Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- het tussenvonnis van 7 november 2012
- het proces-verbaal van comparitie van 11 februari 2013 en de daarin genoemde stukken
- brief van 8 maart 2013 van [naam 1], met opmerkingen over het proces-verbaal
- akte na comparitie van [naam 2]
- akte na comparitie van [naam 1].
2.De feiten
De Charly is in of omstreeks 1982 ontworpen door [naam 3]. [naam 3] heeft zijn auteursrechten op het ontwerp van de Charly overgedragen aan [naam 1] Holding B.V.. [naam 1] B.V. is licentiehouder.
B.V. is licentiehouder.
Design koopt en verkoopt meubelen. Stoffeerderij stoffeert meubelen.
In de advertenties wordt erop gewezen dat het gaat om “geherstoffeerde” Charly meubelen van [naam 1]. Er wordt vermeld dat de stoelen zijn bijgevuld en opnieuw bekleed.
3.Het geschil
primairhet zonder toestemming van [naam 1] Holding B.V. aanbieden, in het economisch verkeer brengen en het verhandelen van geherstoffeerde exemplaren van door [naam 1] B.V. in het verkeer gebrachte exemplaren van de Charly en/of Chaplin door Stoffeerderij en/of Design en/of Beheer te beschouwen is als inbreuk op het auteurrecht van [naam 1] Holding B.V. en in de zin van artikel 12 en/of 13 Auteurswet en onrechtmatig jegens [naam 1] Holding en/of [naam 1] B.V.;
subsidiarhet zonder toestemming van [naam 1] Holding B.V. en/of [naam 1] B.V. aanbieden, in het economisch verkeer brengen en het verhandelen van geherstoffeerde exemplaren van door [naam 1] B.V. in het verkeer gebrachte exemplaren van de Charly en/of Chaplin door Stoffeerderij en/of Design en/of Beheer is te beschouwen als een onrechtmatige slaafse nabootsing van de Charly en/of Chaplin van [naam 1] Holding en/of [naam 1] B.V in de zin van artikel 6:162 BW;
2.1 met onmiddellijke ingang te (doen) staken en gestaakt te (doen) houden iedere inbreuk op de auteursrechten op de Charly en/of Chaplin van [naam 1] Holding B.V. dan wel het slaafs (doen) nabootsen van de Charly en/of de Chaplin van [naam 1] Holding B.V. en/of [naam 1] B.V en [naam 2] in het bijzonder te verbieden de Charly en/of de Chaplin van [naam 1] Holding B.V. en/of [naam 1] B.V openbaar te maken en/of te verveelvoudigen, dan wel (meubel)modellen die identiek zijn of in overwegende mate lijken op de Charly en/of de Chaplin van [naam 1] Holding B.V. en/of [naam 1] B.V te (doen) fabriceren en/of te (doen) verspreiden en/of te (doen) aanbieden via (direct) mailings en/of e-mails en/of via een catalogus en/of via een website die vrij toegankelijk is voor het publiek dan wel op een andere wijze aan te (doen) bieden en/of te (doen) verhandelen en in voorraad te (doen) houden en/of te (doen) verkopen.en/of te (doen) leveren en/of te doen importeren en/of te (doen) exporteren en/of te (doen) verhuren en/of of uit te (doen) lenen en/of op welke titel dan ook te (doen) verhandelen en/of in het verkeer te (doen) brengen zulks op straffe van een direct opeisbare dwangsom van € 25.000,= voor elke overtreding en voor iedere dag dat deze overtreding voortduurt;
4.De beoordeling
De verwijzing naar artikel 9 van de Merkenrichtlijn (MRl.) kan [naam 2] niet baten. In dit artikel is bepaald dat de houder van een ouder merk niet meer de nietigheid kan inroepen van een jonger merk indien hij een ingeschreven jonger merk gedurende vijf jaar bewust heeft gedoogd. Daargelaten dat die regeling geen betrekking heeft op het auteursrecht of de slaafse nabootsing en de MRl. geen rechtstreekse werking heeft, is de bepaling ook niet van toepassing op het gebruik van een merk in strijd met het merkrecht, zoals hier door [naam 1] aan de vordering (deels) ten grondslag gelegd. [naam 2] heeft niet gesteld dat zij het merk [naam 1] heeft ingeschreven, zodat zij ook geen houdster is van een jonger merk. Een beroep op de regeling van artikel 2.29 BVIE, met welke bepaling van artikel 9 MRl. in het Beneluxrecht is geïmplementeerd, komt haar dan ook om die reden niet toe. Nu de regeling bovendien een specifieke regeling geeft voor rechtsverwerking bij het gedogen van de inschrijving van een jonger merk, bestaat geen aanleiding om - zoals door [naam 2] betoogd - de regeling naar analogie van toepassing te achten op de algemene situatie waarin ten opzichte van haar is stilgezeten.
Auteursrecht
De rechtbank zal dus eerst hebben te onderzoeken of aan de Charly auteursrechtelijke bescherming toekomt.
Ten tijde van het modeldepot en ten tijde van het verloop van de termijn voor modelbescherming gold in Nederland de Eenvormige Beneluxwet inzake tekeningen en modellen (BTMW). Het toenmalige artikel 21 BTMW bepaalde - kort gezegd - dat het auteursrecht op een beschermd model bij het einde van de termijn voor bescherming verviel, tenzij tijdig een instandhoudingsverklaring was gedeponeerd.
Nu [naam 1] geen instandhoudingsverklaring heeft gedeponeerd, was in Nederland het auteursrecht op de Charly vervallen.
Het argument moet worden verworpen.
In zijn beslissing van 29 november 2009 (LJN BC2996) heeft het Gerechtshof te Amsterdam ten aanzien van dezelfde rechtsvraag eveneens ten aanzien van de Charly overwogen:
Het gevolg is dat [naam 1] een beroep kan doen op de bescherming die de B.C. biedt.
Op grond van artikel 7 lid 4 van de B.C. geldt voor werken van toegepaste kunst een minimumbescherming van 25 jaar. Bij zijn beslissing van 11 september 2012 heeft het Hof te Arnhem daarnaast, net als het Hof te Den Bosch in zijn beslissing van 27 december 2011 (LJN BU9749), geoordeeld dat voor buitenlandse werken, de door de B.C. geboden minimumbescherming van 25 jaar in een geval waarin naar Nederlands recht geen auteursrechtelijke bescherming (meer) geldt, ook als maximale beschermingsduur heeft te gelden.
Het standpunt van [naam 1] kan naar het oordeel van de rechtbank geen standhouden.
Dit standpunt miskent dat artikel 5 lid 1 en 2 B.C. als hoofdregel hebben dat de bescherming wordt bepaald door de wetgeving van het land waar de bescherming wordt ingeroepen, in dit geval dus Nederland. Daarnaast is er de aanvullende bescherming van de B.C. Toepassing van alleen de Nederlandse wetgeving zou leiden tot vervallenverklaring van het auteursrecht door de toepassing van artikel 21 BTMW (oud) en derhalve niet tot een bescherming voor de duur van 70 jaar, zoals door [naam 1] betoogd. Een beroep op de aanvullende bescherming die de B.C. biedt, zorgt ervoor dat die formaliteit onder de B.C. geen werking heeft, maar leidt niet tot het selectief buiten toepassing laten van sommige bepalingen van de Nederlandse wetgeving. De aanvullende bescherming van de B.C. bepaalt ten aanzien van de termijn slechts een bescherming voor de duur van minimaal 25 jaar. De rechtbank deelt dus niet het standpunt van [naam 1] dat de hoven dit artikel 7 lid 4 B.C ten onrechte en zonder aanleiding in de beoordeling hebben betrokken en de B.C. op dit punt verkeerd hebben uitgelegd. Anders dan door [naam 1] betoogd, leidt dit in de B.C. voorziene stelsel van toepassing van het recht van het land waar bescherming wordt ingeroepen met aanvullende bescherming van de B.C. ook niet tot strijd met de Beschermingstermijnrichtlijn of het non-discriminatiebeginsel van artikel 18 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie. De genoemde richtlijn doet niet af aan het feit dat het auteursrecht op de Charly onder toepasselijk nationaal recht vervallen was. Nu in het systeem geen onderscheid wordt gemaakt naar het recht van het land van oorsprong enerzijds en het land waar bescherming wordt ingeroepen anderzijds, maakt hetgeen daaromtrent door [naam 1] is aangevoerd het vorenstaande ook niet anders.
Voor zover de vorderingen van [naam 1] hun grondslag vinden in het auteursrecht zullen ze dus moeten worden verworpen.
Artikel 2.23 lid 3 van het Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (BVIE) luidt:
heeft echter aangevoerd dat de uitzondering van het laatste zinsdeel van artikel 2.23 lid 3 BVIE zich voordoet bij meubelen die geherstoffeerd zijn.
Uitgangspunt is blijkens de jurisprudentie van het Benelux Gerechtshof (6 november 1992, NJ 1993, 454) dat het wederverkopen van gereviseerde waren die zijn voorzien van het oorspronkelijke merk en het in de handel brengen van waren onder dat merk, handelingen vormen waartegen de merkhouder zich kan verzetten. Daarop zijn uitzonderingen mogelijk, een belangrijke eis daarbij is dat degene die de gereviseerde waren verhandelt bij die verhandeling alles doet wat redelijkerwijs mogelijk is om duidelijk te maken dat het gaat om niet onder controle van de merkhouder gereviseerde waren.
Opmerking verdient dat [naam 2] de Charlys weliswaar als van [naam 1] afkomstige waren aan het publiek aanbiedt, maar dat de Charlys na revisie
nietzijn voorzien van het merk [naam 1]. Bovendien blijkt uit de overgelegde advertenties zonneklaar dat [naam 2] er geen misverstand over laat bestaan dat er sprake is van door haar geherstoffeerde exemplaren.
Ter comparitie heeft [naam 2] ook gesteld, en is door [naam 1] niet betwist, dat de geherstoffeerde Charlys als ze door [naam 2] in het verkeer worden gebracht steeds zijn voorzien van een label waarop duidelijk is vermeld dat het om door [naam 2] geherstoffeerde exemplaren gaat.
[naam 1] heeft nog wel aangevoerd dat zo’n label na de verkoop van het meubel kan losraken, waardoor “post sale” verwarring zou kunnen ontstaan, maar naar het oordeel van de rechtbank kan dat niet afdoen aan de omstandigheid dat [naam 2] daarmee heeft gedaan wat redelijkerwijs mogelijk is om duidelijk te maken dat het gaat om niet onder controle van de merkhouder gereviseerde waren.
Ter onderbouwing van haar stellingen heeft [naam 1] gesteld dat zij een Chaplin heeft doen bestellen bij [naam 2] en dat, bij levering, gebleken is dat het betreffende meubel op tal van punten afweek van het origineel. [naam 1] heeft haar stelling onderbouwd met een factuur waaruit de levering van een Chaplin door [naam 2] Design blijkt en een verklaring van de heer [naam 4], de bestuurder van [naam 1], waarin deze uiteenzet op welke punten de door hem bekeken, van [naam 2] afkomstige, Chaplin afwijkt van het origineel. Daarnaast heeft [naam 1] ter gelegenheid van het beslag een poef aangetroffen die niet origineel was. Ter comparitie heeft de heer [naam 4] aangewezen op welke punten de poef afweek van originele van [naam 1] afkomstige exemplaren.
Vervolgens heeft [naam 2] gesteld dat zij in beginsel tweedehands Charlys en Chaplins koopt, maar dat zij onvoldoende expertise bezit om de originelen van goede vervalsingen te kunnen onderscheiden, en dat haar dat ook niet kan worden tegengeworpen.
Ook dat verweer van kan de rechtbank niet volgen. De handelaar die ervoor kiest om tweedehands meubelen onder de naam van de merkhouder in het verkeer te brengen, heeft er op toe te zien dat het ook inderdaad door of met toestemming van de merkhouder in het verkeer gebrachte exemplaren betreft.
Niet in geschil is dat [naam 2] niet gerechtigd is niet van [naam 1] afkomstige meubelen van het type Charly of Chaplin onder het teken [naam 1] in het verkeer te brengen.
De rechtbank zal de gevorderde dwangsom beperken en maximeren als in het dictum vermeld.
De door [naam 2] in het verkeer gebrachte Charly en Chaplin zijn immers geen nabootsingen van door [naam 1] op de markt gebrachte meubelen, maar gereviseerde originelen, zoals hiervoor onder 4.3 beschreven.