ECLI:NL:RBAMS:2013:4441

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juli 2013
Publicatiedatum
18 juli 2013
Zaaknummer
13/667086-11 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichtingen met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 18 juli 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk brandstichten van meerdere panden en bospercelen, met als gevolg gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar. De verdachte, geboren in 1980, werd op 13 mei 2012 aangehouden en heeft op 15 mei 2012 een bekennende verklaring afgelegd over de brandstichtingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verantwoordelijk was voor elf brandstichtingen, waaronder woningbranden, bosbranden en autobranden, die plaatsvonden in Laren en Blaricum. De rechtbank oordeelde dat de bekennende verklaringen van de verdachte geloofwaardig waren, gezien de consistente en gedetailleerde informatie die hij gaf over de branden, en dat er sprake was van gemeen gevaar voor de omringende woningen en personen. De verdediging voerde aan dat de verdachte onder druk was gezet tijdens de verhoren, maar de rechtbank verwierp dit argument en concludeerde dat de verdachte zijn verklaringen in vrijheid had afgelegd. De rechtbank sprak de verdachte vrij van twee van de acht ten laste gelegde feiten, maar achtte de overige feiten bewezen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van elf jaar op, rekening houdend met de ernst van de feiten en het recidiverisico van de verdachte. De rechtbank benadrukte dat brandstichting ernstige gevolgen kan hebben voor de veiligheid van mensen en dat de verdachte, gezien zijn achtergrond als brandweerman, zich bewust moest zijn van de risico's van zijn daden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Onderzoek: 14Norfolk
Parketnummer: 13/667086-11 (Promis)
Datum uitspraak: 18 juli 2013
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
[voornamen verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1980],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[GBA-adres], gedetineerd in het Huis van Bewaring “[locatie]” te [plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 juni 2013 en 1 juli 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. K.F.E. den Hartog en van wat verdachte en zijn raadslieden, mr. H.H.M. Helleman op 27 juni 2013 en 1 juli 2013 en mr. W.A.P. Gerbrandij op 1 juli 2013 naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijzing op de zitting van 27 juni 2013 - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 05 april 2012 te Laren, in elk geval in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht aan een of meer bo(o)m(en) en/of struik(en) en/of een bosperceel (gelegen op de Zuiderheide aldaar), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk met een aansteker die bo(o)m(en) en/of die struik(en) en/of dat bosperceel heeft aangestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met die bo(o)m(en) en/of die struik(en) en/of dat bosperceel, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die bo(o)m(en) en/of die struik(en) en/of dat bosperceel geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor omringend(e) bo(o)m(en) en/of struik(en) en/of bosgebied en/of het in de nabijheid gelegen [horecagelegenheid] en/of het in de nabijheid gelegen [Motel] en/of een of meer in de nabijheid gelegen woning(en) en/of een of meer auto's rijdende op de nabijgelegen rijksweg A1, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in dat (omringend) bosgebied aanwezige perso(o)n(en) en/of de in dat [horecagelegenheid] aanwezige perso(o)n(en) en/of de in dat [Motel] aanwezige perso(o)n(en) en/of de in die in de nabijheid gelegen woning(en) aanwezige perso(o)n(en) en/of de bestuurders en/of perso(o)n(en) van/in die op de nabijgelegen rijksweg A1 rijdende auto's, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 03 april 2012 te Hilversum, in elk geval in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht aan een of meer bo(o)m(en) en/of struik(en) en/of een bosperceel (gelegen aan de [weg F] aldaar), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk met een aansteker die bo(o)m(en) en/of struik(en) en/of dat bosperceel aangestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met die bo(o)m(en) en/of die struik(en) en/of dat bosperceel, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die bo(o)m(en) en/of die struik(en) en/of dat bosperceel geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor omringend(e) bo(o)m(en) en/of struik(en) en/of bosgebied en/of het in de nabijheid gelegen [restaurant], in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in dat bosperceel en/of in dat (omringend) bosgebied aanwezige perso(o)n(en) en/of de in [restaurant] aanwezige perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
3.
hij op of omstreeks 01 april 2012 te Eemnes, in elk geval in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht aan een of meer bo(o)m(en) en/of struik(en) en/of een bosperceel (gelegen aan de Hooiergracht Zuid aldaar), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk met een aansteker die bo(o)m(en) en/of die struik(en) en/of dat bosperceel aangestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met die bo(o)m(en) en/of die struik(en) en/of dat bosperceel, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die bo(o)m(en) en/of die struik(en) en/of dat bosperceel geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor omringend(e) bo(o)m(en) en/of struik(en) en/of bosgebied en/of het in de nabijheid gelegen [horecagelegenheid] en/of [Motel] en/of een of meer in de nabijheid gelegen woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in dat (omringend) bosgebied aanwezige perso(o)n(en) en/of de in dat [horecagelegenheid] aanwezige perso(o)n(en) en/of de in dat [Motel] aanwezige perso(o)n(en) en/of de in die in de nabijheid gelegen woning(en) aanwezige perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
4.
hij op of omstreeks 08 januari 2012 te Eemnes, in elk geval in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht aan de (rietkapbedekking van) een woning (gelegen aan perceel [perceel 1] aldaar), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk met een aansteker de rietkapbedekking van die woning aangestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met de rietkapbedekking van die woning, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan (de rietkapbedekking van) die woning en/of de in die woning aanwezige voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of de in die woning aanwezige (overige) voorwerp(en) en/of de in de nabijheid gelegen woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de in de nabijheid gelegen woning(en)
aanwezige perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
5.
hij op of omstreeks 31 december 2011 te Laren, in elk geval in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een pand gelegen aan perceel [perceel 2] aldaar, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met de in dat pand aanwezige voorwerp(en), althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan voornoemd pand en/of een of meer in dat pand aanwezige voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de in de nabijheid van dat pand gelegen woning(en) en/of pand(en) en/of een of meer (overige) in dat pand aanwezige voorwerp(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in die in de nabijheid gelegen woning(en) en/of pand(en) aanwezige perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
6.
hij op of omstreeks 13 november 2011 te Laren, in elk geval in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een of meer pand(en) (gelegen aan perce(e)l(en) [perceel 3] aldaar), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met die pand(en) en/of de in/bij die pand(en) gelegen voorwerp(en), althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die pand(en) en/of die in/bij die pand(en) gelegen voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de in/bij die pand(en) gelegen (overige) voorwerp(en) en/of de in de nabijheid van die pand(en) gelegen woning(en) en/of pand(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in die nabijgelegen woning(en) en/of pand(en) aanwezige perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
7.
hij op of omstreeks 19 november 2011 te Laren, in elk geval in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan de (rietkapbedekking van) een woning (gelegen aan perceel [perceel 4] aldaar), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk met een aansteker (de rietkapbedekking van) die woning aangestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (de rietkapbedekking van) die woning, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die woning en/of de in die woning aanwezige (overige) voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de in die woning aanwezige (overige) voorwerp(en) en/of de in de nabijheid van die woning gelegen woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in die woning aanwezige perso(o)n(en) en/of de in die in de nabijheid gelegen woning(en) aanwezige perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
8.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 01 januari 2006 tot en met 13 mei 2012 te Laren en/of Blaricum en/of Eemnes en/of Hilversum, in elk geval in Nederland, een of meer ma(a)l(en) opzettelijk brand heeft gesticht in/aan/bij
  • (de rietkapbedekking van) een woning (gelegen aan perceel [perceel 5] te Laren) (op 18 maart 2009) (zaakdossier 9000) en/of
  • (de rietkapbedekking van) een pand (gelegen aan perceel [perceel 6] te Blaricum) (op 16 augustus 2008) (zaakdossier 10000) en/of
  • (de rietkapbedekking van) een woning (gelegen aan perceel [perceel 7] te Laren) (op 18 juni 2010) (zaakdossier 12000) en/of een of meer (andere) woning(en) en/of pand(en) en/of
  • een of meer auto(‘s) ((merk Iveco, met het kenteken [kenteken 1]) en/of (merk Ford Ka, met het kenteken [kenteken 2])) (op 25 juni 2010) (zaakdossier 11000) en/of een of meer (andere) auto(’s) en/of
  • een of meer container(s) en/of bo(o)m(en) en/of struik(en) en/of bosperce(e)l(en),
immers heeft verdachte toen aldaar (telkens) opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met in/aan/bij (de rietkapbedekking van) die woning(en) en/of pand(en) en/of auto('s) en/of container(s) en/of bo(o)m(en) en/of struik(en) en/of bosperce(e)l(en), althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die woning(en) en/of pand(en) en/of auto('s) en/of container(s) en/of bo(o)m(en) en/of struik(en) en/of bosperce(e)l(en) en/of de in die woning(en) en/of pand(en) en/of auto('s) aanwezige (overige) voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan (telkens) gemeen gevaar voor de in de nabijheid van die woning(en) en/of pand(en) en/of container(s) en/of auto('s) en/of bo(o)m(en) en/of struik(en) en/of bosperce(e)l(en) gelegen woning(en) en/of pand(en) en/of auto('s) en/of bo(o)m(en) en/of struik(en) en/of bosgebied, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in die in de nabijheid gelegen woning(en) en/of pand(en) en/of auto('s) en/of bo(o)m(en) en/of struik(en) en/of bosperce(e)l(en) aanwezige perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was.

3.Voorvragen

3.1.
Geldigheid van de dagvaarding en de bevoegdheid van de rechtbank
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting aangevoerd dat het Openbaar Ministerie, ten aanzien van de containerbranden die onder feit 8 ten laste worden gelegd, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu dit onderdeel van de dagvaarding niet nader is gespecificeerd.
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat de dagvaarding ten aanzien van een deel van feit 8, waar het betreft de bewoordingen: ‘
een of meer container(s) en/of bo(o)m(en) en/of struik(en) en/of bosperce(e)l(en)’,onvoldoende specifiek is. Het is voor verdachte onvoldoende duidelijk waartegen hij zich dient te verweren. De rechtbank verbindt hier echter een andere conclusie aan, namelijk dat de dagvaarding voor dat deel niet voldoet aan de wettelijke eisen, zoals die in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) zijn vastgesteld. De dagvaarding zal derhalve gedeeltelijk nietig worden verklaard.
De dagvaarding is voor het overige geldig en deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten.
3.2.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
3.2.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt zich, onder verwijzing naar haar pleitnotities – verkort weergegeven – op het standpunt dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Op 15 mei 2012 heeft verdachte een bekennende verklaring afgelegd ten aanzien van een groot deel van de ten laste gelegde brandstichtingen. Deze verklaring heeft hij op een later moment weer ingetrokken.
De toegepaste verhoortechnieken op 14 mei 2012 en voornamelijk op 15 mei 2012 zijn in strijd met de beginselen van de behoorlijke procesorde en verdachte zijn recht op een eerlijk proces is hierdoor structureel aangetast. Verdachte is na een nacht zonder reden in de cel te hebben doorgebracht op het moment dat hij lichamelijk en psychisch verzwakt was in een geestelijk isolement gemanoeuvreerd, is misleid en de verhoorders hebben getracht een wig te slaan tussen verdachte en zijn raadsvrouw. Dit gecombineerd met de angst voor de eenzaamheid in de cel, de mededelingen van de politie over het sneller gaan van het onderzoek bij openheid van zaken en hun opmerking “want uiteindelijk wordt je aangehouden”, maakten dat verdachte overtuigd is geraakt van het feit dat bekennen de manier zou zijn om naar huis te mogen. Er kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat tegenover verdachte een spel op de persoon is gespeeld, waarbij het vooraf de bedoeling is geweest om een psychologische en gestuurde verhoortactiek toe te passen. Verdachte is onder meer gedestabiliseerd, de aanwezigheid van de gedragsdeskundige in de regiekamer is verzwegen, woordspellen werden toegepast en de verhoorders zijn overgegaan op de overrompeltactiek. Deze technieken zijn door een psycholoog bedacht, die vanuit de regiekamer het verhoor waarnam. Door het bestaan van situationele factoren en de gebruikmaking van ongeoorloofde middelen, dient ernstig te worden getwijfeld aan de inhoudelijke waarheid van de verklaring. Deze aanname wordt bevestigd in het rapport dat is opgesteld door de deskundige [deskundige], waarin valt te lezen dat het waarheidsgehalte van de verklaringen minimaal is.
Subsidiair bepleit de verdediging dat de verhoren, voor zover zij betrekking hebben op enige bekentenis, van het bewijs moeten worden uitgesloten. Immers zijn deze bekennende verklaringen door vormverzuimen verkregen.
3.2.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich overeenkomstig haar op schrift gestelde requisitoir op het standpunt dat zij ontvankelijk is in haar vervolging en heeft daartoe – samengevat – het volgende aangevoerd.
De verdediging heeft bepleit dat verdachte tijdens het verhoor onder druk is gezet, dan wel dusdanige druk heeft ervaren, dat hij een bekennende verklaring heeft afgelegd op 15 mei 2012. Dit standpunt wordt uitdrukkelijk betwist. De audiovisuele opnamen van het verhoor, die voor een deel ter zitting zijn bekeken, bevestigen dat op verdachte geen ontoelaatbare druk is toegepast door de verhoorders en dat geen sprake is geweest van de toepassing van ongeoorloofde middelen. Het door de verdediging ingediende rapport van de deskundige [deskundige], psycholoog, doet hier niet aan af. Het zogenoemde pressieverbod impliceert niet dat een indringend verhoor ontoelaatbaar is. De verhoren verlopen rustig en er wordt door de verhoorders zonder stemverheffingen gesproken. Verdachte is tussen de verhoren van 15 mei 2012 in de gelegenheid gesteld om met zijn raadsvrouw te spreken en heeft vervolgens wederom een bekennende verklaring afgelegd. Door de verhoorders wordt benadrukt dat verdachte uit zichzelf moet gaan praten, zij willen niet dat hij de verdenkingen bekent, maar juist dat hij de waarheid spreekt. Verdachte wordt erop gewezen dat het onderzoek sneller zal gaan als hij openheid van zaken geeft en lijkt vervolgens zijn opties zorgvuldig af te wegen. Hierna maakt hij zelf de keuze om te verklaren en verdachte neemt daartoe initiatief. Hij benoemt de branden die hij heeft gesticht en geeft per brandstichting daderinformatie. Het verhoor in deze zaak is van een geheel andere aard en niet te vergelijken met het verhoor dat wordt beschreven in het arrest Zaanse verhoormethode dat door de verdediging wordt aangehaald (
Hoge Raad 13 mei 1997, NJ 1998, 152).
Op basis van voornoemde feiten en omstandigheden is geen sprake van een ontoelaatbare druk, die zou moeten leiden tot een vormverzuim ex artikel 359a Sv. De verklaringen van verdachte, waaronder zijn bekentenissen, zijn dan ook zonder meer bruikbaar voor het bewijs, aldus de officier van justitie.
3.2.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in haar vervolging en overweegt daartoe als volgt.
Het verloop van de verhoren op 14 en 15 mei 2012
In het dossier bevindingen zich diverse processen-verbaal waarin de verhoren van verdachte op schrift zijn weergegeven. De woordelijk uitgeschreven versies van de verhoren zijn aan het dossier toegevoegd en ter zitting van 27 juni 2013 zijn delen, geselecteerd door de officier van justitie en de verdediging, van de audiovisuele opnamen van deze verhoren bekeken. De rechtbank constateert dat de woordelijk uitgeschreven processtukken nagenoeg overeenkomen met de audiovisuele opnamen. Uit een proces-verbaal van bevindingen betreffende de tijdlijn van de verhoren op 14 en 15 mei 2012 blijkt dat verdachte gedurende twee opeenvolgende dagen voor de totale duur van 9 uur en 36 minuten is verhoord. Deze verhoren werden afgewisseld met pauzes en een ruime tijd voor nachtrust.
Ter verduidelijk volgt hieronder een schema van de tijdstippen van de verhoren en de pauzes:
14 mei 2012:
o 08.30 uur bezoek advocaat
o 10.10 – 12.01 uur verhoor
o 13.39 – 15.55 uur verhoor
o 17.02 – 17.52 uur verhoor
o 19.23 – 20.16 uur verhoor
o Pauzes: 1.38 uur, 1.07 uur en 1.31 uur
15 mei 2012:
o Bezoek advocaat
o 10.21 – 11.06 uur verhoor
o 15.37 – 17.56 uur verhoor
o Bezoek advocaat
o 19.54 – 20.36 uur verhoor
o Pauzes: 4.31 uur en 1.58 uur
Verdachte is tussen de verhoren door in de gelegenheid geweest om bezoek van zijn raadsvrouw te ontvangen en met haar in overleg te treden. Ook tussen de twee verhoren, waarin verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd, heeft contact tussen verdachte en zijn raadsvrouw plaatsgevonden.
Kennis genomen hebbend van de audiovisueel vastgelegde politieverhoren stelt de rechtbank vast dat deze verhoren zich kenmerken door een rustig verloop van het gesprek en een bijbehorende opstelling van de verhoorders en verdachte. De verhoren van 14 mei 2012 spitsen zich voornamelijk toe op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en vanaf 15 mei 2012 wordt overgegaan tot het zakelijke verhoor, waarbij door de verhorende verbalisanten onder meer diverse sheets met de verdenkingen tegen verdachte worden getoond en in de verhoorkamer worden opgehangen. De rechtbank neemt waar dat de verhoorders open vragen formuleren en spreken zonder stemverheffingen. Verdachte beroept zich aanvankelijk consequent en stellig op zijn zwijgrecht en na beantwoording door de verhoorders van een aantal vragen van verdachte begint hij te verklaren.
Lichamelijke en psychische gesteldheid van verdachte tijdens de verhoren
Verdachte is in de avond van 13 mei 2012 aangehouden en is op 14 en 15 mei verhoord. Verdachte zegt tijdens de verhoren moe te zijn, niet te kunnen eten en niet of nauwelijks te kunnen slapen. Ook noemt verdachte later in de procedure nog de angst voor de cel. Daar staat tegenover bovenomschreven rustige gang van zaken tijdens de verhoren, waarbij het verhoorschema zeer redelijk overkomt en waarin ruimte is opgenomen voor contact met zijn raadsvrouw. De beelden geven bovendien niet de indruk dat verdachte uitgeput is geweest tijdens de verhoren. Gesteld noch gebleken is dat verdachte bekend is met enige aandoening die zijn gezondheid heeft beïnvloed. Verder beantwoordt verdachte de vragen van de verhoorders steeds zeer weloverwogen, zowel over zijn redenen om te zwijgen als over de branden tijdens zijn bekennende verklaring. Op grond van de feitelijke gang van zaken wordt dan ook niet aannemelijk dat op verdachte op enig moment druk is uitgeoefend, die onevenredig groot was in relatie tot zijn lichamelijke en psychische gesteldheid, en dat hij zich in een situatie bevond waarvan kan worden gezegd dat hij die druk niet langer aankon. Het rapport van de deskundige [deskundige] biedt evenmin grondslag om te kunnen spreken van een zodanige druk.
De confrontatie met het bewijsmateriaal en de sheets
Vooropgesteld moet worden dat het verhoor van een verdachte door de politie geen gesprek is tussen gelijkwaardige partijen. De verdachte is object van het onderzoek waarin de waarheidsvinding centraal staat. Dat verdachte daarbij indringend wordt ondervraagd en dat hij wordt geconfronteerd met de bezwaren die tegen hem zijn gerezen, is hiermee onlosmakelijk verbonden. De verhoorders hebben verdachte geconfronteerd met het bewijsmateriaal dat zij voorhanden hadden en hebben hem daarbij gewezen op zijn zwakke positie. Dergelijk handelen van de verhoorders blijft binnen de grenzen van het toelaatbare. De omstandigheid dat de verhoorders er voor hebben gekozen om de verdenkingen op sheets uit te schrijven en deze in een kort tijdsbestek aan verdachte te tonen en in de verhoorruimte op te hangen, maakt dit niet anders.
Mededelingen door verhoorders over de duur van het onderzoek
De omstandigheid dat vervolgens tegen verdachte is gezegd dat het onderzoek sneller zou gaan op het moment dat hij openheid van zaken zou geven, is niet in strijd met het in artikel 29, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering neergelegde pressieverbod en leidt niet tot de conclusie dat geen sprake is van een in vrijheid afgelegde verklaring. Er worden hierdoor immers geen valse beloften gedaan door de verhoorders, zoals door de verdediging is bepleit, en verdachte wordt niet misleid door deze zinsnede. Niet is gebleken dat de verhoorders verdachte hebben toegezegd dat hij naar huis zou mogen op het moment dat hij zou gaan verklaren. De betekenis van de gebezigde opmerking “want uiteindelijk wordt je aangehouden” roept weliswaar vragen op maar rechtvaardigt niet de conclusie dat verdachte zijn verklaring niet in vrijheid heeft afgelegd, ook al zou verdachte na die enkele mededeling in de veronderstelling hebben verkeerd dat hij naar huis zou mogen gaan. Dat de verklaring van verdachte geacht moet worden in vrijheid te zijn afgelegd leidt de rechtbank af uit de omstandigheid, zoals hiervoor is overwogen, dat het gaat om een redelijk verhoorschema met pauzes waarbij verdachte geen uitgeputte indruk maakt tijdens de verhoren. Nadat verhoorders in het tweede verhoor van 15 mei 2012 aanstalten maakten om het verhoor te beëindigen, waarmee de mogelijk aanwezige druk zal zijn weggevallen of zal zijn verminderd, stelt verdachte hen vragen over de mogelijke consequenties van bekennen. Daarbij zegt verdachte woordelijk dat hij alles afweegt, wat het gunstigst is voor hem en hoe hij het snelst weer buiten komt. Gelet op zijn weloverwogen keuze zoals die blijkt uit het verhoor acht de rechtbank het niet aannemelijk dat verdachte louter zou hebben verklaard omdat hij niet terug wou naar zijn cel. Verder heeft verdachte na het verhoor waarin hij heeft bekend met zijn raadsvrouw gesproken en heeft hij in het verhoor dat daarna volgde zijn bekentenis niet teruggenomen. Integendeel, hij verklaart tijdens dit volgende verhoor met behulp van een lijstje - waar verdachte tijdens het eerste verhoor zelf om had gevraagd - welke branden hij wel en welke branden hij niet zou hebben gesticht. Van belang bij het oordeel dat verdachte zijn verklaring in vrijheid heeft afgelegd, is ook dat verdachte zich een “stevige” verdachte heeft getoond want hij wijzigt zijn verklaring niet, ook niet als hem op verschillende manieren vragen worden gesteld over bijvoorbeeld de brand aan de villa aan de [weg E]; hij blijft stellig en consistent in zijn ontkenning van deze brand evenals in de ontkenning en bekentenissen van andere branden.
Gezien het voorgaande ziet de rechtbank in de overige door de verdediging naar voren gebrachte omstandigheden, waaronder het nalaten van de verhoorders melding te maken van aanwezigheid van een gedragsdeskundige in de regiekamer, hun uitlatingen over de raadsvrouw en hun uitleg over mogelijke gevolgen van gebruikmaking van het zwijgrecht, noch afzonderlijk noch in hun onderlinge verband bezien, aanleiding om haar te volgen in de conclusie dat verdachte zijn verklaringen niet in vrijheid heeft afgelegd.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor omschreven wijze van verhoor niet in strijd is met het in artikel 29, eerste lid, Wetboek van Strafvordering vervatte pressieverbod en er door de verhoorders geen ongeoorloofde middelen worden gebezigd. Op grond van het voorgaande kan evenmin worden gesteld dat sprake is geweest van een ernstige schending van de beginselen van de behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan (
Hoge Raad 19 december 1995, NJ 1996, 249). Het verzoek van de verdediging om het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in haar vervolging wordt derhalve verworpen.
Bewijsuitsluiting verklaring verdachte
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de bekennende verklaringen van verdachte van het bewijs dienen te worden uitgesloten. Aangezien hiertoe dezelfde gronden worden aangevoerd als voor niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, welk verweer is verworpen, treft het bewijsuitsluitingsverweer een zelfde lot. De bekennende verklaring van verdachte mag dan ook voor het bewijs worden gebezigd.
3.3.
Schorsing van de vervolging
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
Verdachte is in dienst van de gecombineerde meldkamer van de politie, de ambulance en de brandweer en is werkzaam bij de vrijwillige brandweer te Laren. Tegen verdachte is een verdenking gerezen van diverse brandstichtingen in Laren, Blaricum en Bussum. Gedurende het onderzoek is verdachte getapt en zijn de historische telefoongegevens en werkroosters van verdachte opgevraagd. Ook zijn er observatiecamera’s geplaatst op de algemene toegangsdeur van zijn woning en is een baken onder zijn auto aangebracht.
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie is, zoals weergegeven in het door haar terechtzitting overgelegde requisitoir en het door haar overgelegde bewijsmiddelenoverzicht, van mening dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het onder feit 1, 2, 3, 4, 7, en 8 ten laste gelegde heeft begaan en verdachte voor het onder feit 5 en 6 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken en heeft daartoe – samengevat – het volgende aangevoerd.
De bewijsmiddelen kunnen de conclusie dragen dat verdachte de ten laste gelegde branden heeft gesticht. Op basis van de bekennende verklaringen van verdachte, de aangiftes, de bakengegevens, de beelden van de cameraobservaties, het internetgedrag van verdachte en de resultaten van de forensische onderzoeken, kunnen deze ten laste gelegde brandstichtingen bewezen worden verklaard. Verdachte kan telkens vlak voor de melding van de brand op de plaats delict worden geplaatst en uit zijn bekennende verklaring op 15 mei 2012 blijkt dat hij beschikt over daderinformatie.
Voor alle brandstichtingen die aan verdachte worden verweten geldt dat zonder meer sprake is geweest van gemeen gevaar voor goederen, personen en/of zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient bij de kwalificatie hiervan te worden uitgegaan van de algemene ervaringsregels en niet van de omstandigheid of verdachte dit gevaar zelf heeft kunnen voorzien (
Hoge Raad 17 februari 2009, LJN: BG1653).
Ten aanzien van feit 5 en feit 6 bestaat de overtuiging dat verdachte voor deze branden verantwoordelijk kan worden gehouden, maar ontbreekt het wettige bewijs om hem op de plaatsen delict te positioneren. Verdachte dient derhalve van deze feiten te worden vrijgesproken, aldus de officier van justitie.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, conform haar ter zitting overgelegde pleitnotitie, betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten en heeft daartoe, kort samengevat, het volgende aangevoerd.
Verdachte past niet binnen het in de zaaksanalyse geschetste beeld van een brandstichter. Uit het dossier blijkt dat geen stoornis bij verdachte kan worden vastgesteld en dat er ook na de aanhouding van verdachte diverse brandstichtingen zijn geweest in de omgeving Laren en Blaricum. Verdachte heeft zijn bekennende verklaring van 15 mei 2012 ingetrokken en is vervolgens consequent geweest in zijn verklaringen.
Verdachte dient van de onder feit 1, 2 en 3 ten laste gelegde branden te worden vrijgesproken. Er worden kanttekeningen geplaatst bij de uitgelezen bakengegevens. De raadsvrouw heeft zelf de afstanden van de plek waar de auto van verdachte stond geparkeerd, naar de plaatsen delict afgelegd en bepleit dat het heen- en teruglopen van de drie routes meer tijd in beslag heeft genomen dan uit het proces-verbaal van bevindingen is gebleken. Verdachte is hierdoor niet in de gelegenheid geweest de branden aan te steken en hij heeft ter zitting van 27 juni 2013 een verklaring gegeven voor zijn aanwezigheid in de nabijheid van de plaatsen delict. Het onder 3 ten laste gelegde feit is overigens niet bekend door verdachte en ten aanzien van feit 1 en feit 2 heeft verdachte in zijn bekennende verklaring specifieke daderinformatie niet genoemd. Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden om tot een bewezenverklaring van deze drie feiten te komen.
Verdachte dient van de onder feit 4 ten laste gelegde woningbrand te worden vrijgesproken. Hij heeft de brand pas bekend na lang denken en na het aanwijzen door de verhoorders op de sheets. Ook de camerabeelden vormen een contra-indicatie. Gebleken is dat slechts het riet van de aanbouw in brand stond en het aangrenzende huis nog volledig intact was. Dit terwijl verdachte alweer 2,5 uur thuis zou zijn. Het dossier biedt geen duidelijkheid over het tijdsverloop van de brand van een rieten kap en [A], werkzaam voor de Vakfederatie Rietdekkers, heeft de verdediging schriftelijk meegedeeld dat het onmogelijk is dat deze brand 2,5 uur eerder is aangestoken. Het in het dossier weergegeven tijdsverloop past derhalve niet bij de ten laste gelegde brandstichting. Ook de camerabeelden van [B] kunnen niet bijdragen aan het bewijs.
De brand onder feit 5 en feit 6 heeft verdachte van meet af aan stellig ontkend. Er is geen enkel bewijs voorhanden dat verdachte aan deze branden kan koppelen en verdachte is niet in de gelegenheid geweest om deze branden aan te steken. Het ontbreekt dan ook aan wettig en overtuigend bewijs en verdachte dient van deze feiten te worden vrijgesproken.
Het onderzoek biedt geen enkele concrete aanwijzing dat verdachte bij de brand, die onder feit 7 ten laste is gelegd, is betrokken en verdachte dient eveneens van dit feit te worden vrijgesproken. De ontwikkeling van de brandhaard en het tijdsverloop van de brand sluiten niet aan bij de bekennende verklaring van verdachte.
Ook voor de branden die onder feit 8 ten laste worden gelegd, is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden en verdachte dient derhalve van dit feit te worden vrijgesproken. Ten aanzien van de [straatnaam perceel 5] te Laren heeft verdachte in zijn verklaring op 15 mei 2012 valse daderinformatie gegeven. Bovendien strookt deze verklaring met het tijdsverloop van die bewuste avond. De verklaringen van getuige [getuige] van 21 juni 2012 en 18 februari 2012 dienen van het bewijs te worden uitgesloten, nu zij beiden onbetrouwbaar zijn. Ten aanzien van de brandstichting aan de [perceel 6] te Blaricum is buiten de ingetrokken bekentenis van verdachte geen enkel bewijs voorhanden. Er is geen forensisch onderzoek verricht en er zijn geen camerabeelden. Het dossier biedt, naast de valse bekentenis van verdachte, ook geen concrete aanwijzingen voor de betrokkenheid bij de autobranden. De gegeven daderinformatie is onjuist en is incompleet. Eenzelfde redenering en bewijsverweer gaat op voor de brand op de [perceel 7] te Laren.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1.
Vrijspraken
De rechtbank spreekt verdachte vrij van feit 5 en feit 6.
Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de brandstichting van een pand aan de [perceel 2] te Laren, ten laste gelegd onder feit 5, en aan de brandstichting van een pand aan de [perceel 3] te Laren, ten laste gelegd onder feit 6. Het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten om verdachte aan de verweten gedragingen te koppelen en tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten te komen.
4.4.2.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Ten aanzien van feit 1
Op 5 april 2012 om 15.55 uur rijdt verdachte met zijn auto weg van zijn huis op de [straatnaam GBA-adres] te [plaats]. [2] Verdachte stapt alleen in de auto. [3] Om 16.04 uur komt de auto tot stilstand op de Gooiergracht, nabij de afslag A1 Witte Bergen en om 16.11 uur komt de auto weer in beweging. [4] Op 5 april 2012 omstreeks 17.02 uur wordt een bosbrand op de Zuiderheide gemeld. [5] De route van de plaats delict naar het voertuig van verdachte kan worden afgelegd in drie minuten. [6] De brand betreft een oppervlakte van 900 vierkante meter en is gelegen nabij de snelweg A1, [horecagelegenheid] en [Motel]. Hierdoor ontstond er gevaar voor percelen en mensen. De brandweer heeft de brand vanaf de snelweg A1 op tijd weten te blussen. [7] De bodembedekking bestond voornamelijk uit een droge laag van bladeren en verdroogd gras. De voornoemde droge bodembedekking is door vuur en/of hitte zwaar aangetast over een oppervlakte van ongeveer 4000 vierkante meter. Tevens is de bast van de stammen van diverse bomen tot op een hoogte van ongeveer een meter aangetast. De forensisch onderzoeker [forensisch onderzoeker 1] komt tot de conclusie dat deze bosbrand met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is ontstaan door het bijbrengen of achterlaten van open vuur. [8]
Verdachte heeft dit feit op 15 mei 2012 bij de politie bekend. [9]
Ten aanzien van feit 2
Op 3 april 2012 bevindt het voertuig van verdachte zich om 15.20 uur, 15.21 uur en 15.27 uur op de [weg F] in Hilversum. Op 3 april 2012 omstreeks 15.33 uur is vanuit [restaurant], gevestigd aan de [weg F] [huisnummer] te Hilversum, telefonisch melding gedaan dat tegenover het restaurant een heidebrand is geweest, maar dat deze inmiddels uit is. De route van de locatie waar de bosbrand is geweest naar de parkeerplaats waar volgens het baken het voertuig van verdachte geparkeerd stond, kan lopend worden afgelegd in 2,5 minuut. [10] Er zijn twee oppervlakten van ongeveer vier vierkante meter afgebrand. Dit is minimaal gebleven, omdat de brand zo snel door omstanders werd opgemerkt. Hierdoor is het gevaar uitgebleven voor de heide, het restaurant en voor de bezoekers en het personeel van dit restaurant. [11] Er zijn twee plaatsen, ongeveer acht tot tien meter van elkaar, waarbij de bodemlaag door vuur en hitte over een oppervlakte van zes vierkante meter is aangetast en is weggebrand. De bodembedekking bestond voornamelijk uit droge bladeren en verdroogd gras. De forensisch onderzoeker [forensisch onderzoeker 1] komt tot de conclusie dat deze bosbrand met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is ontstaan door het al dan niet opzettelijk bijbrengen of achterlaten van open vuur. [12]
Verdachte heeft dit feit op 15 mei 2012 bij de politie bekend. [13]
Ten aanzien van feit 3
Op 1 april 2012 om 16.55 uur rijdt verdachte met zijn auto de [weg C] op. Dit is een onverharde weg in een bosperceel, die leidt naar een uitspanning genaamd Het Bluk, gelegen aan de Zuiderheide. De auto komt hier om 17.00 uur tot stilstand en om 17.10 uur komt de auto weer in beweging. Op 1 april 2012 omstreeks 17.30 uur wordt een bosbrand gemeld aan de Gooiergracht Zuid te Eemnes. De route van de plaats delict naar het de plaats waar het voertuig van verdachte volgens het baken tot stilstand was gekomen kan worden afgelegd in 3 minuten en 45 seconden. [14] Er is met de brand een oppervlakte van ongeveer 150 vierkante meter afgebrand. In de omgeving van deze brand staan woningen. De buurtbewoners hebben de brandweer gebeld en zijn gestart met het blussen van de brand. In de nabije omgeving zijn [horecagelegenheid] en [Motel] gevestigd. De brand is ontdekt door de bewoners. [15] De plaats waar de brand heeft gewoed, bevindt zich aan de rand van een bospad en strekt zich uit tussen de naast het bospad gelegen bomen. Er bevonden zich voornamelijk droge bladeren en gras op de bodem. Door het vuur en de hitte is de bodemlaag en de bedekking zwaar aangetast over een oppervlakte van ongeveer 600 vierkante meter. De forensisch onderzoekers [forensisch onderzoeker 2] en [forensisch onderzoeker 1] komen tot de conclusie dat de bosbrand met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is ontstaan door het bijbrengen of achterlaten van open vuur. [16]
Verdachte heeft dit feit op 15 mei 2012 bij de politie bekend. [17]
Ten aanzien van feit 4
Op 2 januari 2012 verlaat aangever [C] zijn woning aan de [perceel 1] te [plaats] en sluit zijn woning af. [18] Verdachte verlaat op 8 januari 2012 om 01.00 uur rennend zijn woning. [19] Verdachte draagt een donkere, gewatteerde jas met capuchon en een donkere broek. [20] Om 01.39 uur loopt een man vanaf de [straatnaam perceel 1] naar de [weg A]. Deze man draagt donkere kleding. [21] Verdachte komt om 01.55 uur weer thuis. [22] Op 8 januari 2012 wordt [C] gebeld dat zijn huis in de brand staat. [23] De melding van de brand komt om 04.15 uur binnen bij de meldkamer. De loopafstand van het huis van verdachte naar de plaats delict is 17 minuten. [24] Op 9 januari 2012 ziet [C] dat zijn hele woning rook- en roetschade heeft opgelopen door de brand. De brand is begonnen aan de linkervoorzijde. [25] Aan beide zijden van de kap is het hout aangetast. Uit het brandbeeld kan worden opgemaakt dat de brandhaard aan de buitenkant was. De verbalisanten komen na hun forensisch onderzoek tot de conclusie dat de brand daar alleen kan zijn ontstaan door het aanbrengen van open vuur bij de rieten kap. Volgens hen heeft het waarschijnlijk enige tijd geduurd voor dat doorbranding op de plaats optrad en het vuur zich tussen het geïsoleerde dakschot en het riet heeft kunnen uitbreiden. De [straatnaam perceel 1] staat haaks op de rijksweg A27 en grenzend aan de [weg B] en aan de [weg A]. Aan de [straatnaam perceel 1] staan nog enkele vrijstaande woningen. Naast de woning van [C] is ook een woning gelegen. [26]
Verdachte heeft dit feit op 15 mei 2012 bij de politie bekend. [27]
Ten aanzien van feit 7
Op 19 november is brand gesticht aan de rieten kap van de woning van [D] aan de [perceel 4] te Laren. [D] hoort het brandalarm afgaan en zijn vrouw ligt boven te slapen. [28] Omstreeks 01.00 uur gaat ook het brandalarm in de woning van [E], aan de [perceel 4], af. De woning is een twee onder een kap woning. [29] De rieten kap is aan de rechterzijde van de woning op een hoek aan de onderzijde aangestoken en het vuur heeft over een breedte van 1,5 meter aan de onderzijde van het riet gebrand. [30] Op een aantal rabatdelen zitten inbrandingen. De rabatdelen met de meeste inbranding zaten aan de rechterzijde van de rechteruitbouw. De inbranding in deze rabatdelen zit voornamelijk aan de bovenzijde, ter hoogte van waar het rieten dak begon. De forensisch onderzoeker komt na zijn onderzoek tot de conclusie dat de brand vermoedelijk het gevolg is van brandstichting door middel van het bijbrengen van open vuur. [31] De brandweer heeft het riet van een groot stuk van het dak weggehaald. [32]
Verdachte heeft dit feit op 15 mei 2012 bij de politie bekend. [33] Verdachte heeft dit feit vervolgens ook op 16 mei 2012 bij de rechter-commissaris bekend. [34]
Ten aanzien van feit 8
Op 17 maart 2009 verlaat [F] haar woning aan de [perceel 5] te Laren. De woning is afgesloten en in een onbeschadigde staat. Op 18 maart 2009 omstreeks 06.45 uur wordt [F] gebeld door haar man dat de woning in brand staat. [35] De woning is een twee onder een kap woning. Het pand is aan de achterzijde en aan de zijkant het sterkst verbrand. [36] De rieten kap is voor een groot deel verbrand en de kozijnen zijn verbrand. [37]
De forensisch onderzoeker trekt de conclusie dat met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden gesteld dat al dan niet opzettelijk vuur in enigerlei vorm is achtergelaten of bijgebracht. [38]
Verdachte heeft deze woningbrand op 15 mei 2012 bij de politie bekend. [39]
Op 15 augustus is [G] omstreeks 20.45 uur weggegaan bij zijn garagebedrijf, gevestigd aan de [perceel 6] te Blaricum. Alles is goed afgesloten en in goede orde achter gelaten. [40] Op 16 augustus 2008 omstreeks 01.45 uur wordt er melding gedaan van een brand op de [perceel 6] te Blaricum. Het betreft een dakbrand van een rieten kap. [41] Door de brand is alles verwoest. [42] De forensisch onderzoeker concludeert dat de brand is ontstaan door het al dan niet opzettelijk bijbrengen van vuur. [43]
Verdachte heeft deze woningbrand op 15 mei 2012 bij de politie bekend. [44]
Op 24 juni 2010 omstreeks 12.00 uur staat een personenauto, Fiat Stilo met kenteken [kenteken 3], aan de [weg C] te Laren geparkeerd. De auto is in orde en is intact. [45] Op 24 juni 2010 omstreeks 17.30 parkeert de vrouw van aangever [H] haar personenauto Ford Ka, met het kenteken [kenteken 2], op het [weg D] te Laren. Op 24 juni 2010 omstreeks 19.00 uur parkeert aangever [A] zijn werkbus, een witte Iveco met kenteken [kenteken 4], achter de auto van zijn vrouw. Beide auto’s zijn afgesloten, intact en onbeschadigd neergezet. [46] Op 25 juni 2010 om 02.28 uur en 02.31 uur komen bij de meldkamer van de politie twee meldingen binnen van autobranden op het [weg D] en de [weg C] te Laren. De bestelbus van het merk Iveco en de Ford Ka worden brandend aangetroffen. De Ford Ka staat met de achterzijde dicht tegen de voorzijde van de bestelbus geparkeerd. [47] De hele voorzijde van de werkbus staat in de brand. De werkbus is aan de aan de voorzijde geheel uitgebrand en Fiat Stilo aan de achterzijde. [48] De voertuigen staan dicht tegen een heg, die gedeeltelijk is verbrand en tevens is een berkenboom gedeeltelijk verbrand. De aangrenzende woning heeft een rieten kap, maar heeft geen schade opgelopen. De Ford Ka en de werkbus staan op naam van HAVO. [49] De Fiat Stilo is volledig uitgebrand. Voornamelijk de voorzijde heeft veel brandschade. [50] Gelet op het feit dat de twee locaties dicht bij elkaar in de buurt liggen en het feit dat de twee branden binnen drie minuten van elkaar zijn gemeld, is het volgens de forensisch onderzoekers zeer waarschijnlijk sprake van opzettelijke brandstichting waarbij gemeen gevaar voor goederen en personen is ontstaan. [51]
Verdachte heeft de autobrand van de bestelbus op 15 mei 2012 bij de politie bekend. [52]
Op 18 juni 2010 omstreeks 02.15 uur komt de zoon van aangever [I] thuis en ziet dat alles daar nog intact is. [I] is de eigenaar van perceel [perceel 7] te Laren. Omstreeks 04.45 uur wordt rook- en brandlucht waargenomen en ziet Ten Herkel dat het huis links naast zijn huis in de brand staat. De vlammen slaan aan de linkerzijde van het pand over het dak. [53] De woning is niet bewoond en er staan enkel goederen. De bewoners hebben de brand geblust tot de brandweer er was, zodat de brand niet kon overslaan naar hun andere woning, gelegen aan de [perceel 8]. Het rieten dak is door de brand geheel verwoest. De woning heeft brand- water- en rookschade opgelopen. De forensisch onderzoeker concludeert dat de brand zeer waarschijnlijk is ontstaan door het bijbrengen of achterlaten van vuur. Doordat de brand tijdens de voor de nachtrust bestemde tijd heeft plaatsgevonden en de brand dreigde over te slaan naar de naastgelegen woning, waar mensen lagen te slapen, is volgens de forensisch onderzoeker sprake geweest van levensgevaar voor personen en gemeen gevaar voor goederen. [54]
Verdachte heeft deze woningbrand op 15 mei 2012 bij de politie bekend. [55]
[verdachte], geboren op [1980], is op 13 mei 2012 om 22.13 uur buiten heterdaad door de politie aangehouden. [56]
4.4.3.
Bewijsoverwegingen
4.4.3.1. Algemene bewijsoverwegingen
Bekennende verklaring
De rechtbank zal bij de bewezenverklaring gebruik maken van de bekennende verklaring, die verdachte ten aanzien het onder 1, 2, 3, 4, 7 en 8 ten laste gelegde op 15 mei 2012 heeft afgelegd. Aan de intrekking van zijn verklaring hecht de rechtbank niet de waarde die verdachte daaraan gehecht wil zien, aangezien de bekennende verklaring van verdachte geacht moet worden in vrijheid te zijn afgelegd, deze geloofwaardig voorkomt gezien de consistente en gedetailleerde informatie over zowel de brandstichtingen als de drang die verdachte daaraan voorafgaand heeft gevoeld en deze op essentiële onderdelen steun vindt in de overige processtukken. Nu verdachte de feiten bij de rechter-commissaris niet stellig heeft ontkend, een deel van zijn bekennende verklaring bij de rechter-commissaris en op een later moment bij de reclassering heeft herhaald, wordt de rechtbank gesterkt in haar overtuiging dat de verklaring kan bijdragen aan een bewezenverklaring van de ten laste gelegde brandstichtingen. De rechtbank gaat voorbij aan de conclusie van psycholoog [deskundige] dat de kans dat verdachte buiten de waarheid heeft verklaard groter kan worden genoemd dan dat hij op dat moment de waarheid heeft gesproken. [deskundige] spreekt slechts over een kans en heeft zijn conclusie bovendien gegrond op de persoonlijkheid en emotionele staat van verdachte in combinatie met de druk die hij kan hebben ervaren bij de verhoren, terwijl de rechtbank ook alle hierboven genoemde feiten en omstandigheden bij haar oordeel heeft betrokken.
Daderwetenschap
Uit de processen-verbaal, die betrekking hebben op de verhoren van 15 mei 2012 en de ter zitting getoonde beelden van die verhoren, blijkt dat verdachte zelf met bepaalde specifieke kennis komt, die alleen bekend is bij de dader van de brandstichtingen.
Zo geeft verdachte in zijn bekennende verklaringen informatie over de wijze waarop de branden zijn aangestoken. Verdachte is hierbij ten aanzien van de woningbranden specifiek over het feit dat hij de kappen altijd aan de onderkant aansteekt en ten aanzien van de [straat E] verklaart hij daarover dat het de achterzijde van de woning betrof, dat hij daarbij een trap heeft gebruikt die op dat moment tegen de woning stond en dat hij die nodig heeft gehad om er bij te kunnen. Over de [straatnaam perceel 4] verklaart verdachte dat hij deze aan de onderkant van de kap heeft aangestoken aan de straatkant. Ten aanzien van de bosbranden verklaart verdachte dat hij bladeren heeft aangestoken waardoor beginnende vuurtjes ontstaan. Over de autobranden verklaart verdachte dat de auto’s dicht bij elkaar stonden. Deze informatie komt steeds overeen met de resultaten van de forensische onderzoeken in het dossier. Verdachte verklaart verder alle branden aan te steken met een aansteker omdat dat het gemakkelijkst is. Ook geeft verdachte gerichte informatie over de locaties van de branden. Ten aanzien van de bosbranden beschrijft hij de exacte route, die hij moest lopen vanaf zijn auto om op de plaatsen delict te komen. Ook treedt hij tijdens zijn verhoren in discussie met de verhoorders over de juistheid van de adressen van de woningbranden, die hem worden voorgehouden. Verdachte komt bovendien zelf met de brand aan de [straatnaam perceel 4] te Laren, dit terwijl deze woningbrand door de verhoorders niet is opgenomen in de sheets met verdenkingen. Tot slot heeft verdachte ook zeer specifiek en geloofwaardig verklaard over de drang die ineens bij hem op kan komen en waardoor hij overgaat tot het plegen van dergelijke delicten. Hij legt een gedetailleerde verklaring af over de impulsiviteit die aan de brandstichtingen vooraf gaat en het gevoel dat hij heeft na het aansteken van de branden. Verdachte verklaart dat hij altijd leegstaande panden en woningen heeft uitgekozen en dat de [straatnaam perceel 4] hierop een uitzondering was. Hij verklaart ten aanzien van die brand dat hij een inschattingsfout heeft gemaakt en dat hij nooit slachtoffers heeft willen maken. Uit het dossier is ook gebleken dat de woningen die in brand zijn gestoken, op de [straatnaam perceel 4] na, allen leegstonden ten tijde van het delict.
Dat verdachte ook informatie over branden heeft uit hoofde van zijn functie mag zo zijn, maar verdachte is niet bij alle branden aanwezig geweest als brandweerman en de informatie die verdachte over de brandstichtingen heeft gegeven is -zoals hiervoor is omschreven- zodanig specifiek en gedetailleerd dat de rechtbank er van uit gaat dat verdachte uit daderwetenschap heeft verklaard. Het geven van daderwetenschap draagt bij aan de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van de verklaring voor het bewijs.
Gevaar in de zin van artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht
De rechtbank stelt op basis van het dossier en de bewijsmiddelen vast dat ten aanzien van alle feiten sprake is geweest van gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor een ander, nu bij de kwalificatie uit mag worden gegaan van de algemene ervaringsregels en alle ten laste gelegde brandstichtingen plaatsvonden op plekken waar mensen in de directe nabijheid woonden en sliepen of waar goederen en personen zich in de directe omgeving bevonden.
4.4.3.2. Nadere bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 1, 2 en 3
Alternatief scenario
Nadat verdachte zijn bekennende verklaringen van 15 mei 2012 heeft ingetrokken, heeft hij zich consequent op zijn zwijgrecht beroepen en tijdens de pro forma zittingen telkens gesteld dat hij onschuldig zou zijn. Pas ter terechtzitting van 27 juni 2013 heeft verdachte een verklaring afgelegd ten aanzien van de onder feit 1, 2 en 3 ten laste gelegde brandstichtingen, waarmee hij een alternatief scenario opwerpt. Verdachte zou op de parkeerplekken, in de buurt van de plaatsen delict, stil hebben gestaan, omdat hij op zoek was naar een geschikt terrein voor de accommodatie van diverse kermisexploitanten. De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig, gelet op de overige processtukken, het feit dat verdachte niet eerder met een dergelijke lezing is gekomen en gelet op wat overwogen is ten aanzien van de aannemelijkheid van de bekennende verklaring van verdachte. De rechtbank acht dit alternatieve scenario dus niet aannemelijk.
Afstand plaats delict en de auto van verdachte
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid en de juistheid van de door de verbalisanten opgestelde processen-verbaal, die betrekking hebben op de afstand van de auto van verdachte naar de plaats delict en de tijdsduur die daarmee gemoeid gaat, te twijfelen. Bij hun bevindingen zijn de daartoe bevoegde verbalisanten uitgegaan van de gegevens die konden worden afgeleid uit het baken dat onder de auto van verdachte was geplaatst en hebben zij deze gegevens zorgvuldig geïnterpreteerd. De processen-verbaal ten aanzien van alle drie de ten laste gelegde feiten zijn op ambtseed en bovendien zeer kort na de ten laste gelegde brandstichtingen opgemaakt.
Ten aanzien van feit 3
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de verklaring van verdachte bij de politie op 15 mei 2012 kan worden afgeleid dat hij ook de brandstichting van 1 april 2012 te Eemnes heeft bekend. Nadat verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd ten aanzien van de bosbranden die onder feit 1 en feit 2 ten laste worden gelegd en hij heeft verklaard deze branden aan te hebben gestoken met een aansteker, houden de verhoorders verdachte de datum van het derde ten laste gelegde feit voor. Hierop wordt door verdachte gereageerd met de woorden: ‘
Ja, maar dat geldt voor alle drie op die manier’. Deze uitlating van verdachte is, in onderlinge samenhang met de bekentenissen ten aanzien van feit 1 en feit 2 bezien, voldoende om ook van een bekentenis ten aanzien van de onder feit 3 ten laste gelegde bosbrand uit te gaan.
Ten aanzien van feit 4
Brandverloop
Uit de resultaten van het forensische onderzoek is gebleken dat het enige tijd heeft geduurd voordat de doorbranding van de rieten kap optrad en het vuur zich tussen het geïsoleerde dakbeschot en het riet heeft kunnen uitbreiden naar de nok en het dak. In een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door de daartoe bevoegde verbalisant, wordt gesteld dat bekend is dat het brandverloop van rieten daken traag is en het ongeveer twee uur kan duren voordat uitslaande vlammen waarneembaar zijn. De verklaring van [A], die zegt dat het hem sterk lijkt dat het riet pas na 1 uur en 20 minuten gaat branden, die eerst ter zitting is overgelegd door de verdediging, doet aan de resultaten van het forensisch onderzoek niet af aangezien over de deskundigheid van [A] geen informatie is verstrekt, anders dan dat hij verbonden is aan de Vakfederatie van Rietdekkers. Verder is niet gebleken dat hij kennis heeft genomen van de specifieke omstandigheden zoals die zich hebben voorgedaan bij de concrete brandstichtingen die aan verdachte zijn tenlastegelegd. Het is gebleven bij een vrij summiere beantwoording van een aantal vragen per e-mail, met het advies om voor nadere informatie contact op te nemen met een rietdekker tevens brandweerman.
Camerabeelden
De verdediging voert aan dat op de camerabeelden van [B] slechts wordt gezien dat een persoon uit de richting van de plaats delict loopt maar niet dat iemand er naar toe loopt. Verdachte heeft ter zitting van 27 juni 2013 verklaard dat hij, indien hij naar de plaats delict zou zijn gelopen, dit ook op de beelden te zien zou moeten zijn. De camerabeelden van [B] kunnen naar het oordeel van de rechtbank echter niet bijdragen aan de conclusie van de verdediging dat het onmogelijk is dat verdachte de brand heeft aangestoken. Immers blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van 28 juni 2013, ter zitting van 1 juli 2013 door de officier van justitie overgelegd, dat op de beelden slechts een deel van de kruising zichtbaar is en dat de plaats delict ook via een andere weg is te bereiken.
Ten aanzien van feit 7
Nu de rechtbank de verklaringen van getuige [getuige] niet heeft gebezigd voor het bewijs, gaat zij voorbij aan het verweer van de raadsvrouw om deze verklaringen van het bewijs uit te sluiten.
Ten aanzien van feit 8
De bewijsmiddelen kunnen de conclusie dragen dat verdachte verantwoordelijk kan worden gehouden voor de brandstichtingen van de drie ten laste gelegde auto’s, nu uit het proces-verbaal van brandonderzoek is gebleken dat de twee locaties waar de auto’s in de brand zijn gestoken dusdanig dicht bij elkaar in de buurt lagen en de beide branden drie minuten na elkaar werden gemeld, dat het zeer waarschijnlijk is dat sprake is geweest van opzettelijke brandstichting door een en dezelfde dader. Nu verdachte heeft bekend dat hij de bestelbus, die dicht tegen de Fiat Ka stond geparkeerd, in de brand heeft gestoken, wordt het verweer van de verdediging dat niet is komen vast te staan dat verdachte verantwoordelijk is voor alle drie branden, verworpen.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht - op grond van de wettige bewijsmiddelen zoals hiervoor in de redengevende feiten en omstandigheden genoemd - bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde:
op 5 april 2012 te Laren opzettelijk brand heeft gesticht aan bomen en/of stuiken en/of een bosperceel, gelegen op de Zuiderheide aldaar, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijke met een aansteker die bomen en/of die struiken en/of dat bosperceel aangestoken, ten gevolge waarvan die bomen en/of die stuiken en/of dat bosperceel geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor omringende bomen en/of struiken en/of bosgebied en/of het in de nabijheid gelegen [horecagelegenheid] en/of het in de nabijheid gelegen [Motel] en/of auto’s rijdende op de nabijgelegen Rijksweg A1 en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor in dat omringend bosgebied aanwezige personen en/of de in dat [horecagelegenheid] aanwezige personen en/of de in dat [Motel] aanwezige personen en/of de bestuurders van die op de nabijgelegen Rijksweg A1 rijdende auto’s, te duchten was.
ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde:
op 3 april 2012 te Hilversum opzettelijk brand heeft gesticht aan bomen en/of struiken en/of een bosperceel, gelegen aan de [weg F] aldaar, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk met een aansteker die bomen en/of struiken en/of dat bosperceel aangestoken, ten gevolge waarvan die bomen en/of die struiken en/of dat bosperceel geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor omringende bomen en/of struiken en/of bosgebied en/of het in de nabijheid gelegen [restaurant] en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor in dat bosperceel en/of in dat omringend bosgebied aanwezige personen en/of de in [restaurant] aanwezige personen, te duchten was.
ten aanzien van het onder feit 3 ten laste gelegde:
op 1 april 2012 te Eemnes opzettelijk brand heeft gesticht aan bomen en/of struiken en/of een bosperceel, gelegen aan de Gooiergracht Zuid aldaar, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk met een aansteker die bomen en/of die struiken en/of dat bosperceel aangestoken, ten gevolge waarvan die bomen en/of die struiken en/of dat bosperceel geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor omringende bomen en/of struiken en/of bosgebied en/of het in de nabijheid gelegen [horecagelegenheid] en/of [Motel] en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor in dat omringend bosgebied aanwezige personen en/of de in dat [horecagelegenheid] aanwezige personen en/of de in dat [Motel] aanwezige personen, te duchten was.
ten aanzien van het onder feit 4 ten laste gelegde:
op 8 januari 2012 te Eemnes, opzettelijk brand heeft gesticht aan de rietkapbedekking van een woning, gelegen aan perceel [perceel 1] aldaar, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk met een aansteker de rietkapbedekking van die woning aangestoken, ten gevolge waarvan de rietkapbedekking van die woning en/of de in die woning aanwezige voorwerpen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of de in die woning aanwezige overige voorwerpen en/of de in de in de nabijheid gelegen woningen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in die in die nabijheid gelegen woningen aanwezige personen, te duchten was
.
ten aanzien van het onder feit 7 ten laste gelegde:
op 19 november 2011 te Laren, opzettelijk brand heeft gesticht aan de rietkapbedekking van een woning, gelegen aan perceel [perceel 4] aldaar, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk met een aansteker de rietkapbedekking van die woning aangestoken, ten gevolge waarvan die woning gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de in die woning aanwezige voorwerpen en/of de in de nabijheid van die woning gelegen woningen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in die woning aanwezige personen en/of de in die in de nabijheid gelegen woningen aanwezige personen, te duchten was.
ten aanzien van het onder feit 8 ten laste gelegde:
op tijdstippen gelegen in de periode van 1 januari 2006 tot en met 13 mei 2012 te Laren en Blaricum opzettelijk brand heeft gesticht aan
  • de rietkapbedekking van een woning, gelegen aan perceel [perceel 5] te Laren, op 18 maart 2009 en
  • de rietkapbedekking van een pand, gelegen aan perceel [perceel 6] te Blaricum, op 16 augustus 2008 en
  • de rietkapbedekking van een woning, gelegen aan perceel [perceel 7] te Laren, op 18 juni 2010 en
  • auto’s, merk Iveco met het kenteken [kenteken 1] en merk Ford Ka met het kenteken [kenteken 2], op 25 juni 2010 en een andere auto,
immers heeft verdachte toen aldaar telkens opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met de rietkapbedekking van die woningen en dat pand en die auto’s, ten gevolge waarvan die woningen en dat pand en die auto’s geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan telkens gemeen gevaar voor de in de nabijheid van die woningen en dat pand en die auto’s gelegen woningen en/of panden en/of auto’s en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in die in de nabijheid gelegen woningen en/of panden en/of auto’s aanwezige personen, te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder feit 1, 2, 3, 4, 7, en 8 bewezen geacht feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien (10) jaren, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht af te wijken van de eis van de officier van justitie, gezien de bepleite vrijspraak.
Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat de gevorderde strafeis buitenproportioneel is, rekening moet gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en derhalve dient te worden gematigd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan elf brandstichtingen, bestaande uit woningbranden, bosbranden en autobranden. Alle brandstichtingen vonden plaats in het Gooi, meer specifiek in de plaatsen Laren en Blaricum. Brandstichting levert, naar algemene ervaringsregels, zeer grote angstgevoelens bij mensen op. Deze branden hebben dan ook gedurende een lange tijd voor veel onrust in Laren en omgeving gezorgd.
De woningbranden en autobranden vonden plaats tijdens de nachtelijke uren en in de nabijheid van woningen waar mensen lagen te slapen. Eén brand vond plaats in een woning waar de bewoners aanwezig waren. Dat de bewoners geen (ernstig) letsel hebben opgelopen bij dit voorval, is een omstandigheid die geenszins aan verdachte is te danken. Het is een gelukkig toeval dat een van de bewoners de brand tijdig ontdekte en zijn echtgenote, die al aan het slapen was, kon alarmeren. Door het ingrijpen van omstanders zijn tevens enkele woningbranden geblust, waarmee mogelijk brand is voorkomen aan de nabijgelegen woningen. Bij andere brandstichtingen is de brandweer eraan te pas moeten komen, om erger te voorkomen. Verdachte heeft door aldus te handelen levensbedreigende situaties gecreëerd voor de bewoners. Een brand kan zich immers snel en onbeheersbaar ontwikkelen en de rookontwikkeling alleen al kan levensbedreigend zijn. Dit geldt eveneens voor de bosbranden, die in de middag zijn aangestoken. In de nabijheid van deze branden bevonden zich [horecagelegenheid], [Motel], de Rijksweg A1 en mogelijk, onbezorgde bezoekers van het bos.
De gedupeerden van deze feiten hebben soms forse schade geleden als gevolg van het verlies van goederen of de beschadiging van hun woning en auto, door het vuur, het water en de rook en zij hebben de branden als zeer bedreigend en beangstigend ervaren.
Verdachte geeft met zijn handelen blijk van een schrijnend gebrek aan respect voor zijn medemens. Hij is telkens van de plek van de brandstichting weggelopen, zonder zich om de gevolgen van zijn handelen te bekommeren. Dit terwijl verdachte juist vanuit zijn positie als brandweerman op de hoogte wordt geacht te zijn van de mogelijke gevolgen die branden kunnen hebben en het gevaar dat hierdoor kan ontstaan voor goederen en personen.
De rechtbank heeft acht geslagen op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 mei 2012, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het pro Justitia onderzoek en heeft op geen enkele manier inzicht willen geven in zijn beweegredenen voor het plegen van deze levensbedreigende brandstichtingen. Gelet op het feit dat diverse brandstichtingen bewezen worden verklaard, kan worden gesteld dat sprake is van een delictpatroon en daarom een verhoogde kans op herhaling van dit gedrag. Aanknopingspunten voor recidive zijn ook gelegen in de verklaringen van verdachte over de door hem gevoelde drang om brand te stichten. Ook heeft verdachte gesproken over impulsieve acties en een kronkel. Verdachte heeft ook verklaard dat hij denkt hulp nodig te hebben. Daarvoor heeft verdachte echter niet gekozen. Nu verdachte niet heeft willen meewerken aan een onafhankelijk gedragskundig onderzoek, is het onmogelijk om hem de benodigde hulp te bieden en hiermee het recidiverisico te verkleinen. De reclassering heeft geconcludeerd dat indien verdachte schuldig wordt bevonden, het risico op recidive in delictgedrag hoog is. De omstandigheid dat verdachte niet open staat voor de hulp van mensen die daartoe zijn opgeleid, maakt dat verdachte als een gevaar voor de maatschappij dient te worden beschouwd. Dit betekent dat de bescherming van de maatschappij, een van de door de wetgever gestelde strafdoelen, een belangrijk aspect zal vormen bij de straftoemeting.
Gelet op het voorgaande bestaat geen andere passende sanctie dan een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf teneinde de maatschappij te beschermen tegen het hoge recidiverisico dat zal ontstaan op het moment dat verdachte zonder behandeling weer in de samenleving terugkeert.
Ten aanzien van de duur van de gevangenisstraf overweegt de rechtbank het volgende. Bij de straftoemeting dient acht te worden geslagen op het wettelijke strafmaximum en op de hoogte van straffen die normaliter worden opgelegd voor soortgelijke feiten. De omstandigheden in deze zaak en de aard van de bewezen geachte feiten geven de rechtbank aanleiding om van de eis van de officier van justitie af te wijken, nu deze eis onvoldoende recht doet aan de ernst van de gepleegde brandstichtingen en het belang van de bescherming van de maatschappij tegen verdachte.
De rechtbank acht een gevangenisstraf van na te noemen duur daarom passend en geboden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart het onder feit 5 en 6 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1, 2, 3, 4, 7 en 8 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder feit 1, 2, 3, 4, 7 en 8 bewezenverklaarde:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
11 (elf) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Wieland, voorzitter,
mrs. F.M.S. Requisizione en R. Hirzalla, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. van de Venn, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 juli 2013.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.P. 3005 (deel 2), een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2011057734-17 van 26 april 2012 en P. 3012 (deel 2), een proces-verbaal van bevindingen van 24 april 2012.
3.P. 3006 (deel 2) (nummer 2011057734-17).
4.P. 3005 (deel 2) (nummer 2011057734-17).
5.P. 3052 (deel 2), een proces-verbaal van aangifte [J] met nummer 2012015743-1 van 14 mei 2012.
6.P. 3005 (deel 2) (nummer 2011057734-17).
7.P. 3052-3053 (deel 2) (nummer 2012015743-1).
8.P. 3035-3036 (deel 2), een proces-verbaal forensische opsporing met nummer 2011054827 van 9 mei 2012.
9.P. 383-384 (aanvulling), een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2011057734-45 van 15 mei 2012.
10.P. 2005 (deel 2), een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2011057734-15 van 24 april 2012.
11.P. 2047 (deel 2), een proces-verbaal van aangifte [J] met nummer 2012022092-1 van 14 mei 2012.
12.P. 2036-2037 (deel 2), een proces-verbaal van forensische opsporing met nummer 2011054827 van 9 mei 2012.
13.P. 384 (aanvulling) (nummer 2011057734-45).
14.P. 1005 (deel 2), een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2011057734-16 van 26 april 2012.
15.P. 1088-1089 (deel 2), een proces-verbaal van aangifte [J] met nummer 2012015001-1 van 14 mei 2012.
16.P. 1060-1061 (deel 2), een proces-verbaal forensische opsporing met nummer 2011054827 van 8 mei 2012.
17.P. 384 (aanvulling) (nummer 2011057734-45) en P. D137-D138 (deel 7), een geschrift letterlijke uitwerking studioverhoor 15-05-2012 II.
18.P. 5013 (deel 2), een proces-verbaal van aangifte [C] met nummer 2012006608-1 van 10 januari 2012.
19.P. 5071 (deel 2), een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2011057734-11 van 19 januari 2012.
20.P. 5074 (deel 2), een proces-verbaal van bevindingen van 18 januari 2012.
21.P. 5067 (deel 2), een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2012006608-8 van 18 januari 2012.
22.P. 5071 (deel 2), een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2011057734-11 van 19 januari 2012.
23.P. 5013 (deel 2) (nummer 2012006608-1).
24.P. 5071 (deel 2) (nummer 2011057734-11).
25.P. 5013 (deel 2) (nummer 2012006608-1).
26.P. 5077-5084 (deel 2), een proces-verbaal sporenonderzoek met nummer 2012006608-26 van 8 februari 2012.
27.P. 387 (aanvulling) (nummer 2011057734-45) en P. 393 (aanvulling), een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2011057734-48 van 15 mei 2012.
28.P. 8010 (deel 3), een proces-verbaal van aangifte [D] met nummer 2011054615-1 van 19 november 2011.
29.P. 8015 (deel 3), een proces-verbaal van verhoor getuig [E] met nummer 2011054615-5 van 19 november 2011.
30.P 8010 (deel 3), een proces-verbaal van aangifte [D] met nummer 2011054615-1 van 19 november 2011.
31.P. 8031-8032 (deel 3), een proces-verbaal sporenonderzoek met nummer 2011054615-8 van 19 november 2011.
32.P. 8011 (nummer 2011054615-1).
33.P. 383 en P. 385 (aanvulling) (nummer 2011057734-45) en P. 393 (aanvulling) (nummer 2011057734-48).
34.Een proces-verbaal van bevindingen van verhoor bij de rechter-commissaris van 16 mei 2012 (ongenummerd).
35.P. 9004 (aanvulling), een proces-verbaal van aangifte [F] met nummer 2009013363-1 van 20 maart 2009.
36.P. 9008-9009 (aanvulling), een proces-verbaal van sporenonderzoek met nummer 2009013177-3 van 1 april 2009.
37.P. 9005 (aanvulling) (nummer 2009013363-1).
38.P. 9008-9009 (aanvulling) (nummer 2009013177-3).
39.P. 387 en P. 389 (aanvulling) (nummer 2011057734-45) en P. 393-395 (aanvulling) (nummer 2011057734-48)
40.P. 10011 (aanvulling), een proces-verbaal van aangifte [G] met nummer 08-049608-1 van 17 augustus 2008.
41.P. 10005 (aanvulling), een geschrift melding met rapportage met nummer 08-049608 van 16 augustus 2008.
42.P. 10011 (aanvulling) (nummer 08-049608-1).
43.P. 10105 (aanvulling), een proces-verbaal van brandonderzoek met nummer 08-049608 van 16 augustus 2008.
44.P. 386-387 (aanvulling) (nummer 2011057734-45) en P. 393 (aanvulling) (nummer 2011057734-48).
45.P. 11009 (deel 7), een proces-verbaal van aangifte [K] met nummer 2010032696-1 van 25 juni 2010.
46.P. 11005 (deel 7), een proces-verbaal van aangifte [H] met nummer 2010032710-1 van 30 juni 2010.
47.P. 11015 (deel 7), een proces-verbaal van onderzoek Forensische Opsporing met nummer 2010032710-3 en 2010032696-2 van 25 juni 2010.
48.P. 11005 (deel 7) (nummer 2010032710-1).
49.P. 11022 (deel 7), een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2010032710-4 van 2 augustus 2010.
50.P. 11009 (deel 7) (nummer 2010032696-1).
51.P. 11015 (deel 7) (nummers 2010032710-3 en 2010032696-2).
52.P. 388-389 (aanvulling) (nummer 2011057734-45).
53.P. 12006-12007 (deel 7), een proces-verbaal van aangifte [I] met nummer 2010031382-1 van 18 juni 2010.
54.P. 12011-12013 (deel 7), een proces-verbaal van brandonderzoek woning met nummer 2010031382-4 van 28 september 2010.
55.P. 387 (aanvulling) (nummer 2011057734-45) en P. 393 (aanvulling) (nummer 2011057734-48).
56.P. 106 (deel 1), een proces-verbaal van aanhouding met nummer 2011057734-20 van 13 mei 2012.