ECLI:NL:RBAMS:2012:BZ0999

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/666462-11 en 23/004343-08 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en drugshandel met dodelijke afloop tijdens ripdeal

Op 1 november 2012 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen [verdachte], die beschuldigd werd van doodslag, drugshandel en bedreiging. De zaak betreft een fatale ripdeal die plaatsvond op 24 mei 2011 te Amsterdam, waarbij de verdachte [A] met een vuurwapen heeft doodgeschoten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, betrokken was bij de verkoop van een grote hoeveelheid verdovende middelen, waaronder 9.927 XTC-pillen en 1,94 kilogram hasjiesj. Tijdens de transactie ontstond een conflict, waarbij de verdachte het fatale schot loste. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer, omdat niet bewezen kon worden dat de verdachte onder bedreiging handelde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan doodslag en legde een gevangenisstraf van 9 jaar op. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de samenleving, gezien de criminele achtergrond van de betrokkenen en de gevolgen van het geweld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/666462-11 en 23/004343-08 (tul)
Datum uitspraak: 1 november 2012
Tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] op [1985],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres] te [plaats], thans gedetineerd in het Huis van Bewaring '[locatie]' te [plaats].
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 15, 17 en 18 oktober 2012.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging op de terechtzitting van 15 oktober 2012 - ten laste gelegd da
Feit 1:
hij op of omstreeks 24 mei 2011 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [A] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, met een vuurwapen/pistool (van korte afstand) een of meer kogel(s) in de (linker)borst, althans in het lichaam van die [A] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [A] is overleden;
(artikel 289/287 jo 47 Wetboek van Strafrecht)
Feit 2:
hij op of omstreeks 24 mei 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 9.927 XTC-pillen, althans een (grote) hoeveelheid XTC-pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
(artikel 2/B jo 2/C jo 10 OW)
Feit 3:
hij op of omstreeks 24 mei 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van (ongeveer) 1,94 kilogram hasjiesj, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hashish), in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
(artikel 3/B jo 3/C jo 11 OW)
Feit 4:
hij op of omstreeks 24 mei 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een vuurwapen getoond en/of een vuurwapen in zijn/hun richting gehouden en/of (vervolgens) doorgeladen en/of vervolgens de trekker overgehaald en/of (daarbij) voornoemde [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] dreigend de woorden toegevoegd: "I kill you" (ik vermoord je), althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
2. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3. Waardering van het bewijs
3.1. Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.i
3.1.1. Verdachte is in de late avond van 24 mei 2011 naar de Anthony Fokkerweg te Amsterdam gegaan om daar een partij verdovende middelen af te leveren. Deze zouden worden afgenomen door een Poolse man genaamd [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]).ii
3.1.2. Verdachte is daartoe omstreeks 22.15 uur bij hem thuis door [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3]) met een auto opgehaald.iii [medeverdachte 3] had de tas met verdovende middelen al in zijn auto staan.iv De tas bevat 1,94 kilogram hasjiesj en 9.927 XTC pillen, bevattende MDMA.v
3.1.2. Aangekomen op de Anthony Fokkerweg is [medeverdachte 3] uitgestapt. Verdachte is vervolgens in de auto van [medeverdachte 3] naar het Texaco tankstation op de Anthony Fokkerweg gereden.vi Daar heeft hij omstreeks 23.02 uur [medeverdachte1] ontmoet.vii Verdachte is daarna samen met [medeverdachte1] en de tas met verdovende middelen naar de auto van [medeverdachte1] gereden. Deze auto (een rode Ford Focus met Pools kenteken) stond geparkeerd in een parkeerhaven naast de rijbaan van de Anthony Fokkerweg. viii [medeverdachte1] had tegen verdachte gezegd dat het geld voor de verdovende middelen zich in deze auto zou bevinden,ix hetgeen in werkelijkheid niet het geval was, omdat [medeverdachte1] (met anderen, waarover nader) van plan was verdachte te gaan 'rippen'.x
3.1.3. [medeverdachte1] heeft bij aankomst bij de Ford Focus de tas met verdovende middelen op de achterbank van de auto gezet.xi Over wat zich vervolgens in en nabij de Ford heeft afgespeeld, verschillen de lezingen van de betrokkenen. Vast staat wel dat er naast [medeverdachte1] nog twee andere Poolse mannen, genaamd [A] ([A], geboren [1988] te [plaats], hierna: [A]) en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]) betrokken zijn geraakt, dat [medeverdachte 2] op enig moment de auto heeft gestart en daarmee is weggereden en dat, terwijl hij dat deed, op de achterbank een worsteling heeft plaatsgevonden tussen in ieder geval enerzijds [A] en anderzijds verdachte, waarbij [medeverdachte1] ook op de achterbank was gezeten, dat verdachte twee schoten heeft gelost met een vuurwapenxii en dat één van de schoten [A] in het lichaam heeft getroffen.xiii
3.1.4. Vervolgens is de auto op de Anthony Fokkerweg tot stilstand gekomen.xiv Verdachte is van de plaats delict weggerend.xv
3.1.5. Op 24 mei 2011 omstreeks 23.15 uur heeft de politie [A] aangetroffen, liggend op het wegdek van de Anthony Fokkerweg naast de Ford Focus. [A] had een schotwond.xvi [medeverdachte 2] en [medeverdachte1] stonden bij [A].xvii
3.1.6. Bij onderzoek in de omgeving van de plaats delict werd de tas met XTC en hasjiesj aangetroffen. Deze bevond zich in een van de bosschages aan de Anthony Fokkerweg.xviii [medeverdachte1] had die daar neergezet, om ontdekking te voorkomen.xix
3.1.7. [A] is op 24 mei 2011 omstreeks 23.55 uur op de plaats delict overleden.xx
3.1.8. Bij pathologisch onderzoek aan het lichaam van [A] is geconstateerd dat
- rechtsachter aan de flank van het lichaam, op 121 centimeter van de voetzoolrand en 38 centimeter rechts van de middellijn een inschotwond was,
- links aan de flank van het lichaam, op 123 centimeter van de voetzoolrand en 22,5 centimeter links van de middellijn een uitschotwond was,
- tussenliggend een schotkanaal was, hoofdzakelijk van rechts naar links verlopend, van achter naar voor en zeer weinig van onder naar boven verlopend,
- in het schotkanaal schade aan meerdere organen was.
De conclusie van het onderzoek is, dat het intreden van de dood van [A] zondermeer wordt verklaard door verbloeding ten gevolge van een doorschot door de romp.xxi
3.1.9. Onderzoek naar de twee op de plaats delict aangetroffen hulzen heeft uitgewezen dat de kogels vermoedelijk zijn geschoten met een (semi-) automatisch werkend pistool, kaliber 9mm.xxii Het vuurwapen waarmee het schot is gelost, is niet teruggevonden.
4. Bewezenverklaring
4.1. Moord of doodslag?
Er is geen sprake van moord nu uit de bewijsmiddelen niet is gebleken dat verdachte het fatale schot heeft gelost na kalm beraad en rustig overleg. Van dat verwijt wordt verdachte derhalve vrijgesproken. Wel kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan doodslag op [A]. Het - al dan niet voorwaardelijk - opzet van verdachte op de dood van [A] volgt uit zijn verklaring:
'Ik lig achterin. Hij (de rechtbank begrijpt: [A]) ligt op mij. Ik schiet natuurlijk. Kijk hij was zo dichtbij (verdachte laat afstand zien van ongeveer 30-40 cm). Hij viel niet meteen uit de auto. Hij is nogmaals op me gekomen. Toen heb ik nog een keer geschoten. xxiii
4.2. Bewezenverklaring.
De rechtbank acht op basis van het vorenstaande bewezen dat verdachte
Feit 1:
op 24 mei 2011 te Amsterdam opzettelijk [A] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk met een pistool van korte afstand een kogel in het lichaam van die [A] geschoten tengevolge waarvan voornoemde [A] is overleden.
4.2. Handel in verdovende middelen
Voorts wordt bewezen geacht dat verdachte:
Feit 2:
op 24 mei 2011 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft afgeleverd en vervoerd 9.927 XTC-pillen, bevattende MDMA;
Feit 3:
op 24 mei 2011 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft afgeleverd en vervoerd 1,94 kilogram hasjiesj.
Het bewijs voor deze feiten blijkt genoegzaam uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden; verdachte heeft een en ander bovendien bekend.
4.3. Bedreiging
4.3.1. Ten slotte acht de rechtbank bewezen dat verdachte:
Feit 4:
op 24 mei 2011 te Amsterdam [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een vuurwapen getoond en een vuurwapen in hun richting gehouden en vervolgens de trekker overgehaald en daarbij voornoemde [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] dreigend de woorden toegevoegd: 'I kill you'.
Het bewijs voor dit feit wordt ten eerste gevormd door de verklaring van [medeverdachte1], die heeft verklaard, zakelijk weergegeven:
'Hij (de rechtbank begrijpt: verdachte) richtte het pistool op mij en hij zei: 'I kill you I kill you' Hij hield het pistool de hele tijd in zijn hand vast. Ik zag het pistool, de loop op mij gericht, maar het blokkeerde. xxiv Dat zie ik constant voor me, dat pistool op mijn hoofd. Dat pistool blokkeerde. Toen richtte hij op [medeverdachte 2] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 2]), toen blokkeerde hij weer.'xxv
Deze verklaring wordt bevestigd door [medeverdachte 2], die, zakelijk weergegeven, hierover heeft verklaard:
'Ik was met [A]. En hij ([verdachte]) begon op mij te schieten. Hij probeerde te schieten. Hij schoot maar het geweer liep vast. Ik hoorde klik. Hij ramde op de auto. Ik denk omdat het geweer blokkeerde. Ik gooide hem op de grond. Hij bleef maar proberen op mij te schieten terwijl (hij, rb) op de grond kwam. Ik hoorde alleen maar 'klik, klik, klik'.'xxvi
4.3.2. De raadsman heeft aangevoerd dat de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] elkaar niet ondersteunen, omdat dezen op veel punten wezenlijk anders verklaren.
Dat verweer slaagt niet. Weliswaar verklaren beiden met betrekking tot sommige aspecten verschillend, zoals bijvoorbeeld ten aanzien van de positie van verdachte ten tijde van het uiten van de bedreiging of hun beider posities op dat moment, maar dit neemt niet weg dat zij voor wat betreft de eigenlijke bedreiging met het pistool in hun verklaringen duidelijk en consistent zijn. Daar komt bij dat gelet op het feit dat zij kort daarvoor getracht hadden verdachte te rippen en, naar moet worden aangenomen, er dientengevolge onenigheid was ontstaan die was uitgemond in het doodschieten van [A] door verdachte, het zonder meer aannemelijk is dat verdachte zich op de door de getuigen beschreven dreigende wijze tegenover hen heeft gemanifesteerd.
De verdediging heeft subsidiair een beroep gedaan op noodweer(exces). Dat zal hierna worden besproken.
5. De strafbaarheid van de feiten
5.1. Noodweer ten aanzien van de doodslag?
5.1.1. Verdachte zegt uit noodweer op [A] te hebben geschoten. Verdachte heeft reeds in zijn eerste verklaring bij de politie gesteld dat hij op zeker moment, nadat [medeverdachte1] de tas met verdovende middelen achterin de Ford Focus had geplaatst, alleen met [medeverdachte1] op de achterbank van de auto zat en dat zij onder de voorstoelen naar het geld voor de drugs zochten. Schuin op links de achterbank zittend met zijn benen nog buiten de auto zag hij dat [medeverdachte 2] en [A] plotseling vanuit de zich achter de auto bevindende de bosjes naar de auto toe kwamen rennen, dat [A] van links achter de auto indook, met het pistool - waarmee later het fatale schot is gelost - in zijn linkerhand en hem, verdachte, met zijn rechtervuist in het gezicht sloeg. [medeverdachte1], die op dat rechts van verdachte op de achterbank zat, trok hem op datzelfde moment met een wurggreep naar achteren, waardoor verdachte in een liggende positie kwam.
Verdachte stelt dat hij in de worsteling die vervolgens ontstond, het pistool aan [A] heeft ontfutseld en dat hij vervolgens uit zelfverdediging op [A] heeft geschoten.
Verdachte heeft bij verdere verhoren alsmede ter gelegenheid van de reconstructies, die van de lezingen van de gebeurtenissen door onderscheidenlijk verdachte, [medeverdachte1] en [medeverdachte 2] hebben plaatsgevonden, bij deze lezing volhard en heeft bij laatstbedoelde gelegenheid toegelicht en laten nadoen hoe een en ander is gegaan.
5.1.2. Voor een geslaagd beweer op noodweer is vereist dat verdachte heeft gehandeld op een wijze geboden door de noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van eigen of een anders lijf, eerbaarheid of goed.
5.1.3. Verdachte stelt dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn lijf en leven, aangezien hij ongewapend was en met een pistool werd aangevallen.
De rechtbank volgt verdachte niet in zijn lezing van de feiten, omdat er van kan worden uitgegaan dat niet [A], maar hijzelf het vuurwapen bij zich droeg. Het volgende is daarvoor redengevend.
Het pistool hoogst waarschijnlijk eerder (in 2009) gebruikt bij een ripdeal in de Vespuccistraat in Amsterdam. Met dat schietincident, op 26 oktober 2009, werd een lid van de familie [familienaam B en C] in verband gebracht. Een en ander blijkt uit het volgende.
Het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) heeft de beide hulzen, welke op 24 mei 2011 zijn aangetroffen op respectievelijk de rijbaan van de Anthony Fokkerweg, in de buurt van de plaats delict, en de dorpel van het rechterachterportier van de Ford Focus, vergeleken met twee hulzen die op 17 december 2009 zijn veiliggesteld na het eerderbedoelde schietincident in de Vespuccistraat. Uit dat vergelijkend onderzoek is naar voren gekomen dat de hulzen zeer waarschijnlijk met één en hetzelfde vuurwapen zijn verschoten.xxvii
Volgens een proces-verbaal van de Criminele Inlichtingen Eenheid Amsterdam-Amstelland (hierna: CIE) van 9 december 2009 zou de schietpartij in de Vespuccistraat (eveneens) verband hebben gehouden met een ripdeal. Voorts vermeldt het CIE-verbaal dat een man genaamd [B] daarbij betrokken zou zijn.xxviii Weliswaar betreft het hier CIE-informatie, waaraan geen directe bewijswaarde mag worden toegekend, doch dat neemt niet weg dat aan deze informatie wel vermoedens kunnen worden ontleend, temeer nu de verstrekte informatie door de CIE als betrouwbaar is aangemerkt. Bovendien staat deze informatie niet op zichzelf, maar is er ook een politiemutatie van de dag van de schietpartij, waarin staat vermeld dat diezelfde [B] achter het afzetlint bij het PD verscheenxxix, en is op een van de kogels, die na de schietpartij in de Vespuccistraat is aangetroffen, een DNA mengprofiel aangetroffen met daarin het DNA-profiel dat matcht met het DNA van een ander lid van de familie [familienaam B en C], te weten [C], zij het dat de berekende frequentie van die match 1: 25.000 bedraagt.xxx
Het schietincident van 2009 kan dus in verband worden gebracht met broers van [medeverdachte 4], ten aanzien van wie heden tevens vonnis wordt gewezen naar aanleiding van beschuldiging van onder meer het bezit van dezelfde partij verdovende middelen als waarvan in de onderhavige zaak sprake is. Op de plastic tas met hasjiesj die verdachte aan de Polen wilde verkopen, zijn vingersporen aangetroffen van voornoemde [medeverdachte 4]xxxi. Op de hengsels van diezelfde tas is DNA aangetroffen dat matcht met het DNA van diens eerdergenoemde broer [C]xxxii. Bovendien is een tweede vingerspoor van [medeverdachte 4] aangetroffen op tape om een van de bundels hasjiesj.xxxiii Ten slotte is biologisch materiaal van, naar kan worden aangenomen, eerdergenoemde [C] aangetroffen op de mouw van (ten aanzien van het vervoer van de drugs) medeverdachte [medeverdachte 3].xxxiv
Een en ander in aanmerking nemende kan er van worden uitgegaan dat het pistool niet door de Polen vanuit Den Haag naar Amsterdam is meegenomen teneinde bij de ripdeal te worden gebruikt. Men heeft dat voornemen kennelijk door een surplus aan mankracht willen realiseren. Het kan niet worden uitgesloten dat de Polen verdachte fysiek hebben aangevallen en getracht te overmeesteren, maar de lezing van verdachte dat daarbij van die kant een wapen is gebruikt, moet op grond van het voorgaande worden verworpen. Weliswaar kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 2], die, zoals deze in zijn zaak ter terechtzitting heeft verklaard, om zakelijke redenen een inschrijvingsadres in Amsterdam aanhoudt, in zoverre banden heeft met Amsterdam en nog sporadisch op dat Amsterdamse adres kwam voor zijn post, maar dat verbindt hem niet zonder meer met het wapen.
Bovendien acht de rechtbank het volstrekt niet geloofwaardig dat [A], indien hij verdachte met een geladen pistool in de linkerhand zou hebben aangevallen, zich dat pistool op relatief eenvoudige wijze door verdachte zou hebben laten afnemen, zoals verdachte heeft verklaard en bij de reconstructie en ter terechtzitting een en andermaal heeft voorgedaan. Verdachte heeft noch ter gelegenheid van de reconstructie, noch ter terechtzitting overtuigend aannemelijk kunnen maken dat hij het wapen zo gemakkelijk van [A] afhandig heeft weten te maken,
Voorts is het lastig voor te stellen hoe verdachte, die naar eigen zeggen nog nooit eerder een wapen heeft gehanteerd, in een situatie waarin hij van beide kanten door twee mannen zou zijn belaagd, de gelegenheid en tegenwoordigheid van geest heeft weten te vinden om het pistool door te laden nadat het de eerste keer bij het overhalen van de trekker niet was afgegaan.
Ook valt moeilijk in te zien waarom [A], als hij inderdaad over een vuurwapen beschikte, met dat vuurwapen de auto is ingegaan om verdachte aan te vallen - met alle risico's voor zichzelf en zijn medestander [medeverdachte1] van dien - en er niet voor heeft gekozen om buiten de auto te blijven en zo verdachte met gebruikmaking van het pistool te dwingen de auto te verlaten, zodat de Polen er met de drugs vandoor konden gaan.
Ten slotte verklaart verdachte evenmin geloofwaardig met betrekking tot de vraag waar het wapen is gebleven. Vast staat, onder meer op grond van zijn eigen verklaringen, dat hij na het schietincident nog met het wapen op de achterruit van de auto heeft geslagenxxxv om het bezit van de drugs te behouden en dat hij het wapen ook nog in zijn hand had toen hij door een van de Polen op de grond werd gegooid.xxxvi Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij het wapen ergens moet hebben neergelegd toen hij de sleutels uit het contact van de Ford Focus heeft weggenomen. Het wapen is echter niet op de plaats delict aangetroffen, anders dan de drugs die [medeverdachte1] nog heeft geprobeerd veilig te stellen door de tas in de bosjes te zetten. Het ligt niet voor de hand dat de Polen er wel in zouden zijn geslaagd het wapen te verdonkeremanen, maar niet de drugs. Het kan daarom bijna niet anders dan dat het verdachte is geweest die het wapen heeft meegenomen en wetenschap heeft over waar dat wapen is gebleven. Hij verklaart daarover echter niets en heeft evenmin het wapen uitgeleverd ten behoeve van sporenonderzoek, hetgeen van hem zou kunnen worden verwacht nu hij zich terzake van een levensdelict op noodweer beroept en eventuele sporen van de Polen op het wapen zijn lezing van de feiten zouden kunnen ondersteunen.
5.1.4. Op grond van het voorgaande moet er van worden uitgegaan dat verdachte niet door [A] is aangevallen terwijl die daarbij een wapen in de hand had. Dat betekent dat de lezing van verdachte omtrent de toedracht van het schietincident niet ten grondslag kan liggen aan de beoordeling van zijn beroep op noodweer.
Strikt genomen laat zich ook een situatie denken waarin verdachte het wapen bij zich had en uit noodweer heeft gehandeld, maar daar beroept hij zich niet op en bovendien kan niet worden vastgesteld wat zich op de achterbank van de auto heeft voorgedaan.
Dienaangaande wordt nog het volgende overwogen. De lezing van [medeverdachte 1] omtrent de gebeurtenissen op de achterbank van de Ford Focus is evenmin geloofwaardig, reeds omdat in diens lezing de schoten werden gelost terwijl de auto met gesloten deuren reed, terwijl de inschot in het achterportier erop duidt dat dat portier (al dan niet gedeeltelijk) geopend wasxxxvii. Met de verklaring van verdachte lijkt weliswaar te sporen dat hij ten tijde van het schot in het portier niet rechtop zat (zoals [medeverdachte1] zegt) maar met zijn benen richting het achterportier lag, nu dat schot kennelijk ook zijn voet heeft geschamptxxxviii. Daaruit valt echter niet af te leiden dat verdachte op dat moment werd aangevallen en om die reden niet anders kon dan schieten.
Voorts is geen letsel van enige betekenis bij verdachte vastgesteld, noch zijn er andere aanwijzingen die duiden op een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lijf, welke mogelijk een verdediging met gebruik van een vuurwapen zouden kunnen billijken.
De enkele verklaring van verdachte op dit punt acht de rechtbank onvoldoende.
De conclusie moet zijn dat het beroep op noodweer wordt verworpen.
5.2. (Subsidiair) beroep op noodweer(exces) ten aanzien van de bedreiging
Gelet op het vorenstaande faalt ook het beroep op noodweer(exces) ten aanzien van de bedreiging van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Nu onduidelijk is wat in de auto is gebeurd, kan evenmin worden vastgesteld dat zich een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding heeft voorgedaan die tot het dreigen met het pistool noopte.
5.3. De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
Het beroep op noodweerexces kan verdachte niet baten. Het bestaan van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding is niet aannemelijk geworden.
7. Motivering van de straffen en maatregel
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1, 2, 3 en 4 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van voorarrest.
Voorts heeft de officier van justitie geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegd voorwaardelijk strafdeel, alsmede tot verbeurdverklaring van de in beslag genomen tas van verdachte en schouderband en onttrekking aan het verkeer van de overige in beslag genomen goederen, aangezien de verdovende middelen daarmee zijn verpakt en vervoerd.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zeer ernstige strafbare feiten. Hij heeft bij een verdovende middelentransactie terzake van bijna 2 kilogram hasjiesj en ongeveer 10.000 XTC-pillen één van de beoogde afnemers van de drugs gedood.
Doodslag waarvan criminele activiteiten de achtergrond vormen behoort zwaar te worden bestraft. Deze feiten worden door de rechtsorde als zeer schokkend ervaren, niet in de laatste plaats omdat, naar de ervaring leert, geweld binnen het criminele milieu ander geweld uitlokt. Dat leidt evenzeer tot een escalatie van gevoelens van angst, onveiligheid en onrust binnen de samenleving.
Ook al moet er van worden uitgegaan dat de Polen verdachte van de drugs hebben willen rippen, aan verdachte zijn de tragische gevolgen van het gebeurde in de eerste plaats toe te rekenen. Hij heeft zich met een geladen vuurwapen naar de plaats van de voorgenomen transactie begeven. Het resultaat is geweest dat een van de betrokkenen het leven heeft gelaten. Verdachte heeft door met het wapen [A] dood te schieten hem het kostbaarste bezit, het leven, ontnomen. Aan de nabestaanden van [A] is daarmee onherstelbaar leed aangedaan.
Tenslotte heeft verdachte de twee andere Polen bedreigd door het pistool op hen te richten en meermalen de trekker over te halen, waarbij het pistool telkens is afgeketst.
Beiden verklaren dat deze gebeurtenis hun veel angst heeft ingeboezemd en dat zij op dat moment ernstig voor hun leven hebben gevreesd.
Verdachte heeft zich, afgezien van deze ernstige feiten, begeven in de handel met betrekking tot een aanzienlijke partij verdovende middelen. Daarmee heeft hij willens en wetens beoogd bij te dragen aan verdere verspreiding van voor de volksgezondheid gevaarlijke stoffen. Het is inmiddels van algemene bekendheid dat met name van XTC pillen vanwege het risico op vervuiling met schadelijke stoffen of verkeerd gebruikte doseringen een levensbedreigend gevaar uitgaat.
Op een combinatie van feiten van deze aard en ernst past dan ook geen andere sanctie dan een langdurige gevangenisstraf.
Verdachte is in het verleden onder meer voor het plegen van inbraak en straatroof veroordeeld tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen. Hij is echter nog niet eerder in verband met strafbare feiten van deze aard met politie en justitie in aanraking gekomen. Getuige zijn houding in dit strafproces lijkt verdachte de ernst van de gebeurtenissen in te zien. Voorts bestaat bij de rechtbank de indruk dat verdachte beseft welk leed bij de nabestaanden van het dodelijke slachtoffer is ontstaan. Verdachte wekt de indruk oprecht te betreuren hoe een en ander is afgelopen.
In dit verband weegt tevens in het voordeel van verdachte mee dat hij zich enkele dagen na het schietincident uit eigen beweging bij de politie heeft gemeld, zijn aandeel in de drugsdeal heeft bekend en zijn lezing van zijn betrokkenheid bij het schietincident heeft gegeven. Dat hij voor wat dat laatste betreft zijn aandeel in de gebeurtenissenten ten opzichte van de wederpartij rooskleuriger heeft geschetst dan in dit vonnis wordt aangenomen, is vanuit zijn positie begrijpelijk en zal hem niet ten nadele worden aangerekend.
Alles afwegende acht de rechtbank een geringere gevangenisstraf dan door de officier van justitie gevorderd passend en geboden.
Onttrekking aan het verkeer
De in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, vermeld onder 9 tot en met 15 op de beslaglijst, dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van die voorwerpen het onder 1 en 2 bewezen geachte is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
De schoudertas- en band (nrs. 7 en 8 op de beslaglijst) kunnen aan verdachte worden geretourneerd.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 14 juni 2011 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 23/004343-08, betreffende het onherroepelijk geworden arrest d.d. 1 oktober 2009 van het gerechtshof te Amsterdam, waarbij verdachte op tegenspraak is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 2 maanden niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis.
De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijk strafdeel te gelasten.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 47, 57, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet.
9. Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Doodslag
Ten aanzien van feit 2:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 3:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 4:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer de op de aangehechte beslaglijst onder 9, 10, 11, 12, 13, 14 en 15 vermelde voorwerpen.
Gelast de teruggave aan verdachte van de op de beslaglijst onder 7 en 8 genoemde voorwerpen, te weten een schoudertas en een band van die schoudertas.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd arrest van 1 oktober 2009, namelijk een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M. van den Bergh, voorzitter,
mrs. A.E.J.M. Gielen en R. Hirzalla, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. Vogelaar, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 november 2012.
i Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
ii Proces-verbaal verhoor [medeverdachte1], p. 4 53 en 4 54.
iii Hetgeen de rechtbank vaststelt op basis van het feit dat de afspraak tussen verdachte en [medeverdachte1] om 23.00 uur tot stand kwam en verdachte verklaart dat hij en [medeverdachte 3] 3 kwartier voor de afspraak bij elkaar kwamen: proces-verbaal verhoor verdachte, p. 3 35.
iv Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 3 36.
v Een verslag d.d. 3 juni 2011, laboratoriumnummer 747N11 van dr. P. Hommerson, forensisch expert, p. 1 96.
vi Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 3 18 en 3 22.
vii Proces-verbaal van bevindingen, p. 1 87.
viii Proces-verbaal PD onderzoek met [verdachte], p. 1 73.
ix Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 3 49.
x Proces-verbaal verhoor [medeverdachte1], p. 4 42.
xi Proces-verbaal verhoor [medeverdachte1], p. 4 43.
xii Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 3 19, 3 20 en 3 21.
xiii Dit concludeert de rechtbank op basis van het feit dat er schoten zijn gelost in de auto, het feit dat [A] kort daarna met een schotwond is aangetroffen op de weg en het feit dat bij pathologisch onderzoek is bevonden dat hij een doorschotwond in zijn lichaam had.
xiv Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 2], p. 2 34.
xv Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 3 23.
xvi Proces-verbaal van bevindingen, p. 10-11.
xvii Proces-verbaal van relaas, p. A2.
xviii Proces-verbaal van bevindingen, p. 3 23.
xix Proces-verbaal verhoor [medeverdachte1], p. 4 44.
xx Verslag betreffende een niet natuurlijke dood, opgemaakt door [D], lijkschouwer van de gemeente Amsterdam Amstelland en Zaanstreek Waterland.
xxi Rapport 'pathologie onderzoek naar aanleiding van ene mogelijk niet natuurlijke dood' van het Nederlands Forensisch Instituut, op 23 juni 2011 opgemaakt door arts en patholoog P.M.I. van Driessche, p. 3 158.
xxii Rapport 'munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Amsterdam op 24 mei 2011', d.d. 18 juli 2011 opgesteld door de daartoe bevoegde deskundige ing. M.E. Bestebreurtje.
xxiii Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 3 20, 3 21.
xxiv Proces-verbaal verhoor [medeverdachte1], p. 4 27, 4 28
xxv Proces-verbaal verhoor [medeverdachte1], p. 4 40.
xxvi Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 2], p. 2 54, 2 55.
xxvii Rapport 'munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Amsterdam op 24 mei 2011' van het NFI d.d. 18 juli 2011, opgemaakt door de daartoe bevoegde deskundige ing. M.E. Bestebeurtje, p. 3 106.
xxviii Proces-verbaal CIE d.d. 9 december 2009, p. 1 309 - 1 310.
xxix Politiemutatierapport d.d. 27 oktober 2009, p. 1 312 - 1 313.
xxx Rapport 'vergelijkend DNA onderzoek naar aanleiding van schietincidenten op 26 oktober 2009 en 24 mei 2011' van het NFI, d.d. 8 november 2011, opgemaakt door de daartoe bevoegde deskundige drs. J. Klaver.
xxxi Proces-verbaal van bevindingen, p. 3 28 en p. 3 54.
xxxii Rapport 'onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een schietincident met dodelijke afloop in Amsterdam op 24 mei 2011' van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), gedateerd 28 juli 2008 en opgesteld door de daartoe bevoegde deskundige drs. J. Klaver, p. 3 123.
xxxiii Proces-verbaal van bevindingen, p. 3 20.
xxxiv Rapport 'onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een schietincident met dodelijke afloop in Amsterdam op 24 mei 2011' van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), gedateerd 28 juli 2008 en opgesteld door de daartoe bevoegde deskundige drs. J. Klaver, p. 3 120 en 123.
xxxv Hij verklaart dit zelf op p. 3 21.
xxxvi Zie bv de verklaring van [medeverdachte1] op p. 4 68 en de verklaring van [medeverdachte 2] op p. 2 55.
xxxvii Hetgeen blijkt uit proces-verbaal van bevindingen, p. 3 42.
xxxviii Proces-verbaal van bevindingen, p. 3 45
??
??
??
??
Vonnis d.d. 1 november 2012
Inzake: [verdachte]
8
13