Parketnummer: 13/666472-11
Datum uitspraak: 1 november 2012
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [plaats] op [1980],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring '[locatie]' te [plaats].
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 15, 17 en 18 oktober 2012.
Aan verdachte is - na wijziging op de terechtzitting van 15 oktober 2012 - ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 24 mei 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 9.927 XTC-pillen, althans een (grote) hoeveelheid XTC-pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
(artikel 2/B jo 2/C jo 10 OW)
hij op of omstreeks 24 mei 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van (ongeveer) 1,94 kilogram hasjiesj, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hashish), in elk geval een middel vermeld op de
bij de Opiumwet behorende lijst II;
(artikel 3/B jo 3/C jo 11 OW)
hij op of omstreeks 24 mei 2011 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een tas (inhoudende (ongeveer) 1,94 kilogram hasjiesj en/of 9.927 XTC-pillen, in elk geval een hoeveelheid hasjiesj en/of XTC-pillen), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [medeverdachte 1] en/of (een) ander(en), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [medeverdachte 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat verdachte en/of zijn mededader(s) die [medeverdachte 1] (onverhoeds) in een wurggreep heeft/hebben genomen en/of zijn keel (met kracht) heeft/hebben dicht geknepen en/of meermalen, althans eenmaal tegen het hoofd en/of lichaam heeft/hebben gestompt en/of geslagen en/of een vuurwapen/pistool heeft/hebben getoond en/of gericht en/of gericht gehouden op die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 1] ten val heeft/hebben gebracht en/of tegen/op het hoofd heeft/hebben getrapt en/of geschopt (terwijl die [medeverdachte 1] op de grond lag);
hij op of omstreeks 24 mei 2011 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [medeverdachte 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een tas (inhoudende (ongeveer) 1,94 kilogram hasjiesj en/of 9.927 XTC-pillen, in elk geval een hoeveelheid hasjiesj en/of XTC-pillen), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [medeverdachte 1] en/of (een) ander(en), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) die [medeverdachte 1] (onverhoeds) in een wurggreep heeft/hebben genomen en/of zijn keel (met kracht) heeft/hebben dicht geknepen en/of meermalen, althans eenmaal tegen het hoofd en/of lichaam heeft/hebben gestompt en/of geslagen en/of een vuurwapen/pistool heeft/hebben getoond en/of gericht en/of gericht gehouden op die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 1] ten val heeft/hebben gebracht en/of (vervolgens) tegen/op het hoofd heeft/hebben getrapt en/of geschopt (terwijl die [medeverdachte 1] op de grond lag);
(artikel 312/317 Wetboek van Strafrecht)
hij op of omstreeks 24 mei 2011 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend [medeverdachte 1] (onverhoeds) in een wurggreep heeft/hebben genomen en/of zijn keel (met kracht) heeft/hebben dicht geknepen en/of meermalen, althans eenmaal tegen het hoofd en/of lichaam heeft/hebben gestompt en/of geslagen en/of die [medeverdachte 1] ten val heeft/hebben gebracht en/of tegen/op het hoofd heeft/hebben getrapt en/of geschopt (terwijl die [medeverdachte 1] op de grond lag), waardoor voornoemde [medeverdachte 1] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
(artikel 300 jo 47 Wetboek van Strafrecht)
hij op of omstreeks 24 mei 2011 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [medeverdachte 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk dreigend (in een auto) voornoemde [medeverdachte 1] een vuurwapen/pistool getoond en/of voorgehouden en/of dat vuurwapen/pistool op [medeverdachte 1] gericht en/of gericht gehouden;
(artikel 285 jo 47 Wetboek van Strafrecht)
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3. Waardering van het bewijs
3.1. Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.i
3.1.1. Verdachte is op 24 mei 2011 samen met twee andere Poolse mannen genaamd [A] (hierna: [A]) en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]) vanuit Den Haag per auto gereden naar de Anthony Fokkerweg in Amsterdam. Daar zou hij bij het Texaco tankstation een man genaamd [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]) ontmoeten. Afgesproken was, dat verdachte een voorraad hasjiesj en XTC pillen van [medeverdachte 1] in ontvangst zou nemen.ii Verdachte en [A] hadden onderweg het plan opgevat [medeverdachte 1] te gaan 'rippen'. Verdachte heeft daarover verklaard:
'Er was geen geld?
Verdachte schudt nee. (...)
Dus [A] ([A], rb) wilde de hasj pakken zonder te betalen?
Ja, dat zei hij toen we in de auto zaten, dat we niet gingen betalen. (...) Hij zei dat het wel ging lukken. Dat [medeverdachte 1] een soort pion was. Hij wist dat ik hem allang kende en dat [medeverdachte 1] mij vertrouwde. (...) [medeverdachte 2] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 2]) zat achter het stuur.'iii
Hij ([A], rb) zei tegen mij dat we hem ([medeverdachte 1], rb) te grazen zouden nemen. We zouden hem in de auto pakken en dan uit de auto zetten. En dan door rijden.iv
3.1.2. Verdachte en [medeverdachte 1] hebben elkaar die dag omstreeks 23.02 uur op de afgesproken plaats ontmoet. [medeverdachte 1] bevond zich in een auto, merk: Daewoo, bij het tankstation. Hij had een tas met verdovende middelen bij zich.v Vervolgens zijn [medeverdachte 1] en verdachte in de Daewoo met de tas met verdovende middelen verderop gereden naar een parkeerhaven naast de rijbaan van de Anthony Fokkerweg. Daar stond de auto waarmee de Polen naar Amsterdam waren gereden, een Ford Focus met Pools kenteken, (hierna: de "Ford Focus").vi Aangekomen bij de Ford Focus heeft verdachte de tas met verdovende middelen op de achterbank van die auto gezet.vii
3.1.3. Over wat zich vervolgens nabij en in de Ford Focus heeft afgespeeld, verschillen de lezingen van de diverse betrokkenen. Vast staat wel dat [medeverdachte 2] op enig moment de auto heeft gestart en daarmee is weggereden en dat, terwijl hij dat deed, op de achterbank een worsteling heeft plaatsgevonden tussen in ieder geval enerzijds [A] en anderzijds [medeverdachte 1], waarbij verdachte eveneens op de achterbank was gezeten, dat [medeverdachte 1] twee schoten heeft gelost met een vuurwapenviii en dat één van die schoten [A] in het lichaam heeft getroffen.ix
3.1.4. Om 23.15 uur heeft de politie [A] aangetroffen, liggend op het wegdek van de Anthony Fokkerweg naast de Ford Focus. [A] had een schotwond. Verdachte en [medeverdachte 2] stonden naast [A].x [medeverdachte 1] was weggerend.
[A] is kort daarna overleden als gevolg van de opgelopen (door)schotwond.
3.1.5. In de omgeving van de plaats delict is de tas met verdovende middelen aangetroffen. De tas stond in de bosschages. De inhoud bleek te zijn: 1,94 kilogram hasjiesj en 9.927 XTC pillen, bevattende MDMA.xi Verdachte heeft de tas daar neergezet om te voorkomen dat hij, verdachte en [A] met drugs in verband zouden worden gebracht.xii
4. Overwegingen met betrekking tot het bewijs en bewezenverklaring
4.1. Bewezenverklaring voorhanden hebben verdovende middelen
4.1.1. De rechtbank acht op basis van het vorenstaande bewezen dat verdachte:
Feit 1:
op 24 mei 2011 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft
vervoerd 9.927 XTC-pillen bevattende MDMA;
Feit 2:
op 24 mei 2011 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft vervoerd 1,94 kilogram hasjiesj.
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend deze feiten te hebben gepleegd.
4.1.2. De rechtbank acht tevens bewezen dat verdachte deze feiten heeft medegepleegd met zowel [A] als [medeverdachte 2].
Voor [A] geldt dat zijn rol als medepleger genoegzaam blijkt uit de hiervoor weergegeven feiten. Hij heeft onderweg vanuit Den Haag naar Amsterdam overleg gevoerd met verdachte over de voorgenomen ripdeal.
Voor [medeverdachte 2], ten aanzien van wie heden tevens vonnis wordt gewezen naar aanleiding van vrijwel gelijkluidende beschuldigingen, geldt dat hij de auto bestuurde toen de op de bijrijderstoel gezeten [A] en de op de achterbank gezeten verdachte het meergenoemde overleg over de ripdeal voerden. Het is zonder meer niet voorstelbaar dat [medeverdachte 2], zoals hij verklaart, niets heeft gehoord van hetgeen tussen zijn Poolse landgenoten werd besproken.
Maar zelfs al zou dat gesprek buiten beschouwing gelaten worden, dan nog is hoogst onwaarschijnlijk dat [medeverdachte 2] niet volledig was ingelicht over de op handen zijnde ripdeal, omdat hij als chauffeur een essentiële rol had in de uitvoering van het beraamde plan. Dat plan hield immers in dat men [medeverdachte 1] na ontvangst van de drugs "te grazen" zou nemen en vervolgens weg zou rijden. Het moet uitgesloten worden geacht dat in zo'n geval de chauffeur van niets weet. Uit het feit dat [medeverdachte 2] ogenblikkelijk met de auto is weggereden toen [A] 'rijden' riepxiii, blijkt ook dat hij wist wat hij moest doen.
Gelet op de gezamenlijke wetenschap die bij verdachte, [A] en [medeverdachte 2] omtrent de voorgenomen ripdeal bestond, zullen zij hierna ook wel worden aangeduid als 'de Polen'.
4.2. Diefstal met geweld, afpersing of oplichting?
4.2.1. Aan verdachte is onder 3 ten laste gelegd dat hij - kort gezegd - de XTC pillen en de hasjiesj als medepleger door diefstal met geweld van [medeverdachte 1] zou hebben afgenomen, dan wel dat hij deze door afpersing in zijn bezit zou hebben gekregen.
4.2.2. De ten laste gelegde afpersing kan niet worden bewezen verklaard, nu uit de bewijsmiddelen niet volgt dat sprake is van een gedwongen afgifte van de tas met verdovende middelen.
4.2.3. De raadsvrouw van verdachte heeft, in navolging van de raadsman van [medeverdachte 2], betoogd dat de ten laste gelegde diefstal met geweld evenmin kan worden bewezen, aangezien de ripdeal moet worden gezien als een vorm van oplichting.
In dat verband is door die raadsman aangevoerd dat er geen sprake is geweest van een eigenmachtige wegnemingshandeling. [medeverdachte 1] zou immers de tas met verdovende middelen aan verdachte hebben afgeleverd in de veronderstelling dat hij vervolgens het voor de drugs verschuldigde geld van verdachte zou ontvangen. Nu verdachte met het aannemen van een valse hoedanigheid, te weten die van bonafide koper, [medeverdachte 1] heeft bewogen tot de afgifte van de tas met drugs, is er sprake van oplichting, niet diefstal.
4.2.4. Dit betoog slaagt niet. Voor het eventuele bewijs van de ten laste gelegde diefstal, al dan niet in vereniging en al dan niet met geweld en/of bedreiging met geweld, dient allereerst te worden beoordeeld of bewijs voorhanden is voor het voor diefstal vereiste bestanddeel van wegneming. Dat is het geval. Verdachte heeft de tas met drugs, zij het met de kennelijke instemming van [medeverdachte 1], die toen nog niet hoefde te vermoeden dat hij van de drugs zou worden geript, uit de Daewoo gepakt en naar de Ford Focus gedragen. Vervolgens heeft hij de tas in de Ford Focus geplaatst. Hiermee heeft zich onmiskenbaar een feitelijke wegnemingshandeling door verdachte ten aanzien van de tas met drugs voltrokken.
Het eigenmachtige van de wegnemingshandeling staat voldoende vast op grond van het gegeven dat de Polen reeds op dat moment niet voornemens waren voor de drugs te betalen, ook al was dat toen nog niet kenbaar voor [medeverdachte 1]. Voor een veroordeling wegens diefstal is immers niet vereist dat de eigenmachtigheid van het wegnemen zich simultaan met de wegnemingshandeling manifesteert. Verdachte heeft eerst de tas met drugs gepakt, om vervolgens conform de vooropgezette bedoeling niet voor de drugs te willen betalen.
4.2.5. De wederrechtelijkheid van het wegnemen van de drugs aan [medeverdachte 1] (hoewel op zichzelf niet ter discussie) moet worden gevonden in de gebeurtenissen zoals die elkaar hebben opgevolgd nadat verdachte de tas met drugs in de Ford Focus had geplaatst. Aangenomen moet worden dat er, toen betaling uitbleef, onenigheid ontstond tussen de Polen en [medeverdachte 1] en dat dientengevolge een in hevigheid toenemende woordenwisseling is uitgemond in ruzie waarbij [medeverdachte 1] zich niet bij de door de Polen beoogde gang van zaken wilde neerleggen.
Voorts staat met voldoende mate van zekerheid vast dat [A] vervolgens tegen [medeverdachte 2] heeft gezegd dat hij moest rijden en dat [medeverdachte 2] aan die aanwijzing gehoor heeft gegeven door met de auto weg te rijden, terwijl de andere drie mannen zich op de achterbank bevonden: [medeverdachte 1] in het midden, verdachte aan diens rechterzijde en [A] links.
[medeverdachte 1] moest dus ervaren dat de Polen er met de drugs in de auto vandoor gingen. Weliswaar was hij inmiddels zelf ook in de auto gezeten, maar verdachte, [A] en [medeverdachte 2] gedroegen zich door weg te rijden als heer en meester over de tas met drugs die achter de achterbank in de auto stond. Tas en drugs waren zodoende verdwenen uit de beschikkingsmacht van [medeverdachte 1], die zich tussen twee van zijn tegenstrevers op de achterbank van de wegrijdende auto bevond. Daarmee is de diefstal van de drugs gegeven.
4.2.6. Aan het voorgaande doet niet af het feit dat [medeverdachte 1] in het heden te zijnen aanzien te wijzen vonnis wordt veroordeeld voor, onder meer, het afleveren van de verdovende middelen. Dat afleveren kan worden bewezen op grond van de enkele omstandigheid dat [medeverdachte 1] zich met de te leveren drugs naar de met de Polen afgesproken locatie heeft begeven.
4.2.7. Onvoldoende is komen vast te staan dat deze diefstal is voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld. Wat zich op het moment dat [medeverdachte 1] in de Ford Focus instapte en vervolgens achterin de auto exact heeft afgespeeld, met name of toen door verdachte en/of [A] geweld tegen [medeverdachte 1] is gebruikt en zo ja, in welke vorm, is niet duidelijk geworden. Weliswaar kan worden vastgesteld dat verdachte en [medeverdachte 2] na het schietincident geweld hebben toegepast jegens [medeverdachte 1] door hem tegen de grond te werken, maar dat geweld moet los worden gezien van de wegnemingshandeling met betrekking tot de hasj en de XTC-pillen, ook al heeft verdachte vervolgens de tas met de drugs nog in de bosschages verborgen. Aangenomen moet worden dat dat geweld er uitsluitend op was gericht om [medeverdachte 1], die nog in het bezit was van het wapen en daarmee in de richting van verdachte en [medeverdachte 2] schiethandelingen uitvoerde, uit te schakelen en niet om alsnog het bezit van de drugs veilig te stellen.
4.2.8. De rechtbank acht derhalve bewezen dat verdachte:
Feit 3:
op 24 mei 2011 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas inhoudende 1,94 kilogram hasjiesj en 9.927 XTC-pillen, toebehorende aan [medeverdachte 1].
4.3. Mishandeling en/of bedreiging
4.3.1. Onder feit 4 wordt verdachte, kort gezegd, verweten dat hij in vereniging in en buiten de Ford Focus geweld zou hebben gepleegd tegen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 1] in die auto zou hebben bedreigd met een vuurwapen. Dit zou mishandeling en bedreiging opleveren.
4.3.2. Zoals hiervoor is overwogen, bestaat onvoldoende duidelijkheid over wat zich achterin de Ford Focus heeft afgespeeld. Er is derhalve onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden voor de bedreiging met het vuurwapen en - wat de mishandeling betreft - het uitoefenen van een wurggreep, het dichtknijpen van de keel en het slaan in het gezicht.
Van die onderdelen van de tenlastelegging zal verdachte worden vrijgesproken.
4.3.3. Over geweld dat buiten de auto, na het fatale schietincident, plaats zou hebben gevonden, heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij door verdachte en [verdachte] tegen de grond is gewerkt, dat hij daarbij plat op zijn buik is komen te liggen en dat hij vervolgens een trap vol in zijn gezicht heeft gehad. Hoewel de rechtbank de overtuiging heeft dat verdachte en [verdachte] bij de overmeestering van [medeverdachte 1] verder zijn gegaan in hun geweldsuitoefening dan zij in hun beider verklaringen doen voorkomen - zij erkennen slechts het ten val laten brengen van [medeverdachte 1] - , is er buiten de eigen verklaring van [medeverdachte 1] geen ander wettig bewijsmiddel dat het geven van een trap in het gezicht ondersteunt. Hierover heeft verder niemand verklaard en er is bij [medeverdachte 1] ook geen letsel gevonden, bijvoorbeeld een verwonding aan gezicht, mond en/of kaken, dat het uitdelen van een dergelijke trap bevestigt. Weliswaar is er een bloedspoor gevonden op het wegdek met daarin DNA dat matcht met het DNA-profiel van [medeverdachte 1], hetgeen een mogelijk aanknopingspunt zou kunnen zijn in het licht van de verklaring van [medeverdachte 1] dat hij bloed op de grond heeft gespuugd, maar dit spoor kan niet uitsluitend in rechtstreeks verband met een trap in het gezicht worden gebracht, alleen al omdat is gebleken dat [medeverdachte 1] door het eerste schot in de auto hoogst waarschijnlijk aan de eigen linkervoet is geraakt; zodoende kan niet kan worden uitgesloten dat het bewuste bloedspoor afkomstig is van een verwonding aan de voet die aldus is ontstaan.
Vast staat wel dat verdachte en [medeverdachte 2] [medeverdachte 1] tegen de grond hebben gewerkt, maar daarvoor geldt dat niet blijkt dat dit bij [medeverdachte 1] letsel en/of pijn teweeg heeft gebracht, hetgeen voor een bewezenverklaring van mishandeling is vereist.
Verdachte zal dan ook van de onder 4 ten laste gelegde feiten worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door onder 1, 2 en 3 bewezen geachte strafbare feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de officier van justitie gerekwireerd tot verbeurdverklaring van de beide onder verdachte in beslag genomen telefoons.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank weegt in het bijzonder het volgende mee.
Verdachte heeft samen met zijn twee mededaders een hoeveelheid bijna 2 kilogram hasjiesj en circa 10.000 XTC pillen vervoerd. Daarmee heeft hij willens en wetens bijgedragen aan de verdere verspreiding van voor de volksgezondheid gevaarlijke stoffen. Met name van XTC pillen gaat vanwege het risico op vervuiling met schadelijke stoffen of verkeerd gebruikte doseringen een levensbedreigend gevaar uit.
De handel in verdovende middelen is bovendien een belangrijke oorzaak van diverse vormen van soms ernstige criminaliteit in de samenleving.
Bijzonder laakbaar, en strafverhogend, is dat verdachte willens en wetens de verkoper van de verdovende middelen heeft willen rippen. De ervaring leert dat ripdeals aanleiding kunnen geven tot evenzeer gewelddadige represailles waardoor een geweldsspiraal ontstaat. Diefstal binnen het criminele milieu vormt bovendien een ernstige bedreiging voor de orde en veiligheid in de samenleving, reeds, zoals de onderhavige zaak laat zien, aangezien een en ander uit de hand kan lopen met zelfs een dodelijk slachtoffer als gevolg.
Verdachte is eerder in Nederland wegens strafbare feiten in aanraking gekomen met politie en justitie. Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte d.d. 1 februari 2012 blijkt dat hij de afgelopen vijf jaren meermalen is veroordeeld wegens diefstal.
Verdachte heeft er in het strafgeding maar weinig blijk van gegeven de ernst en kwalijkheid van de door hem begane strafbare feiten in te zien. Hij heeft zich vrijwel uitsluitend bekommerd om de gevolgen die een en ander voor hemzelf, zijn omgekomen vriend [A] en diens naasten heeft gehad.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden. Die straf valt lager uit dan door de officier van justitie geëist, omdat de rechtbank niet bewezen acht dat de diefstal gepaard is gegaan met geweld.
De in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: twee mobiele telefoons, die aan verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurd verklaard en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van die voorwerpen het onder 1 en 2 bewezen geachte is voorbereid.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 47, 57, 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de onder 4 ten laste gelegde feiten niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
Ten aanzien van feit 2:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
Ten aanzien van feit 3:
Diefstal door twee of meer verenigde personen;
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd:
- Nokia telefoon nr. 352722040560693;
- Nokia telefoon nr. 358256039632522
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M. van den Bergh, voorzitter,
mrs. A.E.J.M. Gielen en R. Hirzalla, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. Vogelaar, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 november 2012.
i Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
ii Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 15 oktober 2012.
iii Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 4 42.
iv Proces-verbaal verhoor [verdachte], p. 4 43.
v Proces-verbaal van bevindingen, p. 1 87.
vi Proces-verbaal PD onderzoek met [medeverdachte 1], p. 1 73.
vii Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 4 43.
viii Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 1], p. 3 19, 3 20 en 3 21.
ix Dit concludeert de rechtbank op basis van het feit dat er schoten zijn gelost in de auto, het feit dat [A] kort daarna met een schotwond is aangetroffen op de weg en het feit dat bij pathologisch onderzoek is bevonden dat hij een doorschotwond in zijn lichaam had.
x Proces-verbaal van bevindingen, p. 1 10-11 en proces-verbaal relaas, p. A2.
xi Een verslag d.d. 3 juni 2011, laboratoriumnummer 747N11 van dr. P. Hommerson, forensisch expert, p. 1 96.
xii Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 4 44.
xiii Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 2], p. 2 32.
??
Vonnis d.d. 1 november 2012
Inzake: [verdachte]