In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 september 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar, eiser, en het dagelijks bestuur van stadsdeel Zuidoost van de gemeente Amsterdam, verweerder. Eiser, die al 26 jaar werkzaam is bij verweerder, kreeg op 8 juni 2012 een disciplinaire straf van een schriftelijke berisping opgelegd. Dit gebeurde naar aanleiding van een incident op 6 december 2011, waarbij eiser in het bijzijn van collega's zijn stem verhief tegen zijn leidinggevende. De leidinggevende had meerdere keren aangegeven dat het niet de juiste plek en het juiste moment was voor het gesprek, maar eiser bleef aandringen. Verweerder stelde dat dit gedrag plichtsverzuim opleverde en rechtvaardigde de berisping als disciplinaire maatregel.
Eiser heeft tegen de berisping bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Hierop heeft hij beroep ingesteld bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 29 augustus 2013 heeft eiser betoogd dat verweerder ten onrechte en zonder feitelijke grondslag heeft vastgesteld dat hij zich schuldig had gemaakt aan plichtsverzuim. Hij voerde aan dat de getuige die niet was gehoord, onpartijdig was en dat verweerder niet onafhankelijk had gehandeld. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de beschikbare gegevens en de relevante wetgeving, waaronder de Nieuwe Rechtspositieregeling Gemeente Amsterdam (NRGA).
De rechtbank oordeelde dat, hoewel eiser zijn stem verhief, dit niet automatisch leidde tot de conclusie dat er sprake was van plichtsverzuim. De rechtbank vond dat verweerder niet in redelijkheid had kunnen kiezen voor een disciplinaire reactie en dat het volgen van het disciplinaire traject in dit geval niet aangewezen was. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde de berisping. Tevens werd verweerder opgedragen het griffierecht aan eiser te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor zorgvuldigheid bij het opleggen van disciplinaire maatregelen en de beoordeling van ambtenarengedrag.