ECLI:NL:RBAMS:2013:5933

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 augustus 2013
Publicatiedatum
17 september 2013
Zaaknummer
13-737555-13
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering naar Italië toegestaan, weigeringsgrond van artikel 12 OUD OLW niet aan de orde

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 augustus 2013 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan Italië, ingediend door de officier van justitie. De vordering was gebaseerd op een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 18 februari 2010 door de Italiaanse autoriteiten was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Albanië in 1979, was op dat moment gedetineerd in Nederland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en bevestigd dat hij de Albanese nationaliteit heeft.

De behandeling van de vordering vond plaats op een openbare zitting op 30 juli 2013, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. Schuurman, en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met dertig dagen verlengd, omdat zij niet binnen de wettelijke termijn kon oordelen. De rechtbank heeft vervolgens de inhoud van het EAB en de relevante juridische bepalingen onderzocht, waaronder artikel 12 van de Overleveringswet (OLW).

De verdediging voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW, omdat de opgeëiste persoon bij verstek was veroordeeld en er geen verzetgarantie was gegeven. De officier van justitie betoogde echter dat deze weigeringsgrond niet van toepassing was, aangezien de opgeëiste persoon zijn verdediging had kunnen voeren met de hulp van twee door hem gekozen advocaten. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon inderdaad de mogelijkheid had gehad om zijn verdediging te voeren en verwierp het verweer.

De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden waren die de overlevering in de weg stonden. De rechtbank besloot daarom de overlevering van de opgeëiste persoon aan Italië toe te staan, zodat hij zijn vrijheidsstraf van 4 jaar en 6 maanden kon ondergaan in de uitvaardigende lidstaat. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met mr. W.H. van Benthem als voorzitter, en de andere rechters waren mrs. F.M.S. Requisizione en P. Rodenburg.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/737555-13
RK nummer: 13/3630
Datum uitspraak: 13 augustus 2013
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 5 juni 2013 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 18 februari 2010 door
the Assistant Prosecutor General of the Procura Generale Repubblica – Torino(Italië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Albanië) op [geboortedag] 1979,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats] te [locatie],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 30 juli 2013. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman mr. S. Schuurman, advocaat te Breukelen en door een tolk in de Albanese taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Albanese nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een uitspraak van
The Court of Appealin Turijn van 28 september 2009, met kenmerk: 3009/2009 (no 2800/2009 Reg. Gen. – no 12654/2008 R.G.N.R.). Uit de aanvullende brief van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 14 juni 2013 volgt dat bij deze uitspraak het door de raadsman van de opgeëiste persoon ingestelde hoger beroep ontoelaatbaar is verklaard en dat is bepaald dat het vonnis van
The Court of the First Instancein Turijn van 2 december 2008 ten uitvoer moet worden gelegd.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 4 jaar en 6 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteert volgens het EAB nog 4 jaar, 5 maanden en 10 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 (oud) OLW
Toepasselijkheid artikel 12 (oud) OLW
Artikel 12 OLW en rubriek d) van het model voor het EAB zijn gewijzigd bij de Wet van 12 mei 2011 tot wijziging van de Overleveringswet, de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging strafrechtelijke sancties 2008 en het Wetboek van Strafvordering ter implementatie van kaderbesluit 2009/299/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 26 februari 2009 tot wijziging van kaderbesluit 2002/584/JBZ, kaderbesluit 2005/214/JBZ, kaderbesluit 2006/783/JBZ, kaderbesluit 2008/909/JBZ en kaderbesluit 2008/947/JBZ en tot versterking van de procedurele rechten van personen, tot bevordering van de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen gegeven ten aanzien van personen die niet verschenen zijn tijdens het proces (PbEU L 81),
Stb. 2011, 232. Deze wet (hierna: de wijzigingswet) is in werking getreden op 1 augustus 2011.
Artikel 8, tweede lid, van het kaderbesluit van 26 februari 2009 bepaalt dat dit kaderbesluit met ingang van 28 maart 2011 van toepassing is op de erkenning en tenuitvoerlegging van buiten de persoonlijke aanwezigheid van de verdachte gegeven beslissingen. Artikel 8, derde lid, bevat daarop een uitzondering die, voor zover hier van belang, als volgt luidt:
Indien een lidstaat bij de aanneming van dit kaderbesluit heeft verklaard ernstige redenen te hebben om aan te nemen dat hij niet op de in lid 1 genoemde datum aan dit kaderbesluit zal kunnen voldoen, is dit kaderbesluit uiterlijk op 1 januari 2014 van toepassing op de erkenning en tenuitvoerlegging van door de bevoegde autoriteiten van die lidstaat buiten de aanwezigheid van de verdachte in persoon gegeven beslissingen. (…)
De Republiek Italië heeft een dergelijke verklaring afgelegd (
Pb EU2009, L 97/26). Deze verklaring luidt:
Italië verklaart hierbij dat het gebruik wenst te maken van de mogelijkheid waarin artikel 8, lid 3, van Kaderbesluit 2009/299/JBZ (…) voorziet. Derhalve is het kaderbesluit uiterlijk op 1 januari 2014 van toepassing op de erkenning en de tenuitvoerlegging van door de bevoegde Italiaanse autoriteiten buiten de aanwezigheid van de verdachte in persoon gegeven beslissingen.
Nederland heeft aan artikel 8, tweede en derde lid, van het kaderbesluit van 26 februari 2009 uitvoering gegeven in artikel IV van de wijzigingswet. Artikel IV, eerste lid, bepaalt dat de wijzigingswet geen gevolgen heeft voor EAB’s die in Nederland vóór het tijdstip van de inwerkingtreding, dus vóór 1 augustus 2011, zijn ontvangen. Het tweede lid van die bepaling luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
In afwijking van het eerste lid, heeft deze wet geen gevolgen voor Europese aanhoudingsbevelen (…) die afkomstig zijn van de Italiaanse Republiek tot het tijdstip waarop deze lidstaat van de Europese Unie de noodzakelijke maatregelen heeft getroffen om aan kaderbesluit 2009/299/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 26 februari 2009 te voldoen en uiterlijk tot 1 januari 2014.
Niet is gebleken dat de Italiaanse Republiek het kaderbesluit van 26 februari 2009 al heeft geïmplementeerd. Uit het samenstel van artikel 8 van dat kaderbesluit, de verklaring van de Italiaanse Republiek en artikel IV van de wijzigingswet volgt dan ook dat op de beoordeling van het onderhavige EAB artikel 12 OLW en rubriek d) van het model voor het EAB van toepassing zijn, zoals deze bepaling en deze rubriek tot 1 augustus 2011 luidden (zie Rb. Amsterdam 3 april 2012,
LJNBW0696; Rb. Amsterdam 7 augustus 2012, parketnummer 13.706.385-12, nog niet gepubliceerd; anders kennelijk Rb. Amsterdam 6 juli 2012,
LJNBX1727).
De raadsman heeft, zakelijk weergegeven, betoogd dat overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW nu de opgeëiste persoon bij verstek is veroordeeld en er geen verzetgarantie is gegeven.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet aan de orde is nu de opgeëiste persoon zijn verdediging heeft kunnen voeren. Twee door hem zelfgekozen advocaten hebben de opgeëiste persoon immers vertegenwoordigd bij de terechtzitting in eerste aanleg.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de OLW niet van toepassing is. De rechtbank gaat op grond van het vertrouwensbeginsel uit van de juistheid van de informatie in het EAB dat de opgeëiste persoon door twee door hemzelf gekozen advocaten is vertegenwoordigd op de zitting in eerste aanleg. De opgeëiste persoon heeft dit op de zitting van 30 juli 2013 ook verklaard dat hij de raadsman had uitgekozen omdat hij hem kende. Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 14 juni 2013 volgt dat door een advocaat die de opgeëiste persoon vertegenwoordigde hoger beroep is ingesteld. Dit hoger beroep is echter te laat ingesteld. De rechtbank is van oordeel dat vaststaat dat de opgeëiste persoon de mogelijkheid heeft gehad om zijn verdediging te voeren. Het verweer wordt verworpen.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit de aanvullende brief van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 18 juni 2013 volgt dat op deze feiten naar het recht van Italië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Assistant Prosecutor General of the Procura Generale Repubblica – Torino(Italië) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. W.H. van Benthem, voorzitter,
mrs. F.M.S. Requisizione en P. Rodenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 13 augustus 2013.
De oudste en jongste rechter zijn buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
B