ECLI:NL:RBAMS:2013:4446

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 juli 2013
Publicatiedatum
18 juli 2013
Zaaknummer
AMS 12-5479
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Winkelstraatregime en de toetsing van besluitvorming door de rechtbank

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 juli 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, het dagelijks bestuur van stadsdeel Oost van de gemeente Amsterdam, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.E. Jansen. De zaak betreft een besluit van 6 december 2011, waarbij het Uitwerkingsbesluit Parkeerverordening is gewijzigd en een winkelstraatregime is ingesteld op de [adres1]. Eiser, wonende aan de oneven zijde van de [adres1], heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, omdat hij meent dat het zijn mogelijkheden om thuis te werken en zijn woonsituatie negatief beïnvloedt. Hij vreest dat de parkeerdruk in de omliggende straten zal toenemen en dat de waarde van zijn woning zal dalen door de nieuwe regeling.

De rechtbank heeft de zaak op 11 juni 2013 behandeld. Eiser heeft zijn bezwaren toegelicht, terwijl verweerder zich liet bijstaan door een beleidsmedewerker. De rechtbank heeft overwogen dat het bestreden besluit een concretiserend besluit van algemene strekking is en dat er bezwaar en beroep tegen kan worden ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser ontvankelijk is in zijn beroep, ondanks dat hij prematuur beroep had ingesteld, omdat het besluit al tot stand was gekomen.

In de inhoudelijke beoordeling heeft de rechtbank geconcludeerd dat verweerder een ruime beoordelingsmarge toekomt bij het instellen van parkeerregimes. De rechtbank heeft vastgesteld dat de argumenten van verweerder voor het instellen van het winkelstraatregime op zichzelf afdoende zijn, maar dat er een gebrek aan onderzoek naar de parkeerdruk en de economische effecten van de maatregel is. Desondanks heeft de rechtbank geoordeeld dat de besluitvorming van verweerder de terughoudende toets kan doorstaan en dat er een evenwichtige belangenafweging heeft plaatsgevonden. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het griffierecht te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 12/5749

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser],

eiser,
wonende te [woonplaats],
en

het dagelijks bestuur van stadsdeel Oost van de gemeente Amsterdam,

verweerder,
gemachtigde mr. A.E. Jansen.

Procesverloop

Bij besluit van 6 december 2011, bekendgemaakt op 9 mei 2012, heeft verweerder – onder meer – het Uitwerkingsbesluit Parkeerverordening gewijzigd (het bestreden besluit).
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar bij brief van
19 november 2012 als beroepschrift doorgezonden aan de rechtbank.
De meervoudige kamer van de rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juni 2013. Eiser is in persoon verschenen, samen met zijn echtgenote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door voornoemde gemachtigde, bijgestaan door[beleidsmedewerker team parkeren], beleidsmedewerker bij het team parkeren.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1.1. Op 4 mei 2011 heeft verweerder het voornemen tot wijziging van het Uitwerkingsbesluit Parkeerverordening ter inzage gelegd. Eiser heeft op 12 juni 2011 een zienswijze ingediend.
1.2. Bij besluit van 6 december 2011 heeft verweerder het Uitwerkingsbesluit Parkeerverordening gewijzigd. Hierbij is in onder andere de [adres1] een zogenaamd winkelstraatregime ingesteld, waardoor parkeervergunninghouders op de parkeerplaatsen op de [adres1], voor zover gelegen aan de oneven zijde tussen de[adres2] en de [adres3], van maandag tot en met zaterdag tussen 12.00 uur en 17.00 uur geen gebruik kunnen maken van hun parkeervergunning. Het besluit is op 9 mei 2012 bekendgemaakt.
1.3. Eiser woont aan de oneven zijde van de [adres1] en heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Nu het besluit is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft verweerder het bezwaarschrift ter afhandeling als rechtstreeks beroepschrift doorgezonden aan de rechtbank.
Standpunt eiser
2.1. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hij onder dit regime niet meer kan thuiswerken of vrij kan zijn omdat hij om 12 uur zijn auto moet verplaatsen. Daarbij zal de parkeerdruk in de omringende straten verhogen doordat alle bewoners van de [adres1] hun auto’s moeten verplaatsen. Dit verplaatsen is daarbij ook milieubelastend. Verder betwijfelt eiser of deze maatregel de plaatselijke economie wel stimuleert. De leegstand in de winkelruimten kan ook worden veroorzaakt door de financiële crisis. Eiser acht het onterecht dat geen rekening wordt gehouden met de mensen die de auto voor hun werk nodig hebben. Daarbij vreest hij een daling van de waarde van zijn woning als de toekomstige koper niet zonder meer in aanmerking zal komen voor een parkeervergunning en deze zijn auto niet meer voor de deur kan parkeren. Eiser stelt verweerder aansprakelijk voor de eventueel te lijden schade.
Beoordeling
Formele punten
3.1. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het besluit tot het instellen van een winkelstraatregime als een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit moet worden aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank vormt het bestreden besluit een nadere beperking naar plaats en tijd van een reeds bestaande normstelling, namelijk een beperking van de geldigheid van de ter plaatse afgegeven parkeervergunningen. Het bestreden besluit dient dan ook te worden gekwalificeerd als een concretiserend besluit van algemene strekking. Nu een dergelijk besluit niet is uitgezonderd in artikel 8:2 van de Awb kan daartegen bezwaar en beroep worden ingesteld.
3.2. De rechtbank dient voorts ambtshalve te beoordelen of het beroep ontvankelijk is. Eiser heeft op 4 maart 2012 beroep ingesteld tegen het besluit van 6 december 2011. Het besluit is echter pas op 9 mei 2012 bekendgemaakt. Dat betekent dat eiser prematuur beroep heeft ingediend. Op grond van artikel 6:10, eerste lid en onder a, van de Awb blijft niet-ontvankelijk verklaring ten aanzien van een voor het begin van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift achterwege indien het besluit ten tijde van de indiening wel reeds tot stand was gekomen. In dit geval was het besluit reeds tot stand gekomen zodat eiser ontvankelijk is in zijn beroep. Eiser heeft op 12 juni 2011 een zienswijze ingediend, zodat ook artikel 6:13 van de Awb niet aan een ontvankelijk beroep in de weg staat.
3.3. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat door het besluit conform artikel 3:11 van de Awb ter inzage te leggen en van deze terinzagelegging overeenkomstig artikel 3:12 mededeling te doen, verweerder de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb heeft gevolgd. In die procedure dient op grond van artikel 3:43, eerste lid, van de Awb van het besluit tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking daarvan mededeling te worden gedaan aan degenen die bij de voorbereiding ervan hun zienswijze naar voren hebben gebracht. Uit de gedingstukken blijkt niet dat vorenbedoelde mededeling is gedaan, althans niet aan andere indieners dan eiser. Nu eiser in zijn beroep ontvankelijk is wordt eiser door deze mogelijke omissie aan de zijde van verweerder echter niet in zijn belangen geschaad, zodat de rechtbank dit in het kader van deze procedure onbesproken zal laten.
Inhoudelijke beoordeling
3.4. De rechtbank stelt voorop dat verweerder bij het instellen van parkeerregimes als het onderhavige een ruime beoordelingsmarge toekomt. Het is aan verweerder om alle verschillende bij het nemen van een dergelijk besluit betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter dient zich bij de beoordeling van zo’n besluit dan ook terughoudend op te stellen en te toetsen of het besluit niet strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel of er sprake is van een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen, dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.
3.5. Verweerder heeft aan het instellen van het winkelstraatregime het volgende ten grondslag gelegd:
  • de parkeerdruk op het [adres4] is erg hoog;
  • het stadsdeel wil constructief meedenken met het [(adres)beraad] om het ondernemersklimaat op [adres5] te verbeteren;
  • een duidelijke inzet van het stadsdeel zet de andere deelnemers aan de Bestuurstafel aan om ook met een stevige inzet te komen bij de gezamenlijke aanpak van de stimulering van het economisch klimaat op [adres5];
  • het winkelstraatregime is een goed instrument om voldoende parkeergelegenheid te realiseren voor bezoekers van winkels en bedrijven;
  • een dergelijk parkeerregime wordt succesvol toegepast in de [adres6].
3.6. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze argumenten op zichzelf afdoende om een dergelijk regime in redelijkheid te kunnen instellen. De rechtbank constateert echter dat het dossier geen kenbaar onderzoek naar de situatie ter plaatse bevat, niet op het gebied van de parkeerdruk en evenmin op het terrein van de stimulering van het economisch klimaat. Voorts is ter zitting gebleken dat tussen partijen niet in geschil is dat de parkeerdruk op de [adres1] – zowel vóór als na het instellen van het winkelstraatregime –
niethoog is. Daarbij bevreemdt het de rechtbank dat in de recentelijk door verweerder gehouden evaluatie van het winkelstraatregime slechts de parkeerdruk is onderzocht en niet de effectiviteit van de maatregel voor de economie op [adres5].
3.7. De rechtbank constateert evenwel ook dat verweerder in het eindverslag van de inspraakprocedure “Winkelstraatregime [adres5]” alle zienswijzen op een rij heeft gezet en daarop een reactie heeft geformuleerd. In dit document komt ook naar voren dat het instellen van een winkelstraatregime onderdeel uitmaakt van een groter pakket aan maatregelen om de achterblijvende economie op [adres5] te stimuleren. Daarbij is het instellen van het winkelstraatregime voorgelegd aan woningbouwcorporaties, de Kamer van Koophandel en de winkeliers. Uit het eindverslag blijkt dat zij positief hebben gereageerd op het invoeren van de maatregel. Gelet hierop vindt verweerder het instellen van een winkelstraatregime ondanks alle negatieve reacties toch noodzakelijk. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het eindverslag dat er wel een evenwichtige belangenafweging aan de besluitvorming vooraf is gegaan. Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij dit eindverslag per e-mail van verweerder heeft ontvangen.
3.8. Al het vorengaande in overweging nemend komt de rechtbank tot de conclusie dat de besluitvorming van verweerder ten aanzien van het instellen van het winkelstraatregime, hoewel deze geen schoonheidsprijs verdient zowel voor wat betreft de voorbereiding, die in ieder geval voor eiser ondoorzichtig was, als voor wat betreft de motivering, de terughoudende toets van de rechtbank kan doorstaan. Verweerder heeft in redelijkheid kunnen besluiten tot het instellen van het winkelstraatregime. De rechtbank merkt daarbij ten overvloede op dat het aanbeveling verdient om bij de op handen zijnde evaluatie van het winkelstraatregime ook de invloed op het economisch klimaat te evalueren.
Het beroep van eiser zal ongegrond worden verklaard. Voor het vergoeden van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Singeling, voorzitter,
mrs. A.M.I. van der Does en J.C. Boeree, leden, in aanwezigheid van
mr. S. Leijen-Westra, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2013.
de griffier
de voorzitter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te
‘s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB