:2013:6450

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 september 2013
Publicatiedatum
1 oktober 2013
Zaaknummer
AWB 13-1841
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid van de parkeerder voor de voldoening van parkeerbelasting en naheffingsaanslag

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Amsterdam op 20 september 2013, betreft het een beroep tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan eiser is opgelegd door de directeur van de dienst belastingen van de gemeente Amsterdam. Eiser had op 26 februari 2013 zijn voertuig geparkeerd zonder een geldig parkeerbewijs en ontving een naheffingsaanslag van € 59,90, bestaande uit € 4 aan parkeerbelasting en € 55,90 aan kosten van de naheffingsaanslag. Eiser had zich wel aangemeld voor parkeren via de Parkmobile-app, maar in een ander tariefgebied dan waar zijn auto geparkeerd stond. De rechtbank oordeelde dat het de verantwoordelijkheid van de parkeerder is om de juiste parkeerbelasting te voldoen en dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. De rechtbank stelde vast dat eiser niet het juiste tarief had betaald, aangezien de parkeerapparatuur in een gebied met een lager tarief stond. De rechtbank verwees naar de relevante wetgeving, waaronder de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de Gemeentewet, en concludeerde dat de naheffingsaanslag rechtmatig was. Eiser's argument dat de Parkmobile-app niet correct functioneerde, werd verworpen, omdat de verantwoordelijkheid voor het betalen van de juiste belasting bij de parkeerder ligt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 13/1841

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 september 2013 in de zaak tussen

[naam],te [woonplaats], eiser,
en
De directeur van de dienst belastingen van de gemeente Amsterdam,verweerder
gemachtigde M.A. Boerhorst.

Procesverloop

Op 26 februari 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting (aanslagnummer 10079330) opgelegd.
Bij uitspraak van 8 april 2013 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (de bestreden uitspraak).
Eiser heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 augustus 2013. Eiser is verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Op 26 februari 2013 omstreeks 18.15 uur constateerde een parkeercontroleur van de gemeente Amsterdam dat eisers auto, merk[auto], met kenteken[nummer], in de [adres] te [woonplaats] ter hoogte van nummer[huisnummer] geparkeerd stond. Bij controle heeft de parkeercontroleur geen geldig parkeerbewijs in de auto aangetroffen. De parkeercontroleur heeft vervolgens aan eiser een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd ter hoogte van € 59,90. Het nageheven bedrag bestaat uit € 4 (parkeerbelasting) en € 55,90 (kosten van de naheffingsaanslag).
2.
Vast staat dat eiser op de datum en het tijdstip hier in geding heeft geparkeerd in de[adres], waarvoor parkeerbelasting verschuldigd is tegen een tarief van € 4 per uur. Eiser heeft zich die dag na aanvang van het parkeren en lopend naar zijn bestemming met zijn mobiele telefoon om 12.53 uur bij Parkmobile aangemeld voor het parkeren in zone [nummer]. Volgens eiser gaf de Parkmobile applicatie aan dat de apparatuur met dat zonenummer in de[adres 1] lag, in een tariefgebied met een tarief van € 4 per uur. De parkeerapparatuur met dat zonenummer staat echter volgens verweerder in de [adres 2], in een tariefgebied met een tarief van € 3 per uur.
3.
Gelet op de gedingstukken en hetgeen ter zitting is besproken stelt de rechtbank vast dat de parkeerapparatuur van zone[nummer] zich bevindt in een ander tariefgebied dan waar de auto geparkeerd stond, te weten in een tariefgebied met een lager tarief (van € 3) per uur. Verweerder stelt dat de parkeercontroleur heeft geconstateerd dat eiser niet was aangemeld voor het tariefgebied waarin geparkeerd werd en dat daarop de naheffingsaanslag is opgelegd. Naar het oordeel van verweerder is het de taak van de parkeerder om het juiste tarief aan parkeerbelasting te betalen. Het niet betalen van het juiste tarief dient voor rekening en risico van de parkeerder te komen.
4.
Ingevolge artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, dat op grond van artikel 236, eerste lid, van de Gemeentewet van toepassing is, kan de te weinig geheven belasting worden nageheven indien de belasting die op aangifte behoort te worden voldaan geheel of gedeeltelijk niet is betaald. Dit artikel laat niet toe belasting na te heffen die wel is betaald, maar waarvan niet op de voorgeschreven wijze aangifte is gedaan. Van belang is dan ook of de verschuldigde belasting is betaald en niet of op de voorgeschreven wijze aangifte is gedaan (vgl. Hoge Raad 11 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC1593, en Hoge Raad 8 januari 1997, ECLI:NL:HR:1997:AA3200).
5.
Ingevolge artikel 234, tweede lid, onder a, van de Gemeentewet, bezien in samenhang met artikel 6 van de Parkeerverordening Parkeerbelastingen 2013, wordt de parkeerbelasting geheven bij wege van voldoening op aangifte, onder meer door middel van het al dan niet elektronisch in werking stellen van parkeerapparatuur. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser op de datum en het tijdstip in geding parkeerapparatuur in werking heeft gesteld door zich aan te melden bij de centrale computer van Parkmobile, zij het met vermelding van een tariefgebied waar een lager tarief geldt dan het gebied waar eiser parkeerde. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat eiser bij de aanvang van het parkeren en daarna minder belasting betaalde dan hij verschuldigd was in het tariefgebied waar zijn auto geparkeerd stond. Verweerder was dan ook bevoegd tot het opleggen van een naheffingsaanslag omdat gedurende de parkeertijd de verschuldigde belasting telkens slechts gedeeltelijk werd betaald. Op het moment van het opleggen van de naheffingsaanslag was de belastingschuld (parkeerduur 5 uur en 22 minuten maal negatief tariefverschil per uur € 1 =) € 5,36.
6.
Ingevolge artikel 234, vierde lid, van de Gemeentewet, wordt ingeval een naheffingsaanslag wordt opgelegd, deze berekend over een parkeerduur van een uur, tenzij aannemelijk is dat het voertuig langer dan een uur zonder betaling geparkeerd heeft gestaan. In het onderhavige geval heeft verweerder zich beperkt tot een naheffingsaanslag berekend over een uur tegen een tarief van € 4, zodat gelet op de belastingschuld van € 5,36 op het moment van het opleggen van de aanslag door verweerder in ieder geval niet teveel belasting is geheven. De kosten van de naheffing ter hoogte van € 55,90 zijn door eiser niet bestreden en naar het oordeel van de rechtbank met toepassing van artikel 234, zesde lid, van de Gemeentewet op juiste gronden door verweerder opgelegd, nu uit het voorgaande volgt dat verweerder bevoegd was tot het opleggen van een naheffingsaanslag.
7.
Eiser heeft nog aangevoerd dat hem niet kan worden aangerekend dat de applicatie van Parkmobile de parkeerapparatuur met vermelding van het verkeerde tariefgebied in werking heeft gesteld. Deze beroepsgrond wordt verworpen, omdat de parkeerder er zelf verantwoordelijk voor is dat de parkeerbelasting volgens de geldende regels wordt voldaan. Indien de door eiser gebruikte applicatie van Parkmobile kennelijk onvoldoende betrouwbaar was om volgens die regels te betalen, kan hij de verschuldigde belasting ook op andere, meer zekerheid biedende wijze voldoen, bijvoorbeeld door het betalen met pasmunt. De keus uit de aangeboden betaalwijzen en het risico van onvolledige of niet-betaling daarbij komt voor rekening van de parkeerder.
8.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling is bij die uitkomst geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.J. Harten, rechter, in aanwezigheid van E.H. Mazel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 september 2013.
de griffier
de rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de belastingkamer van het Gerechtshof te Amsterdam.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB