ECLI:NL:RBAMS:2013:5313

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 augustus 2013
Publicatiedatum
22 augustus 2013
Zaaknummer
13-667104-11
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van witwassen, wapenbezit en voorbereidingshandelingen voor cocaïnetransport

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 22 augustus 2013, stond de verdachte terecht voor meerdere feiten, waaronder medeplegen van witwassen, wapenbezit en voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 8 augustus 2013 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. P. van Laere, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. M.H. Aalmoes, hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte onder andere het medeplegen van witwassen van geldbedragen en sieraden, het voorhanden hebben van wapens en munitie, en het plegen van een woningoverval in vereniging. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van stelselmatige observatie door de politie, waardoor de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie niet in het geding was. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de beschuldiging van witwassen, omdat de uitgaven niet groter waren dan de legale inkomsten. Ook werd de verdachte vrijgesproken van de woningoverval, omdat de bewijsvoering, met name de fotoconfrontaties, niet betrouwbaar was. Echter, de rechtbank achtte bewezen dat de verdachte samen met zijn neef verboden wapens en munitie voorhanden had en dat hij zich schuldig had gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne. De rechtbank legde een gevangenisstraf van twaalf maanden op, met aftrek van voorarrest, en verklaarde enkele voorwerpen verbeurd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/667104-11
Datum uitspraak: 22 augustus 2013
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en feitelijk verblijvende op het adres [GBA adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 8 augustus 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. P. van Laere en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.H. Aalmoes, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd en na wijziging op de zitting van 8 augustus 2013 – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het
1. medeplegen van witwassen van geldbedragen en sieraden in de periode 1 januari 2009 tot en met 27 april 2012;
2. medeplegen van het voorhanden hebben van wapens en munitie in de periode 27 april 2011 tot en met 27 april 2012;
3. plegen van een woningoverval in vereniging in de periode van 1 september 2011 tot en met 5 september 2011;
4. medeplegen van voorbereidingshandelingen ten behoeve van het invoeren van cocaïne in Nederland in de periode van 12 januari 2012 tot en met 19 juni 2012.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen als bijlage 1 die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

3.1
De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
3.1.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van alle ten laste gelegde feiten, althans van die feiten waarvan concreet kan worden vastgesteld dat voor de beoordeling van die feiten onjuiste of onvolledige belastende informatie is gepresenteerd. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte was – ten onrechte, zo bleek achteraf – opgenomen in de zogenoemde Top600. Op 3 november 2011 is er CIE-informatie met betrekking tot verdachte binnengekomen. In het proces-verbaal witwassen staat vermeld dat het onderzoek op 6 december 2011 is gestart. Vanaf dat moment zijn er machtigingen afgegeven voor stelselmatige observatie en het vorderen van gegevens bij autoverhuurbedrijven. Uit de registraties uit het politiesysteem Basis Voorziening Handhaving (BVH) die zijn vermeld in het witwasdossier blijkt echter dat er ook in de periode juni 2011 tot 6 december 2011 zeer regelmatig aandachtsvestigingen op verdachte hebben plaatsgevonden. Verdachte is daarbij niet alleen waargenomen, maar ook een aantal keer gecontroleerd, terwijl bovendien informatie is ingewonnen bij een autoverhuurbedrijf. Gelet op de hoeveelheid aandachtsvestigingen en de inhoud daarvan is sprake van stelselmatige observatie in de zin van artikel 126g Sv in het kader van een opsporingsonderzoek ter zake van een verdenking van witwassen, terwijl een machtiging daarvoor ontbreekt. Hierdoor is de privacy van verdachte geschonden en daarmee artikel 6 EVRM.
Tevens is sprake van schending van de verbaliseringsplicht als bedoeld in artikel 152 Sv. Het Top600-dossier is vernietigd en daarom is niet te achterhalen welke interventies hebben plaatsgevonden in de periode vóór 6 december 2011. Ook dit is een onherstelbaar vormverzuim waardoor verdachte in zijn belangen is geschaad.
3.1.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van strafvorderlijke interventie voor de start van het opsporingsonderzoek in december 2011. Er is geen sprake van schending van de privacy van de verdachte, noch van artikel 6 EVRM. De Top600-aanpak betreft een bestuursrechtelijke aanpak. Hieruit zijn geen strafvorderlijke resultaten voortgevloeid. Het feit dat het Top600-dossier van verdachte is vernietigd dient niet tot de strafvorderlijke consequentie van haar niet-ontvankelijkheid te leiden.
3.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Er is sprake van stelselmatige observatie als een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte wordt gemaakt. Of dit het geval is, hangt volgens de Hoge Raad af van een aantal omstandigheden zoals de duur, de intensiteit, de plaats, het doel van de observaties en de wijze waarop deze hebben plaatsgevonden (HR 21 maart 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5254).
Uit het strafdossier dat op het witwassen ziet, blijkt dat zich in het BVH-systeem elf mutaties betreffende verdachte bevinden die de periode van juni tot en met december 2011 bestrijken. Dit betreffen vier mutaties van waarneming van verdachte en de auto waarin hij rijdt en vijf mutaties van een verkeerscontrole van verdachte waarbij is vermeld in welke auto hij rijdt. Bovendien zijn er twee mutaties waarin is vermeld dat verdachte handelingen verricht waarvan wordt vermoed dat hij dealt in verdovende middelen. Uit een door de raadsvrouw ter terechtzitting overgelegde brief van de politie Amsterdam-Amstelland d.d. 5 juli 2012 blijkt dat er in het jaar 2011 in totaal zeventien mutaties betreffende verdachte in het BVH-systeem zitten. Nadere gegevens over de inhoud ervan ontbreken.
De rechtbank stelt vast dat het dossier geen grondslag biedt voor de veronderstelling dat de handelingen van de politiefunctionarissen waarop de mutaties in het BVH-systeem betrekking hebben als handelingen in het kader van een opsporingsonderzoek moeten worden gekwalificeerd. In dat verband is van belang dat het opsporingsbegrip in het Wetboek van Strafvordering niet mede omvat de uitoefening van controlebevoegdheden. De waarnemingen zoals genoemd in de mutaties, die op de openbare weg plaatsvonden en niet van langere duur zijn geweest, moeten als uitoefening van de algemene politietaak worden aangemerkt. Er is dan ook geen sprake geweest van stelselmatige observatie in de zin van artikel 126g Sv, zoals door de raadsvrouw is gesteld. Om die reden faalt het verweer dat sprake is van schending van de privacy van verdachte en schending van artikel 6 EVRM. Gelet op het voorgaande faalt ook het verweer dat de verbaliseringsplicht zoals neergelegd in artikel 152 Sv is geschonden nu het Top600-dossier is vernietigd, aangezien deze plicht niet ziet op activiteiten die buiten het opsporingsonderzoek vallen. Daarbij geldt dat er in ieder geval vóór 6 december 2011 geen sprake was van een opsporingsonderzoek.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat er geen sprake is van enig onherstelbaar vormverzuim. Ook anderszins kan niet worden vastgesteld dat sprake is van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging ten aanzien van alle feiten.
3.2
Overige voorvragen
De dagvaarding is geldig en deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Ten aanzien van feit 1
4.1.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie en de verdediging
Zowel de officier van justitie als de raadsvrouw stellen dat verdachte moet worden vrijgesproken ter zake van witwassen.
4.1.2
Het oordeel van de rechtbank
Om tot een veroordeling ter zake van witwassen te komen, dient in de eerste plaats sprake te zijn van grotere uitgaven dan (legale) inkomsten.
De politie concludeert op basis van haar berekening (zie p. 27/28 van proces-verbaal witwasonderzoek) dat verdachte in de ten laste gelegde periode een bedrag van € 33.077,20 heeft uitgegeven en dat daar een bedrag van € 17.754,- aan (legale) inkomsten tegenover staat. Verdachte zou aldus in die periode een bedrag van € 15.323,20 hebben witgewassen.
De moeder van verdachte, [persoon 1], heeft echter op 27 december 2012 als getuige bij de rechter-commissaris verklaard dat zij alles voor verdachte betaalt; zijn ziektekostenverzekering, zijn kleren en ook zijn schulden. Om die reden valt de eerste uitgavenpost in de berekening weg.
De derde uitgavenpost – kosten voor autohuur bij [autoverhuurbedrijf] – valt ook weg, nu niet duidelijk blijkt dat het bedrag daadwerkelijk door verdachte aan[autoverhuurbedrijf] is betaald en bovendien een medewerker van het autoverhuurbedrijf heeft verklaard dat verdachte nog een schuld van ruim twaalfduizend euro bij het bedrijf heeft.
Van het Cartier horloge (zesde post) staat niet vast dat het in de ten laste gelegde periode door verdachte is aangeschaft.
Bovenstaande posten in mindering brengend op het bedrag aan uitgaven leidt tot het resultaat dat dit lager ligt dan de legale inkomsten van verdachte. Van witwassen als gesteld kan dan ook geen sprake zijn. De rechtbank spreekt verdachte vrij van die beschuldiging.
4.2
Ten aanzien van feit 3
4.2.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte de overval op de woning van [persoon 2] heeft gepleegd. Zij baseert zich daarbij op de aangiftes en verhoren van [persoon 2] en [persoon 3]. Tijdens een meervoudige fotoconfrontatie heeft [persoon 3] verdachte aangewezen als ‘de dikke rasta’ die aan de overval heeft deelgenomen. Die zogeheten foslo is volgens de regelen der kunst verlopen en kan dus tot het bewijs worden gebezigd.
4.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat er teveel “ruis” in de aangiftes en verklaringen van [persoon 2] en [persoon 3] zit. Bovendien voldoen de enkelvoudige fotoconfrontatie met [persoon 2] en de meervoudige fotoconfrontatie met [persoon 3] niet aan de daaraan gestelde kwaliteitseisen en mogen zij daarom niet tot het bewijs worden gebezigd. Nu er geen andere bewijsmiddelen zijn waaruit de directe betrokkenheid van verdachte bij de overval blijkt, dient vrijspraak te volgen.
4.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Zowel [persoon 2] als [persoon 3] hebben in hun aangiftes en verhoren bij de politie en rechter-commissaris wisselend dan wel niet consequent verklaard over zowel het achterhalen van de laptop als over welke personen ten tijde van de overval in de woning aanwezig waren. Hun verklaringen bevatten zodoende teveel onduidelijkheden waardoor de rechtbank vraagtekens zet bij de betrouwbaarheid ervan.
Los daarvan zijn er twee bewijsmiddelen die verdachte rechtstreeks zouden kunnen koppelen aan de woningoverval, namelijk de fotoconfrontaties die zijn gehouden met [persoon 2] en [persoon 3].
Aan [persoon 2] is middels een enkelvoudige bewijsconfrontatie een foto van verdachte getoond. Deze heeft daarbij bevestigd dat hij verdachte herkent als één van de daders van de overval. Vanwege de zwakke zelfstandige bewijswaarde van enkelvoudige confrontaties met personen die de getuige niet kent, dient zeer terughoudend te worden omgegaan met de resultaten van dit middel. Om die reden is in een brancherichtlijn van de politie bepaald dat het uitvoeren van enkelvoudige fotoconfrontaties alleen is toegestaan als de getuige de (vermoedelijke) dader van het strafbare feit kent. [persoon 2] heeft weliswaar verklaard dat de dikke dader met het rastakapsel hem ‘als enige een beetje bekend voor kwam’, omdat hij hem in de stad of op het Kwakoefestival heeft gezien, maar deze mededeling is te vaag om daaruit te kunnen concluderen dat [persoon 2] verdachte in zodanig voldoende mate kende ten tijde van de overval, dat bedoelde enkelvoudige fotoconfrontatie tot het bewijs zou kunnen bijdragen. De conclusie moet zijn dat de enkelvoudige bewijsconfrontatie met [persoon 2] niet volgens de daarvoor geldende richtlijnen is uitgevoerd en dat deze mitsdien niet tot het bewijs kan dienen.
[persoon 3] is op 1 maart 2012 onderworpen aan een meervoudige fotoconfrontatie. Daarbij heeft hij verdachte als een van de daders van de overval aangewezen. Op grond van de richtlijnen meervoudige fotobewijsconfrontatie [1] moet de feitelijke samenstelling van de fotoselectie mede worden bepaald door het signalement van de verdachte dat door de getuige of aangever in een eerder stadium, voorafgaand aan de fotoconfrontatie, is gegeven. [persoon 3] heeft bij zijn aangifte het volgende signalement opgegeven:
  • bolle dikke man
  • donkere huidskleur, Antilliaan of Surinamer
  • 25-30 jaar oud
  • 180 cm lang
  • rastahaar, in een lange staart tot over zijn schouders
  • ronde ogen
  • rond gezicht
  • dikke neus.
In het proces-verbaal van de fotobewijsconfrontatie staat beschreven dat bij het samenstellen van de fotoselectie 9 foto’s van figuranten zijn geselecteerd die qua etnische afkomst, huidskleur, geslacht, gelaatskenmerken, haarkleur en haardracht gelijkenis vertoonden met de foto van verdachte. Vervolgens is de fotoselectie door twee testobservatoren getoetst. Elk van de testobservanten was van hetzelfde geslacht, van dezelfde etnische afkomst en waren van ongeveer dezelfde generatie als [persoon 3]. Aan beiden werden de volgende signalementkenmerken van de dader gegeven:
  • man van negroïde afkomst
  • 25-30 jaar oud
  • corpulent/vadsig
  • lang zwart rastahaar
  • bol/rond gezicht.
Hierna werd hen gevraagd of er in de getoonde fotoselectie iemand was opgenomen die – om welke reden dan ook – door hen zou worden aangewezen. Beiden testobservanten antwoordden dat hen niets bijzonders opviel.
De rechtbank constateert dat in strijd met de richtlijnen het aan de testobservanten opgegeven signalement niet overeenkomt met het signalement dat door [persoon 3] is genoemd. Het door de getuige genoemde ‘donkere huidskleur,
Antilliaan of Surinamer’ is in de beschrijving die de testobservanten hebben gekregen vervangen door ‘man van
negroïde afkomst’ (cursiveringen door de rechtbank). De door [persoon 3] opgegeven beschrijving is specifieker dan die aan de testobservanten is voorgehouden. Dit betreft een essentieel onderdeel van het signalement. Niet alleen is men aanzienlijk beter in staat het gezicht van iemand van het eigen ras en van de eigen etnische groep te onthouden en te herkennen dan van iemand anders, [2] ook kan, in het geval dat de figuranten zijn uitgekozen op basis van het kenmerk ‘man van negroïde afkomst’, een voor de getuige duidelijk verschil zitten in het uiterlijk van verdachte en het uiterlijk van de figuranten. Uit de verklaring van [persoon 3] bij de rechter-commissaris op 7 augustus 2013 blijkt dan ook dat hij vond dat verdachte uit de selectie sprong. Hij heeft immers niet alleen verklaard dat hij ‘de dikke rasta’ (de rechtbank begrijpt: verdachte) herkende aan diens kapsel en diens hele gezicht en dat verdachte voor 95% aan het signalement dat hij in zijn hoofd had zitten, voldeed, maar ook dat de jongens op de andere foto’s geen rastahaar, maar kort haar hadden en echt Afrikaans-zwart waren, terwijl verdachte meer Surinaams-bruin was. Verdachte was er voor hem makkelijk uit te pikken, aldus [persoon 3].
Uit het voorgaande moet de conclusie getrokken worden dat de uitkomst van de meervoudige fotobewijsconfrontatie niet betrouwbaar is en daarom niet tot het bewijs gebezigd kan worden.
Nu de fotoconfrontaties met [persoon 2] en [persoon 3] niet tot het bewijs kunnen dienen, blijven alleen de twijfelachtige verklaringen van beiden aangevers over het voorval over. Uit die verklaringen blijkt de directe betrokkenheid van verdachte niet. Dat betekent dat er onvoldoende wettig bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen dat hij de woningoverval heeft gepleegd. Dit heeft tot gevolg dat de rechtbank verdachte vrijspreekt van die beschuldiging.
4.3
Ten aanzien van feit 2
4.3.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [3]
Op vrijdag 27 april 2012 zijn de woning van [persoon 4] (hierna: [persoon 4]) en de bijbehorende box aan het [adres 1] doorzocht. Daarbij zijn in de box diverse goederen aangetroffen en in beslag genomen. [4] Uit wapenonderzoek blijkt dat het gaat om een kogelgeweer merk Armi Jäger, model AP-74 en kaliber .22 Long Rifle, twee patroonmagazijnen en munitie. [5]
4.3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte – kort gezegd – wapens en munitie voorhanden heeft gehad. Zij wijst daarbij op CIE-informatie dat bij verdachte wapens te koop waren en afgeluisterde telefoongesprekken waaruit kan worden afgeleid dat verdachte handelt in wapens. De box waarin de wapens en munitie zijn aangetroffen, is eigendom van [persoon 4]. Deze heeft verklaard dat die voorwerpen van zijn neef [persoon 5] en verdachte zijn. Deze [persoon 5] heeft verklaard dat de wapens van verdachte zijn. Gelet op het feit dat het contact tussen verdachte en zijn neef dusdanig intensief en familiair is en zij met elkaar over de telefoon versluierde gesprekken voeren over wapenhandel kan ook worden bewezen dat er sprake is van medeplegen. Uit het wapenrapport blijkt dat sprake is van wapens en munitie waarvan het bezit verboden is.
4.3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft het volgende bepleit. [persoon 4] heeft verklaard dat het vuurwapen ‘hier
wasgeweest’. Dat gaat dus niet over het wapen dat in de box is gevonden. Dit in combinatie met het feit dat verdachte geen sleutel van de woning of de box heeft, er geen dactyloscopische sporen van verdachte zijn gevonden en de verklaring van [persoon 4] dat de houder in de groene tas “ook wel van zijn neef [persoon 5] zal zijn”, maakt dat verdachte moet worden vrijgesproken van – kort gezegd – verboden wapenbezit.
Tot slot stelt de raadsvrouw dat het wapen niet naar behoren functioneerde. Daarmee is niet voldaan aan het wettelijke criterium dat het wapen geschikt moet zijn om projectielen of stoffen door een loop af te schieten. Ook om die reden dient verdachte te worden vrijgesproken.
4.3.4
Het oordeel van de rechtbank
De in rubriek 4.3.1 genoemde wapens en munitie zijn aangetroffen in een box die eigendom is van de oom van verdachte, [persoon 4]. Ten tijde van de doorzoeking heeft voornoemde [persoon 4] niet alleen verklaard dat ‘dat vuurwapen hier dus was geweest’, maar ook dat de blauwe tas van Ikea waar een soort Stengun en munitie in zit van ‘de jongens’ is. Met ‘de jongens’ bedoelt hij zijn neven [persoon 5] en [verdachte] (de rechtbank begrijpt: [persoon 5], hierna te noemen [persoon 5], en verdachte). [persoon 5] heeft een sleutel van de box en slaapt meestal bij [persoon 4] thuis. [6] Voorts heeft [persoon 4] verklaard dat hij het grote geweer dat in de box lag (de rechtbank begrijpt het kogelgeweer van het merk Armi Jäger) wel eens heeft gepakt en bekeken. Dat was toen [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) bij hem thuis achter de computer zat om nog een onderdeel voor dat geweer te zoeken. [verdachte] vertelde hem dat er een stukje ontbrak. [7] [persoon 5] heeft verklaard dat de tas met daarin een ‘oud geweer ofzo’ van verdachte was. Verdachte belde een maand of vier geleden dat hij voor de deur stond en dat hij wat kwam neerzetten. [persoon 5] heeft de tas toen in de box neergezet. [8] Het ging om een blauwe Ikea tas met inhoud. [9]
Verdachte heeft verklaard dat hij met zijn neef (de rechtbank begrijpt: [persoon 5]) omging. [10] Ook uit de verklaringen van zijn neef [11] en oom [12] blijkt dat verdachte en [persoon 5] veel met elkaar omgingen en dat verdachte vaker in de woning van zijn oom kwam. Hieruit volgt dat verdachte en [persoon 5] de beschikkingsmacht over de wapens en munitie hadden en dat sprake was van samenwerking tussen beiden. Dat verdachte niet in het bezit was van een sleutel van de box, doet aan voorgaande conclusie niet af.
Op grond van voornoemde verklaringen van de oom en de neef van verdachte in combinatie met het wapenrapport acht de rechtbank bewezen dat verdachte – kort gezegd – samen met zijn neef [persoon 5] verboden wapens en munitie voorhanden heeft gehad.
4.4
Ten aanzien van feit 4
4.4.1
Feiten en omstandigheden
Op 12 januari 2012 werd een opsporingsonderzoek onder de naam [X] gestart. Tijdens dit onderzoek ontstond het vermoeden dat verdachte zich bezig hield met het voorbereiden van de invoer van verdovende middelen. Daarop is besloten de telefoon van verdachte af te luisteren. Uit opgenomen telefoongesprekken in de periode januari 2012 – mei 2012 bleek dat verdachte onder andere contact had met [persoon 6] (hierna: [persoon 6]) en [persoon 7] (hierna: [persoon 7]). [13] Vervolgens zijn ook de telefoons van [persoon 6] en [persoon 7] afgeluisterd. Het eerst opgenomen contact tussen verdachte en [persoon 7] was op 20 januari 2012.
In verschillende telefoongesprekken werd onder andere gesproken over een mooie tekening die [persoon 6] zou hebben en waar [persoon 7] naar moest kijken (9 maart 2012), over iets dat [persoon 6] nog moet schrijven en dat hij veel aan het schrijven is (13 en 18 maart 2012 en 4 april 2012) en over het presenteren van stukken aan derden (8, 19 maart 2012). Telefonisch werden er ontmoetingen gepland tussen verdachte, [persoon 6] en [persoon 7] (27 februari 2012, 13, 23 en 30 maart 2012 en 13 april 2012). Uit observaties van de politie bleek vervolgens dat deze ontmoetingen ook daadwerkelijk plaatsvonden in [plaats 1] (onder andere in de woning van verdachte), [plaats 3] en [plaats 2].
Bij de observaties werd door de politie waargenomen dat er kaarten en plattegronden op tafel lagen en dat [persoon 6] druk aan het woord was en dingen aanwees op de papieren voor zich (27 februari 2012).
Voorts had verdachte contact met personen die zich [persoon 8] en [persoon 9] noemen.
Meerdere keren werd geconstateerd dat verdachte ook tijdens de ontmoetingen met [persoon 6] en [persoon 7] via de Blackberry Messenger contact had met deze personen. Hierbij vertelde verdachte steeds dat hij met ‘die mesen/mannen’ aan tafel zat (13, 23 en 30 maart 2012). Ook werden mogelijke vaarroutes vanuit Colombia (13 en 23 maart 2012), de mogelijkheden van vervoer per vrachtschip (25 maart 2012) en kwesties met betrekking tot geld besproken (27 maart 2012 en 5 april 2012).
In een telefoongesprek van 31 maart 2012 heeft [persoon 6] een onbekend gebleven man gevraagd om een investering. [14]
Op 27 april 2012 werd verdachte aangehouden en is zijn woning doorzocht. Hierbij werd een aantal documenten aangetroffen:
- handgeschreven aantekeningen met informatie over vervoer van containers over zee; [15]
- een handgeschreven brief van 10 pagina’s waarin drie methodes worden beschreven om “materiaal” vanaf zee naar de Nederlandse kust te krijgen. Daarbij wordt ingegaan op de mogelijkheden van het verpakken, verbergen en vervoeren van het materiaal, waaronder de mogelijkheid om het materiaal met een geprepareerde rubberboot (Zodiac) naar de kust te varen; [16]
- een zeekaart van het westelijke gedeelte van de Waddenzee en de Noordzeekust waarop met pen een aantal kruisjes zijn gezet en lijnen zijn getrokken;
- een wereldkaart met tijdzones waarop met pen een stippellijn is getekend van Colombia naar Europa. [17]
Verklaring verdachte [persoon 6]
heeft na zijn aanhouding op 18 juni 2012 bij de politie verklaard dat hij door [persoon 7] in contact was gebracht met verdachte. Verdachte had het plan om verdovende middelen naar Nederland te laten komen. Voorts heeft [persoon 6] verklaard dat de handgeschreven brief die door de politie in de woning van verdachte werden aangetroffen, door hem was opgesteld en aan verdachte overhandigd. [persoon 6] had verdachte hierover, alsmede over de zeekaart, bij hun ontmoeting in [plaats 3] op 27 februari 2012 nadere uitleg gegeven. Nadien had [persoon 6] de brief nog verder uitgewerkt en de wereldkaart voorzien van een plaatje van een Zodiac. Overeenkomstig latere bevindingen door de politie bevatte de brief, aldus [persoon 6], methodes om cocaïne vanuit zowel Colombia als Suriname naar Nederland te brengen. Verdachte zou via contacten in die landen voor de aanschaf van de cocaïne zorgdragen. Verdachte, [persoon 6] en [persoon 7] zouden na verkoop van de cocaïne (de bedoeling was 80 tot 160 kilo) 20% van de opbrengst krijgen, hetgeen omgerekend ongeveer € 100.000,- per persoon zou zijn. Het idee om de cocaïne per vrachtschip te vervoeren vanuit Colombia of Suriname met als eindbestemming Duitsland of Scandinavië, was een idee van [persoon 6]. In beide gevallen zou dan langs Texel worden gevaren en [persoon 6] was daar bekend. [persoon 6] heeft zulks aangetekend op de zeekaart die later bij verdachte in beslag werd genomen. [persoon 6] zou samen met [persoon 7] naar Colombia gaan. Er moest namelijk een blank persoon naar Colombia om contacten te leggen, vermoedelijk met personen die cocaplanten verbouwen. [persoon 6] wilde nog van verdachte een investering om zijn boot vaarklaar te maken. Er waren problemen met de financiering maar de aanhouding van verdachte was volgens [persoon 6] de belangrijkste reden dat het plan niet doorging. [18] en [19]
Op 18 juni 2012 is de woning van [persoon 6] doorzocht. Daarbij werden papieren met notities aangetroffen over onder andere het testen van de zuiverheid van cocaïne en berekeningen die lijken te gaan over de te volgen methode om 400 kilo cocaïne in een Zodiac te krijgen. [20]
Verklaring verdachte [persoon 7]
heeft tegenover de politie verklaard dat hij verdachte kende vanuit de gevangenis. Daar vertelde verdachte hem over zijn plannen om cocaïne vanuit het buitenland naar Nederland te halen. Verdachte vertelde mensen te kennen die hierin connecties hadden. Nadat ze vrij gekomen waren, hadden [persoon 7] en verdachte hier eerst bij [persoon 7] thuis in [plaats 2] over gesproken. Omdat verdachte iemand nodig had die verstand had van boten en zee had [persoon 7] vervolgens [persoon 6] erbij gehaald. [persoon 7] is later bij elke bespreking met verdachte en [persoon 6] aanwezig geweest. De zeekaart met de vaarroutes had [persoon 7] bij [persoon 6] thuis gezien. Deze kaart was ook meegenomen naar ontmoetingen in [plaats 1]. De wereldkaart met tijdzones had [persoon 7] zelf uit een Bosatlas gehaald. [21]
was bekend met de drie verschillende methodes voor het aan land brengen van de cocaïne waaronder ook de mogelijkheid om een Zodiac te laten zakken vanaf een vrachtschip. Het was de bedoeling dat [persoon 6] naar Colombia zou gaan. [persoon 6] en [persoon 7] zouden daarvoor gezamenlijk 2500 euro regelen. Verdachte moest ook 2500 euro betalen. [22]
Verklaring verdachte
Bij de politie heeft verdachte niets willen verklaren. Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat hij [persoon 7] in de gevangenis heeft leren kennen en dat zij spraken over het invoeren van cocaïne. [persoon 7] heeft hem in contact gebracht met [persoon 6] die kapitein was en een boot had. Verdachte had contact met een persoon in Colombia genaamd [persoon 8] of [persoon 9]. Die persoon zou eventueel cocaïne kunnen aanleveren of mensen kennen die dat zouden kunnen. [persoon 6] heeft de tijdens de doorzoeking aangetroffen kaarten en plannen gemaakt. Hij had de methodes bedacht en wilde naar Colombia vliegen. [23]
4.4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht de voorbereidingshandelingen voor het invoeren van cocaïne bewezen. Zij heeft daarbij gewezen op de tapgesprekken tussen [persoon 6], [persoon 7] en verdachte en de gedeeltelijk bekennende verklaring van verdachte. Anders dan verdachte verklaart, is hij de initiatiefnemer van het plan; hij is degene die de contacten onderhoudt met voornoemde [persoon 6] en [persoon 7] en andere personen, waaronder een persoon in Colombia.
4.4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is van mening dat de gesprekken die verdachte heeft gevoerd over een mogelijk transport niet serieus te noemen zijn. Zij heeft zich voorts gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat zij van mening is dat verdachte geen grotere rol in het geheel heeft gehad dan [persoon 6] en [persoon 7].
4.4.4
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft toegegeven dat hij samen met [persoon 6] en [persoon 7] plannen maakte om cocaïne vanuit Colombia naar Nederland te transporteren. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen tot het invoeren van cocaïne.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte het initiatief nam tot het organiseren van drugstransporten. Zowel [persoon 7] als [persoon 6] hebben dienovereenkomstig verklaard. Daarnaast zijn de door verdachten geproduceerde kaart met vaarroutes, opgestelde notities en uitgewerkte mogelijkheden van vervoer van cocaïne per schip in het huis van verdachte aangetroffen. Bovendien had hij intensief telefonisch contact met [persoon 7] en onderhield hij de contacten met de personen die [persoon 8] en [persoon 9] worden genoemd.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de onder 4.3.1, 4.3.4 en 4.4.1 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 2:
in de periode van 27 april 2011 tot en met 27 april 2012 te [plaats 1] tezamen en in vereniging met anderen wapens van categorie III (merk/model/kaliber: Armi Jäger/AP-74/.22 Long Rifle en patroonmagazijnen) en munitie voorhanden heeft gehad;
Ten aanzien van feit 4:
in de periode van 12 januari 2012 tot en met 27 april 2012 te [plaats 1] en [plaats 2] en [plaats 3] tezamen en in vereniging met anderen om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk vervoeren en binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne voor te bereiden
- anderen heeft getracht te bewegen om dat feit mede te plegen
- en heeft getracht zich en anderen inlichtingen tot het plegen van dat feit te verschaffen,
- en voorwerpen voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en verdachtes mededaders wisten dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit;
immers hebben hij verdachte en verdachtes mededaders
- telefonische contacten gelegd en onderhouden met elkaar en met (een contactpersoon van) de verzender van de cocaïne in Colombia en
- met elkaar overleg gevoerd en middels documenten (kaarten en een brief) informatie uitgewisseld over op welke wijze de cocaïne zou kunnen worden verpakt en verborgen en vervoerd en op welke plaats en op welk moment de boot of het vrachtschip via een aangegeven route de lading cocaïne zou kunnen overdragen.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 2, 3 en 4 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren met aftrek van voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat, voor zover de rechtbank zou komen tot een strafoplegging, deze het voorarrest niet zou moeten overstijgen, gelet op hetgeen de medeverdachten [persoon 6] en [persoon 7] aan straf opgelegd hebben gekregen en de tijd die voor verboden wapenbezit staat, namelijk drie maanden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet aanleiding bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken die ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de hoven en de rechtbanken. Genoemde oriëntatiepunten dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging en worden regelmatig geactualiseerd. Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit. In de onderhavige zaak geldt als oriëntatiepunt voor het bezit van een geweer en meer dan 20 stuks munitie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, respectievelijk een geldboete vanaf
€ 340,-. Er zijn geen oriëntatiepunten voor overtreding van artikel 10a Ow.
De rechtbank heeft voorts het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft samen met zijn mededaders plannen ontwikkeld voor de invoer vanuit Zuid-Amerika van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne in Nederland. Verdachten hebben zelf weliswaar (nog) geen verdovende middelen voorhanden gehad, maar het gevaarzettende karakter van het ontwikkelen van dergelijke plannen is onmiskenbaar. Verdachte had een initiërende rol bij het smeden van deze plannen. Dat de plannen uiteindelijk geen doorgang vonden is, los van een gesteld gebrek aan financiële middelen bij de verdachten, slechts te danken aan het tijdige ingrijpen door politie en justitie. Naar de ervaring leert, brengen de handel in en het gebruik van verdovende middelen veel overlast en bijkomende criminaliteit met zich. Verdachte heeft zich slechts laten leiden door het oogmerk van financieel gewin ten koste van anderen.
Verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan het overtreden van de Wet wapens en munitie door aan zijn neef te vragen om een tas met daarin een geweer, patroonmagazijnen en munitie weg te zetten in de box van zijn oom. Reeds het enkele voorhanden hebben van dergelijke voorwerpen brengt grote risico’s voor de veiligheid en gezondheid van personen met zich.
De rechtbank slaat acht op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 augustus 2013, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor wapenbezit en Opiumwetdelicten.
Gelet op het feit dat verdachte wordt vrijgesproken van feit 3 is de rechtbank van oordeel dat aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij betreffende feit 3

Nu verdachte wordt vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde, is [persoon 2] in zijn vordering niet-ontvankelijk.

10.Beslag

Onder verdachte zijn de voorwerpen zoals genoemd op de aangehechte beslaglijst (bijlage 2) in beslag genomen. Het voorwerp genoemd onder nummer 1 behoort aan de moeder van verdachte toe. De overige voorwerpen behoren aan verdachte toe.
Nu met behulp van het voorwerp genoemd onder nummer 2 het onder 4 bewezen geachte is begaan, wordt dit voorwerp verbeurdverklaard.
De overige voorwerpen staan niet in relatie tot enig strafbaar feit en daarom kunnen deze voorwerpen aan [persoon 1] (nr 1), respectievelijk aan verdachte (nrs 3 tot en met 9 op de aangehechte beslaglijst) worden teruggegeven.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen
- 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht,
- 10a van de Opiumwet en
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 en 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 en 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
ten aanzien van feit 4:
medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde of het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden door een ander te trachten te bewegen dat feit mede te plegen, zich en een ander inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen voorhanden te hebben waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis is op 9 augustus 2013 opgeheven. Deze beslissing is afzonderlijk geminuteerd.
Verklaart verbeurd het onder nummer 2 op de aangehechte beslaglijst genoemde voorwerp.
Gelast de teruggave aan [persoon 1] van het onder nummer 1 op de aangehechte beslaglijst genoemde voorwerp.
Gelast de teruggave aan verdachte van de onder nummers 3 tot en met 9 op de aangehechte beslaglijst genoemde voorwerpen.
Verklaart [persoon 2] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M. van den Bergh, voorzitter,
mrs. P.J. van Eekeren en V. Zuiderbaan, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. N.C. van Geel en F. Bogaerts, griffiers.
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 augustus 2013.
Bijlage 1
Tenlastelegging [verdachte]
Aan verdachte is – na wijziging ter terechtzitting van 8 augustus 2013 – ten laste gelegd dat
1.
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode 01 januari 2009 tot en met 27 april 2012, te [plaats 1], in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) en/of siera(a)d(en), heeft/hebben verworven, voorhanden heeft/hebben gehad,
heeft/hebben overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten een of meerdere geldbedrag(en) en/of siera(a)d(en), gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
2.
hij in of omstreeks de periode van 27 april 2011 tot en met 27 april 2012 te [plaats 1], in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapens van categorie III, (merk/model/kaliber: Armi Jäger/AP-74/.22 Long Rifle) en/of een of meer ander(e) wapen(s)(onderdelen)/patroonmagazijn(en), en/of (bijbehorende)
munitie, voorhanden heeft/hebben gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
3.
hij op een of meer tijdstippen in de periode in of omstreeks 1 september 2011 tot en met 5 september 2011 te [plaats 4], gemeente [gemeente], in elk geval in Nederland, omstreeks 23.30 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in het perceel [adres 2], in elk geval in een woning, buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende(n),
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft/hebben weggenomen
- een (laptop)computer (merk/type: Toshiba/Satelite) en/of
- een (spel)computer (merk/type: Sony Playstation 3) en/of
- een Beamer (merk/type: Proximus/Axes) en/of
- een geldbedrag van 400 euro, in elk geval enig geldbedrag en/of
- twee, althans een of meer, horloge(s) (merk: Cartier (nep) en/of Guess) en/of
- twee, althans een of meer, zilveren ring(en) en/of
- een (gouden) (konings)ketting (met naam '[persoon 2]' op een plaatje) en/of
- twee, althans een of meer, mobiele telefoon(s) en/of
- een of meer bankpasje(s) (ten name van [persoon 2]) en/of
- een legitimatiebewijs (ten name van [persoon 2])
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 2] en/of [persoon 3] en/of [persoon 10], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [persoon 2] en/of [persoon 3] en/of [persoon 10], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat verdachte en/of zijn mededader(s), toen aldaar opzettelijk gewelddadig en/of dreigend
- middels een valse sleutel voornoemd perceel is/zijn binnengedrongen/gegaan en/of
- een of meer pisto(o)l(en), althans (een) vuurwapen(s), in elk geval (een) op (een) vuurwapen(s) gelijkend(e) voorwerp(en), in zijn/hun hand(en) heeft/hebben genomen en/of gehouden en/of aan voornoemde [persoon 2] en/of [persoon 3] en/of [persoon 10] heeft/hebben getoond en/of voorgehouden en/of op voornoemde perso(o)n(en) heeft/hebben gericht en/of heeft/hebben gericht gehouden en/of
- voornoemde [persoon 3] en/of [persoon 2] en/of [persoon 10] op/tegen/naar de grond heeft/hebben geduwd/gedrukt en/of gegooid/geworpen en/of
- tegen voornoemde [persoon 2] en/of [persoon 3] en/of [persoon 10] heeft/hebben gezegd "waar is de bewoner van dit huis" en/of "werkt hij op de markt en heet hij [persoon 2]" en/of "jij gaat hem wakker maken, maak hem wakker, maak hem wakker" en/of "met jou gebeurt er niks, ga hem nou gewoon wakker maken, jij hebt er niks mee te maken" en/of "ga die slaapkamer in" en/of "wat kijk je, wat kijk je, kijk naar de grond, kijk naar de grond" en/of dat hij/zij op het bed moest(en) gaan zitten en/of dat hij/zij zich rustig moest(en) houden en/of "we zijn gekomen voor Turken uit [plaats 4] en er is iemand in jouw familie die hem geld schuldig is en wij komen incasseren" en/of dat ze de sleutel hadden gekregen om [persoon 2] een pak rammel te geven en om zijn huis leeg te halen en/of dat ze alles en iedereen op hun zoektocht naar de dader een pakkie konden geven, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking
en/of
- ( vervolgens) voornoemde woning heeft/hebben doorzocht en/of
- ( vervolgens) tegen die [persoon 2] en/of [persoon 3] en/of [persoon 10] heeft/hebben gezegd: "ik heb het gevoel dat we verkeerd zitten, geef je telefoonnummer, we gaan terug naar onze opdrachtgevers en we checken jou nog een keer na en indien blijkt dat je er echt niks mee te maken hebt dan laten we jou gewoon met rust", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking;
4.
hij in de periode van 12 januari 2012 tot en met 19 juni 2012 te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of [plaats 3], in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het derde of vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- en/of heeft getracht zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) te verschaffen,
- en/of voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
immers heeft/hebben hij verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s)
- ( telefonische) contacten gelegd en/of onderhouden met elkaar en/of met (een contactpersoon van) de afzender/verzender van de cocaïne (in Colombia) en/of (telefonische) contacten gelegd en/of ontmoetingen gehad met één of meer (potentiële) afnemer(s) van die cocaïne en/of:
- met elkaar en/of met (een contactpersoon van) de afzender/verzender van de cocaïne (in Colombia) overleg gevoerd over en/of op welke wijze de cocaïne zou kunnen worden verpakt en/of verborgen en/of vervoerd en/of
- op welke plaats en/of op welk moment de boot en/of het vrachtschip via een aangegeven route de lading cocaïne zou kunnen overdragen en/of
- inlichtingen (te weten bedrijfsgegevens "boek(en)") ontvangen van (een) verzender(s) en/of (een) afnemer(s) van een of meer transport(en) van die cocaïne.

Voetnoten

1.In 2005 vastgesteld en in 2008 herzien door de Board opsporing van de Raad van Hoofdcommissarissen.
2.R.C.L. Lindsay & Wells (1983), Bothwell, Brigham & Maplass (1989) en Anthony, ooper & Mullen (1992).
3.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
4.Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, doorgenummerde p. 154, 156.
5.Proces-verbaal wapenonderzoek, doorgenummerde p. 193, 197 tot en met 201.
6.Proces-verbaal bevindingen doorzoeking [adres 1], p. 150 en 151.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 4], p. 172 en 173.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 5] d.d. 14 mei 2012, p. 324.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 5] d.d. 15 mei 2012, p. 330.
10.Verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 8 augustus 2013.
11.Proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 5] d.d. 14 mei 2012, p. 324.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 4], p. 172.
13.Proces-verbaal van bevindingen, p. 60 tot en met 66.
14.Proces-verbaal van bevindingen, p. 60 tot en met 66..
15.Proces-verbaal van bevindingen, p. 232 en 233..
16.Proces-verbaal van bevindingen, p. 71 en 81 tot en met 90.
17.Proces-verbaal van bevindingen, p. 236, 238, 250 en 252.
18.Proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 6], p. 11 tot en met 15.
19.Proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 6], p. 23 tot en met 29.
20.Proces-verbaal van bevindingen, p. 370 tot en met 409.
21.Proces-verbaal van verhoor [persoon 7], p. 46 tot en met 49.
22.Proces-verbaal van verhoor [persoon 7], p. 57 en 58.
23.Verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 8 augustus 2013.