In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 juli 2013 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een exploitatievergunning en gedoogverklaring voor een coffeeshop. Eiser, de burgemeester van Amsterdam, had de vergunning geweigerd op basis van het levensgedrag van de exploitant, die eerder betrokken was bij een opsporingsonderzoek naar de handel in softdrugs. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid kon besluiten dat het levensgedrag van de exploitant zodanig was dat de openbare orde en het woon- en leefklimaat in gevaar kwamen door de aanwezigheid van de coffeeshop. De rechtbank heeft vastgesteld dat de weigering van de vergunning en de gedoogverklaring rechtmatig was, en heeft het verzoek om schadevergoeding van de exploitant afgewezen. De rechtbank benadrukte dat de burgemeester discretionaire bevoegdheid heeft om vergunningen te weigeren op basis van het levensgedrag van de exploitant, en dat een strafrechtelijke veroordeling niet vereist is voor deze beoordeling. De rechtbank concludeerde dat de bestreden besluitvorming in rechte stand kan houden en verklaarde het beroep ongegrond.