In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 5 augustus 2013 in raadkamer de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de gevangenhouding van de verdachte beoordeeld. De verdachte, geboren op [geboortedag] 1972, was op 16 mei 2013 aangehouden en op 17 mei 2013 in bewaring gesteld. De raadkamer had op 27 mei 2013 de gevangenhouding bevolen voor de duur van 30 dagen, maar deze werd geschorst op dezelfde datum. De officier van justitie heeft op 5 juli 2013 de opheffing van de schorsing gevorderd, waarna de termijn van de bewaring weer begon te lopen. De rechtbank overwoog dat de vordering tot verlenging van de gevangenhouding tijdig was ingediend, aangezien de termijn van de bewaring op 8 juli 2013 eindigde en het bevel tot gevangenhouding op 7 augustus 2013 afliep.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er ernstige bezwaren tegen de verdachte bestaan, die beschuldigd wordt van diefstal van alcoholhoudende drank. De officier van justitie vorderde een verlenging van de gevangenhouding voor 30 dagen, maar de raadsvrouw van de verdachte verzocht om afwijzing van deze vordering op basis van artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank hield rekening met de LOVS-richtlijnen inzake eenvoudige winkeldiefstal en concludeerde dat de verdachte, gezien de reeds doorgebrachte tijd in voorlopige hechtenis, waarschijnlijk geen langere gevangenisstraf zou krijgen dan de tijd die hij al in voorarrest had doorgebracht.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de vordering tot verlenging van de gevangenhouding afgewezen en het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven. Deze beslissing werd genomen door de rechters in raadkamer, waarbij mr. J. Piena als voorzitter fungeerde. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij het verlengen van voorlopige hechtenis, vooral in gevallen waar de verdachte al een aanzienlijke tijd in voorarrest heeft doorgebracht.