Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
[naam 149],
1.De procedure
- de gelijkluidende dagvaardingen van 6 februari 2012, 7 februari 2012, 9 februari 2012, 10 februari 2012, 13 februari 2012, 14 februari 2012 en 15 februari 2012;
- de herstelexploten van 7 februari 2012 en 17 februari 2012;
- de akte overlegging producties, met producties, van de VEB;
- de akte (uitlating domiciliekeuze en uitlating comparitie voor antwoord), met producties, van de VEB;
- de akte uitlating wenselijkheid comparitie voor antwoord van Deloitte Nederland, Deloitte Holding en [naam 74];
- de akte terzake wenselijkheid comparitie na dagvaarding (met bijlage) van de Praktijkvennootschappen (met uitzondering van Marhes B.V.), de Holdings (met uitzondering van Marhes Holding B.V.), de Praktijkbeoefenaren en de Overige Gedaagden (met uitzondering van [naam 149] B.V., [naam 149] Holding B.V. en [naam 149]);
- het tussenvonnis van 11 april 2012;
- het proces-verbaal van de op 24 april 2012 gehouden comparitie;
- de dagvaarding van 15 mei 2012;
- de conclusie van antwoord in het incident tot voeging ex art. 222 Rv, strekkend tot ondersteuning hiervan;
- het vonnis in incident van 6 juni 2012;
- de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid, met producties, van Deloitte Nederland, Deloitte Holding en [naam 74];
- de conclusie van eis in het incident houdende exceptie van onbevoegdheid, met producties, van de Praktijkvennootschappen, de Holdings, de Praktijkbeoefenaren en de Overige Gedaagden;
- de conclusie van antwoord in het incident houdende exceptie van onbevoegdheid;
- de conclusie van repliek in het bevoegdheidsincident van Deloitte Nederland, Deloitte Holding en [naam 74];
- de conclusie van repliek in het incident houdende exceptie van onbevoegdheid (met bijlage) van de Praktijkvennootschappen, de Holdings, de Praktijkbeoefenaren en de Overige Gedaagden;
- de conclusie van dupliek in het incident, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties, van Deloitte Nederland, Deloitte Holding en [naam 74];
- de conclusie van antwoord I, met bijlage en producties, van de Praktijkvennootschappen, de Holdings, de Praktijkbeoefenaren en de Overige Gedaagden;
- de conclusie van repliek 1, tevens houdende wijziging van eis, met producties;
- de conclusie van dupliek, met producties, van Deloitte Nederland, Deloitte Holding en [naam 74];
- de conclusie van dupliek I, met bijlage en producties, van de Praktijkvennootschappen, de Holdings, de Praktijkbeoefenaren en de Overige Gedaagden;
2.De feiten
Class Actionnaar Amerikaans recht tegen onder anderen Ahold, de Deloitte Maatschap en Deloitte USA heeft het
United States District Court for the District of Maryland(hierna: de Amerikaanse rechtbank) op 4 november 2003
Lead Plaintiffsen een
Lead Counsel for Plaintiffsaangewezen.
Class Actionheeft de Amerikaanse rechtbank bij beslissingen van 21 december 2004 en 18 juni 2007 de vorderingen tegen de Deloitte Maatschap en Deloitte USA afgewezen. Op 5 januari 2009 heeft het
United States Court of Appeals for the Fourth Circuitdie beslissingen bekrachtigd. Geoordeeld werd dat de stellingen van de
Lead Plaintiffsniet de conclusie kunnen dragen dat de Deloitte Maatschap en Deloitte USA de Amerikaanse effectenwet- en regelgeving hebben geschonden.
Lead Plaintiffs, de
Lead Counsel for Plaintiffsen Ahold – laatstgenoemde mede namens een aantal aan haar zijde betrokken partijen, de Deloitte Maatschap en Deloitte USA niet daaronder begrepen – een
Amended Settlement Agreement(hierna: de
Settlement Agreement) ondertekend die, voor zover hier van belang, het volgende inhoudt:
Settlement Fund.
American Depository Receiptsin Ahold heeft gekocht of als dividend heeft ontvangen in de periode 30 juli 1999 tot en met 23 februari 2003 (en die zich niet heeft onttrokken aan de
Class) doet afstand van zijn aanspraken jegens Ahold en de partijen namens wie Ahold de
Settlement Agreementheeft gesloten (hierna: Ahold c.s.).
Bar Ordergenoemd.
Class Membersdienen hun eventuele vordering op derden, waaronder de Deloitte Maatschap en Deloitte USA, te verminderen met de cumulatieve draagplicht van Ahold c.s., doch ten minste met USD 1,1 miljard. Dit is neergelegd in artikel 20(b) van de
Settlement Agreement.Een dergelijke bepaling wordt naar Amerikaans recht een
Judgment Reduction Creditgenoemd.
rechtbank], which shall retain jurisdiction over all such disputes. All parties to this Agreement shall be subject to the jurisdiction of the Court for all purposes related to this Agreement.
Final Judgment and Order of Dismissal(hierna: de
Final Judgment) uitgesproken die, voor zover hier van belang, het volgende inhoudt:
Settlement Agreementzijn afgewezen. De
Settlement Agreementis, als redelijk en toereikend, verbindend verklaard.
Judgment Reduction Credit:
Bar Order:
Class.
Settlement Agreementdat luidt:
Final Judgmenten het hiervoor aangehaalde artikel 37 van de
Settlement Agreementbetoogd dat de Amsterdamse rechtbank geen internationale rechtsmacht toekwam. De rechtbank Amsterdam heeft zich bij tussenvonnis van 23 juni 2010 bevoegd verklaard. Zij heeft daartoe overwogen:
rechtbank] opgericht;
allebeleggers die door het onrechtmatig handelen/nalaten van de maatschap Deloitte en/of van haar afzonderlijke maten en/of [naam 78] en/of diens als maat handelende besloten vennootschap schade hebben geleden, geldt dat de VEB bij deze brief – uitsluitend voor zover nodig – krachtens volmacht en/of lastgeving de verjaring van alle vorderingen op de in de vorige alinea vermelde grondslagen stuit namens een specifieke groep van tenminste 180.000 Nederlandse beleggers die (voorheen) aandelen hielden en/of houden in Ahold, waaronder een groot aantal aandeelhouders die aandelen hebben gekocht in de periode 30 juli 1999 tot en met 23 februari 2003 (waaronder de personen en eenheden/entiteiten die zodanige aandelen als dividend hebben ontvangen), die zich bij de VEB bekend gemaakt hebben. De VEB zal u te zijner tijd desgewenst een lijst doen toekomen van de volmachtgevers en/of lastgevers. Voor zover de volmacht en/of lastgeving niet toereikend en/of geldig is, geldt dat de VEB krachtens zaakwaarneming in de zin van artikel 6:198 BW de belangen behartigt van deze beleggers en deze specifieke groep van beleggers op grond hiervan bevoegd vertegenwoordigt en ook op die wettelijke grondslag de verjaring stuit van alle vorderingen op de in de vorige alinea vermelde grondslagen.
3.De hoofdzaken
Judgment Reduction Credit, op gronden zoals in de dagvaarding uiteengezet, de totale geleden schade, zoals in de dagvaarding omschreven, dienen te verlagen met maximaal USD 1,1 miljard, althans met maximaal 50%, althans met een ander in goede justitie te bepalen percentage kleiner dan 100%;
Class Actiongehanteerde relevante periode (zie hiervoor onder 2.4.3 onder b).
Judgment Reduction Credit(zie hiervoor onder 2.4.3 onder d).
4.De bevoegdheidsincidenten
Retained Jurisdiction”) van de
Settlement Agreementen artikel 14 van de
Final Judgment. Zij betogen dat de VEB en zijzelf aan die bepalingen zijn gebonden, dat bij die bepalingen de Amerikaanse rechtbank bij uitsluiting is aangewezen voor de kennisneming van geschillen als de onderhavige en dat deze rechtbank daarom te dezer zake geen rechtsmacht heeft.
Settlement Agreementluidt:
“
Any action based on this Agreement or to enforce any of its terms shall be venued in the Court, which shall retain jurisdiction over all such disputes. All parties to this Agreement shall be subject to the jurisdiction of the Court for all purposes related to this Agreement.”
Artikel 14 van de
Final Judgmentluidt
:“
The Court hereby retains exclusive jurisdiction over the parties and the Class Members for all matters relating to this Action, including the administration, interpretation, effectuation or enforcement of the Settlement, the Agreement, and this Order and Final Judgment.”
Action”in deze bepaling wordt in artikel 20a van de
Final Judgmentals volgt gedefinieerd:
the securities action captioned, In re Royal Ahold N.V. Securities & ERISA Litigation, Civil No. 1:03-MD-01539, pending in the United States District Court for the District of Maryland, a multidistrict consolidated class action, and each class action brought on behalf of Royal Ahold N.V. investors alleging claims under the securities laws of the United States consolidated therein.”
Settlement Agreementvan belang:
All terms of this Agreement and the exhibits attached hereto shall be governed by and interpreted according to the substantive laws of the state of Maryland without regard to its choice of law or conflict of laws principles”.
Settlement Agreementen de
Final Judgmentzien op de positie van Ahold jegens de
Class, maar niet – althans in beginsel niet – zien op de positie van de Deloitte Maatschap (dan wel een van de andere gedaagden in de onderhavige procedure) jegens de
Class.De positie van de Deloitte Maatschap komt in de
Settlement Agreementen de
Final Judgment– behoudens nog een enkele hier niet terzake doende bepaling – slechts aan de orde voor zover het betreft de
Bar Orderen de
Judgment Reduction Credit, waarbij slechts deze laatste bepaling betrekking heeft op de verhouding tussen de Deloitte Maatschap en de
Class.Het opnemen van de
Bar Orderin de
Settlement Agreementhad als achtergrond – naar tussen partijen niet in geschil is – dat de positie van Ahold jegens de
Classniet sluitend geregeld zou zijn zolang de positie van Ahold jegens de Deloitte Maatschap en Deloitte USA daarvan geen deel uitmaakte. Gedupeerde beleggers zouden dan immers een Deloitte-entiteit kunnen aanspreken, die dan mogelijk weer regres op Ahold zou kunnen nemen. Daarom is in de
Settlement Agreementen de
Final Judgmentde
Bar Orderopgenomen, waarin is bepaald dat derden, onder wie de Deloitte Maatschap en Deloitte USA, Ahold niet voor regres zullen aanspreken. Als tegenprestatie voor de
Bar Order– die de rechten van de Deloitte Maatschap en Deloitte USA beperkte – is de
Judgment Reduction Creditopgenomen, die inhoudt dat, als Deloitte aansprakelijk zou worden gehouden, zij niet meer hoeft te betalen dan overeenstemt met haar interne draagplicht tegenover Ahold c.s.
Classaansprakelijk was, komt in de
Settlement Agreementen de
Final Judgmentin het geheel niet aan de orde. Over die vraag heeft de
Classtegen de Deloitte Maatschap en Deloitte USA afzonderlijke procedures in de Verenigde Staten gevoerd die zijn uitgemond in de hiervoor onder 2.4.2 vermelde uitspraken. De positie van de Deloitte Maatschap en Deloitte USA jegens de
Classwas ten tijde van het aangaan van de
Settlement Agreementen het uitspreken van de
Final Judgmentaan de orde in die afzonderlijke procedures, met dien verstande dat daarbij slechts aan de orde was of Deloitte op grond van het materiële Amerikaanse recht aansprakelijk was jegens de
Class.
Class.Het enkele feit dat in de
Settlement Agreementen de
Final Judgmenteen bepaling staat (de
Judgment Reduction Credit), die van invloed is op de hoogte van de vorderingen die in de onderhavige procedure mogelijk door de
Classgeldend gemaakt kunnen worden, brengt nog niet mee dat die vorderingen een op de
Settlement Agreementgebaseerde actie of een met de
Settlement Agreementverband houdende aangelegenheid zijn als bedoeld in artikel 37 van de
Settlement Agreementof een met “
this Action” samenhangende aangelegenheid als bedoeld in artikel 14 van de
Final Judgment.
Settlement Agreementen de
Final Judgmentomtrent de positie van de Deloitte Maatschap is geregeld (namelijk: de uitsluiting van aanspraken jegens Ahold en de vermindering van haar eigen mogelijke aansprakelijkheid met de draagplicht van Ahold c.s.). De VEB erkent dat haar vorderingen (dus de vorderingen van haar achterban) moeten worden verminderd met een bedrag gelijk aan de draagplicht van Ahold c.s.
Settlement Agreement. De eisers in het bevoegdheidsincident stellen dat de Deloitte Maatschap daarbij later wel partij is geworden, door de aanvaarding van het ten behoeve van haar daarin opgenomen derdenbeding. Dat moge zo zijn, maar dat laat onverlet dat de leden van de
Classzich redelijkerwijs niet konden of behoefden te realiseren dat zij, door zich niet aan de
Classte onttrekken, instemden met een forumkeuzebeding voor een Amerikaanse rechtbank dat ook zou gelden wanneer zij de Deloitte Maatschap of aan die maatschap gerelateerde partijen (opnieuw en thans) naar Nederlands recht aansprakelijk zouden stellen.
Settlement Agreementen de
Final Judgmentmoet redelijkerwijs in deze zin worden opgevat en partijen hebben geen omstandigheden aangereikt die een andere uitleg kunnen rechtvaardigen.
Settlement Agreementen de
Final Judgmentniet in de weg stonden aan de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Van de – door de rechtbank op verzoek van Deloitte Nederland toen geboden – mogelijkheid om dat oordeel tussentijds in hoger beroep aan te vechten heeft Deloitte Nederland toen geen gebruik gemaakt. Zeker tegen de achtergrond van deze omstandigheden hoefde de VEB – die met dit alles, naar (de advocaat van) de Deloitte-entiteiten wist, bekend was – er geen rekening mee te houden dat de verschillende Deloitte-entiteiten de mogelijkheid open wilden houden opnieuw de discussie over de rechtsmacht van de Nederlandse rechter te voeren en dat die entiteiten derhalve slechts beoogden een exclusieve forumkeuze voor deze rechtbank te doen voor het geval aan de Nederlandse rechter rechtsmacht zou toekomen. De VEB mocht de forumkeuze redelijkerwijs opvatten als mede omvattend een keuze voor rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Feiten en omstandigheden die tot een andere uitleg van het forumkeuzebeding kunnen leiden, zijn niet gesteld of gebleken.
5.De hoofdzaken – beoordeling
naastde Deloitte Maatschap maar op aansprakelijkheid van Deloitte Nederland
in plaats vande Deloitte Maatschap. De (subsidiair) gevorderde verklaring voor recht spreekt immers van een overdracht, door de Deloitte Maatschap aan Deloitte Nederland, van de schuld aan de VEB, casu quo de beleggers in Ahold. De VEB zelf heeft van meet af aan te kennen gegeven (bijvoorbeeld in de dagvaarding, onder 1.13, 9.9 en 9.10) dat zij Deloitte Nederland zekerheidshalve mee heeft gedagvaard, maar dat de VEB noch de gedupeerde beleggers toestemming voor schuldoverneming hebben gegeven, zodat niet aan de vereisten voor schuldoverneming is voldaan (vgl. artikel 6:155 BW). De rechtbank dient er dus vanuit te gaan dat geen schuldoverneming heeft plaatsgevonden, zodat de (onder 3.1 weergegeven) vordering (i) subsidiair dient te worden afgewezen.
naastde Deloitte Maatschap aansprakelijk heeft gesteld voor de schuld van de Deloitte Maatschap aan de VEB, overweegt de rechtbank dienaangaande nog het volgende. Het gebruik van de woorden “voor haar rekening nemen van passiva” in de bewuste bepaling in de inbrengakte wijst op een afspraak met slechts interne werking tussen Deloitte Nederland en de Deloitte Maatschap. In het licht van het arrest van de Hoge Raad van 15 januari 1988, LJN: AC3979 ([naam 151]/[naam 152]) is echter voor aansprakelijkheid van Deloitte Nederland jegens de VEB dan wel de beleggers vereist dat Deloitte Nederland zich ook jegens hen voor de schuld aansprakelijk heeft gesteld. Dat een dergelijke verklaring met externe werking is afgelegd, is gesteld noch gebleken.
naastde Deloitte Maatschap aansprakelijk stelde voor de (mogelijke) schuld. Dat een dergelijke verklaring in de inbrengakte niet besloten lag, had zij echter zelf kunnen vaststellen. De betrokkenen aan de zijde van Deloitte hebben dan ook geen mededelingsplicht geschonden door de VEB in dit opzicht geen tekst en uitleg te geven. Dat de advocaat van Deloitte Nederland op een daartoe strekkende vraag van (de advocaat van) de VEB geen dan wel een ontwijkend antwoord heeft gegeven, en dat [naam 74] in zijn brief van 18 februari 2008 namens Deloitte Nederland heeft ingestemd met een stuiting, is in het licht van het bovenstaande dan ook onvoldoende om aan te nemen dat [naam 74], Deloitte Nederland of Deloitte Holding zich jegens de VEB of de beleggers aan onrechtmatige misleiding schuldig heeft gemaakt. Deloitte Nederland, Deloitte Holding en [naam 74] hoefden de VEB in de gegeven omstandigheden niet wijzer te maken dan zij was. Wel dienden zij zich te onthouden van het bewust verstrekken van onjuiste informatie. Gesteld noch gebleken is echter dat zij zich daaraan schuldig hebben gemaakt. Overigens is – in het licht van het debat tussen partijen – ook onvoldoende toegelicht dat de VEB daadwerkelijk is misleid. Zo heeft zij immers in de periode van 19 tot en met 22 februari 2008 op basis van de haar ter beschikking staande informatie (de hiervoor onder 2.9.2 vermelde) stuitingsexploten aan (onder andere) de Deloitte Maatschap en aan ieder van de (Overige) Praktijkvennootschappen doen uitbrengen.