Parketnummer: 13/666513-11; 13/415134-09 (tul)
Datum uitspraak: 1 november 2012
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [plaats] op [1982],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres], [postcode] [plaats].
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 15, 17 en 18 oktober 2012.
Aan verdachte is - na wijziging op de terechtzitting van 15 oktober 2012 - ten laste gelegd dat
hij op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2011 tot en met 24 mei 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt (aan [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2]) en/of
vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van (ongeveer) 1,94 kilogram hasjiesjiesj, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere
substanties zijn toegevoegd (hashish), in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
(artikel 3/B jo 3/C jo 11 OW)
hij op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2011 tot en met 24 mei 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt (aan [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2]) en/of
vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 9.927 XTC-pillen, althans een (grote) hoeveelheid XTC-pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
(artikel 2/B jo 2/C jo 10 OW)
hij op of omstreeks 22 juni 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een woning gelegen aan de Waalenburgsingel 178) een hoeveelheid van (ongeveer) 93,3 gram hasjiesjiesj, in elk geval een hoeveelheid
van meer dan 30 gram, van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hashish), in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
hij in de periode van 22 juni 2011 tot en met 24 augustus 2011 te Amsterdam, althans in Nederland, (een) voorwerp(en), te weten een geldbedrag van 900 (zegge negenhonderd) euro en/of een geldbedrag van 472 (zegge vierhonderdtweeënzeventig) euro en/of een horloge (van het merk Rolex) heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van (een) voorwerp(en), te weten een geldbedrag van 900 (zegge negenhonderd) euro en/of een geldbedrag van 472 (zegge vierhonderdtweeënzeventig) euro en/of een horloge (van het merk Rolex) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest
vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
(artikel 420Bis jo 420Quater Wetboek van Strafrecht)
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3. Waardering van het bewijs
3.1. Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.i
3.1.1. In de avond van 24 mei 2011 komt de politie na een melding van een schietincident ter plaatse op de Anthony Fokkerweg te Amsterdam. Daar treft men op het wegdek naast een stilstaande auto een Poolse man, genaamd [A] (hierna: [A]), met een schotwond aan. Bij het slachtoffer staan twee andere Poolse mannen,ii van wie een is genaamd [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3]).iii
3.1.2. De politie treft in de bosschages langs de Anthony Fokkerweg, niet ver van de plaats waar [A] wordt aangetroffen, een tas met (naar later zal blijken) verdovende middelen aan. De tas draagt het opschrift 'Fratello fashion'. In de tas zitten een plastic boodschappentas met opschrift 'Aldi' en een plastic boodschappentas met opschrift 'Dirk'. In de Aldi-tas zitten veertien boterhamzakjes gevuld met roze tabletten. In de Dirk-tas zitten drie bundels van bruine plakken, omwikkeld met doorzichtige tape en daaroverheen huishoudfolieiv. In totaal bevatten de bundels twintig plakken met een naar hasjiesj ruikende substantie. Behalve de twee plastic tassen bevat de 'Fratello Fashion' tas een tweetal handdoeken met het opschrift 'Aquanova'.v
3.1.3. De plastic zakjes uit de Aldi-tas blijken 9.927 roze tabletten met daarin het bestanddeel MDMA te bevatten. De bruine plakken uit de Dirk-tas blijken in totaal1,94 kilogram hasjiesj te zijn.vi
3.1.4. Op een van de doorzichtige tapes die om een van de drie bundels hasjiesj zit gewikkeld, wordt een dactyloscopisch spoor aangetroffen. Over dit spoor zit huishoudfolie gewikkeld.vii Dit dactyloscopisch spoor is identiek aan een afdruk van de rechterduim van verdachte.viii
3.1.5. Ook op de buitenzijde van de Dirk-tas wordt een dactyloscopisch spoor aangetroffen.ix Dit spoor is eveneens identiek aan een afdruk van de rechterduim van verdachte.x
3.1.6. Verder wordt op het hengsel van de Dirk-tas een DNA hoofdmengprofiel aangetroffen dat matcht met het DNA profiel van twee personen, onder wie [B]. De kans dat het DNA van een willekeurig gekozen andere persoon matcht met dit mengprofiel is kleiner dan één op één miljard.xi
3.1.7. [B] is een broer van verdachte.xii
3.1.8. Op 22 juni 2011 wordt verdachte in zijn woning aan de [adres] te [plaats] aangehouden.xiii In de servieskast in de keuken wordt in een papieren zakje een plak van 93,3 gram, vermoedelijk hasjiesj, aangetroffen, omwikkeld met doorzichtig plastic folie.xiv Uit onderzoek blijkt dit inderdaad hasjiesj te zijn.xv De plak hasjiesj komt qua verpakking (folie), gewicht en vorm overeen met de plakken hasjiesj die in de tas op de Anthony Fokkerweg zijn aangetroffen.xvi Voorts treft de politie bij de doorzoeking van de woning een horloge van het merk Rolex aanxvii en € 900,- contant geld.xviii
3.1.9. Op 22 juni 2011 wordt in de kofferbak van de auto van de echtgenote van verdachte een zwarte tas van het merk 'Fratello' aangetroffen, die soortgelijk is aan de bij de plaats delict aangetroffen tas waarin de plastic tassen met de drugs zaten.
Voorts wordt in diezelfde kofferbak een handdoek aangetroffen die lijkt op de handdoeken die bij de drugs waren aangetroffen.xix
3.1.10. Bij een tweede aanhouding van verdachte, op 24 augustus 2011, blijkt hij in het bezit van € 472,-.xx
4. Overwegingen met betrekking tot het bewijs
4.1. Verdachte wordt onder 1 en 2, kort gezegd, verweten dat hij betrokken zou zijn bij het leveren van de XTC pillen en hasjiesj die op 24 mei 2011 bij de Anthony Fokkerweg zijn aangetroffen.
4.2. Op basis van de processtukken moet worden vastgesteld dat de tas met verdovende middelen in de avond van 24 mei 2012 door een man genaamd [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]) op de Anthony Fokkerweg is geleverd aan [medeverdachte 3].xxi [medeverdachte 1] heeft verklaard dat een jongen genaamd [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]) hem heeft afgezet in de buurt van de plaats waar de overdracht van de drugs moest plaatsvinden. [medeverdachte 1] heeft verder verklaard dat [medeverdachte 2] met de tas met drugs naar hem toe is gekomen. [medeverdachte 1] neemt aan dat de tas van [medeverdachte 2] is.xxii
4.3. Verdachte ontkent niet dat hij de Dirk-tas en een van de plakken hasjiesj heeft aangeraakt.xxiii Voorts heeft verdachte verklaard dat de 'Fratello' tas en de handdoeken inderdaad van hem afkomstig zijn.xxiv Ook het bezit van de plak hasjiesj van 93,3 gram heeft verdachte niet betwist.
4.4. Standpunt verdediging
4.4.1. Verdachte heeft voor deze belastende omstandigheden een verklaring gegeven.
Met betrekking tot de aangetroffen vingerafdrukken heeft hij verklaard dat hij zich enkele maanden voor zijn aanhouding in een coffeeshop bevond, en dat een junkachtige man genaamd [C] hem daar een plakje hasjiesj aanbood. Hij heeft dit plakje toen vastgehouden en weer teruggegeven. [C] had een gescheurd Dirk van den Broek tasje bij zich en vroeg of iemand een andere tas voor hem had. Verdachte heeft hem toen een 'Fratello' tas gegeven die in zijn kofferbak lag. Hij heeft de man toen ook een handdoek gegeven.
Met betrekking tot de hasjiesj die in zijn woning is aangetroffen, heeft verdachte verklaard dat hij deze heeft gevonden in een scooter die hij had geleend van een man genaamd [D] (fonetisch). Verdachte weet diens achternaam en telefoonnummer niet. Hij heeft de plak toen thuis opgeborgen en was ten tijde van zijn aanhouding vergeten dat die plak daar nog lag.
Verder heeft verdachte verklaard dat hij [medeverdachte 1] noch [medeverdachte 2] kent.
4.4.2. De raadsman heeft ter staving van de verklaring van verdachte nog het volgende aangevoerd:
- [medeverdachte 2] heeft bij zijn verhoor bij de rechter-commissaris bevestigd dat [C] de hasjiesj in het koffiehuis heeft aangeboden;
- als verdachte de bundels hasjiesj die bij de plaats delict zijn aangetroffen zou hebben ingepakt, zou zijn vingerafdruk ook op de huishoudfolie moeten zijn aangetroffen, wat niet het geval is;
- er wordt weliswaar een link gelegd tussen de hasjiesj in de woning en de hasjiesj aangetroffen in de bosschages langs de Anthony Fokkerweg, maar het betreft slechts een vergelijking met het blote oog; nader onderzoek daaromtrent is niet uitgevoerd. Bovendien wordt hasjiesj altijd op die wijze verpakt;
- de verbanden tussen [medeverdachte 2] en de familie [familienaam verdachte] hebben alle betrekking op verdachtes broer [B] en niet op verdachte; verdachte kent [medeverdachte 2] niet;
- weliswaar wordt gesteld dat verdachte telefooncontacten zou hebben onderhouden met [medeverdachte 2], maar het is goed mogelijk dat [B] toen gebruik maakte van het toestel van verdachte.
Op 24 mei 2011 is een verpakte partij hasjiesj aangetroffen in een plastic Dirk-tas die zich met een tweetal handdoeken bevond in een kledingtas van het merk 'Fratello'. Zowel op de Dirk-tas als op het verpakkingsmateriaal van een van de bundels hasjiesj is een vingerafdruk van verdachte aangetroffen. De verklaring die verdachte voor het aantreffen van die vingersporen heeft gegeven, te weten de ontmoeting die hij met bedoelde [C] heeft gehad, is zonder meer niet geloofwaardig.
Verdachte heeft zowel een deel van de langs de Anthony Fokkerweg aangetroffen partij hasjiesj als de Dirk-tas dus op enig moment voorhanden gehad. Daar komt bij dat in de woning van verdachte een plak hasjiesj is aangetroffen die qua verpakking, gewicht en vorm overeenkomt met de plakken hasjiesj die in de Dirk-tas zaten. Bovendien kan verdachte niet alleen in verband worden gebracht met de plakken hasjiesj van de partij en de Dirk-tas, maar volgens zijn eigen verklaring ook met de Fratello tas en de handdoeken.
Aan de lezing van verdachte van het aantreffen van een plak hasjiesj in een geleende scooter wordt evenmin geloof gehecht, nu verdachte geen familienaam en/of adres weet te noemen van degene van wie hij de scooter zou hebben geleend en hij evenmin verklaart waarom hij wel de scooter maar niet de hasj heeft teruggegeven. Zo verdachte dat laatste al zou zijn vergeten te doen, zoals hij ter terechtzitting heeft gesteld, dan is zonder nadere toelichting niet aannemelijk dat "[D]" hem dan daar niet aan zou hebben herinnerd.
Bovendien is DNA dat matcht met dat van van de broer van verdachte aangetroffen op de hengsels van de Dirk-tas; is gebleken dat diezelfde broer een bekende is van de man die de drugs naar [medeverdachte 1] heeft gebracht, te weten [medeverdachte 2]xxv; is komen vast te staan dat het telefoonnummer dat in gebruik is bij verdachte in de ochtend van 24 mei 2011 (09.56 uur) heeft gebeld met een toestel dat aan [medeverdachte 2] kan worden toegeschreven en is ten slotte gebleken dat de telefoon van meergenoemde [medeverdachte 2] diezelfde middag heeft uitgepeild in de onmiddellijke nabijheid van de woning van verdachte.xxvi
De raadsman heeft aangevoerd dat dit bewijs eerder in de richting van [D] wijst dan in de richting van verdachte. Dat verweer ontlast verdachte niet. Ook in het geval dat een broer van verdachte of iemand anders enige betrokkenheid bij de hasjiesj zou hebben gehad, blijft overeind staan dat vingersporen van verdachte op de verpakking van de hasjiesj zijn aangetroffen en dat ook andere van de genoemde bewijsmiddelen op betrokkenheid van verdachte wijzen. Dit alternatieve scenario kan verdachte dus niet baten.
Geconcludeerd moet worden dat er divers voor verdachte belastend bewijs voorhanden is dat in onderling verband en samenhang bezien op een zodanig vergaande betrokkenheid van verdachte bij de op de Anthony Fokkerweg aangetroffen partij hasjiesj duidt, dat moet worden aangenomen dat verdachte daarbij een, voor wat betreft het voorhanden hebben ervan, aan een medepleger met een ander ([medeverdachte 2]) gelijk te stellen aandeel heeft gehad.
De rechtbank acht derhalve bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk de op de Anthony Fokkerweg aangetroffen 1,94 kilogram hasjiesj aanwezig heeft gehad. Weliswaar bieden de bewijsmiddelen geen uitsluitsel over de vraag op welk(e) moment(en) verdachte de verdovende middelen voorhanden heeft gehad, maar gezien de datum waarop de drugs zijn geleverd (24 mei 2011) kan met voldoende mate van zekerheid worden gesteld dat dit in of omstreeks de in de tenlastelegging genoemde periode is geweest.
Bewijs voor betrokkenheid van verdachte bij de in de Aldi-tas aangetroffen XTC-pillen ontbreekt. Hij zal dan ook worden vrijgesproken van hetgeen hem onder 2 ten laste is gelegd.
Voorts acht de rechtbank het voorhanden hebben van 93,3 gram hasjiesj (feit 3) bewezen. Verdachte heeft dit feit bekend. Anders dan de raadsman stelt, acht de rechtbank niet aannemelijk dat verdachte in de veronderstelling heeft verkeerd dat het hier een gedoogde gebruikershoeveelheid softdrugs betrof.
4.8.1. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de bij verdachte aangetroffen geldbedragen van € 900,- en € 472,- van misdrijf afkomstig zijn, nu verdachte betrokken is bij de levering van verdovende middelen en onderzoek heeft uitgewezen dat de uitgaven van verdachte zijn zeer beperkte legale inkomsten overstijgen.
Eenzelfde conclusie neemt zij in ten aanzien van het aangetroffen Rolex-horloge.
4.8.2. Voor het bewijs dat een onder een verdachte aangetroffen hoeveelheid contant geld "uit enig misdrijf afkomstig is", is noodzakelijk dat i) hetzij een rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, hetzij, bij gebreke van een dergelijk rechtstreeks verband, (ii) het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is (vgl: HR 13 juli 2010, LJN: BM0787, ro. 2.5.).
Een rechtstreeks verband met een specifiek misdrijf kan voor wat de onder verdachte aangetroffen geldbedragen betreft niet worden aangetoond. Er zal derhalve op basis van de beschikbare bewijsmiddelen moeten worden bewezen 'dat het niet anders kan dan dat deze geldbedragen van misdrijf afkomstig zijn'. In dit verband is relevant dat, hoe de verhouding met het uitgavenpatroon van verdachte ook moge zijn, is gebleken dat verdachte ten tijde van het aantreffen van de geldbedragen heeft kunnen beschikken over althans enige vorm van legale inkomsten. Zijn echtgenote genoot immers een uitkering. Het valt niet uit te sluiten dat de relatief geringe geldbedragen, die binnen het budget van de legale inkomstenstroom passen, geheel uit deze bron afkomstig zijn.
Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van dit onderdeel van feit 4.
Voor het Rolex horloge geldt eveneens dat, nog los van de vraag of dit voorwerp verdachte toebehoort - hij ontkent dit immers - niet is vastgesteld wat de waarde van het horloge is, zodat - in het licht van hetgeen reeds omtrent de geldbedragen is overwogen - niet met zekerheid kan worden vastgesteld of dit voorwerp een illegale herkomst heeft.
Ook van dit onderdeel van het onder 4 ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken.
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3 en 4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
In of omstreeks de periode van 1 mei 2011 tot en met 24 mei 2011 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van 1,94 kilogram hasjiesj;
op 22 juni 2011 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad in een woning gelegen aan de [adres] een hoeveelheid van 93,3 gram hasjiesj.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straf
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte wordt vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde feit en ter zake van de door haar onder 1, 3 en 4 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de officier van justitie tot tenuitvoerlegging geconcludeerd van de bij vonnis van de politierechter van 24 maart 2011 opgelegde voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 30 uren.
Ten aanzien van het beslag heeft de officier van justitie gevorderd het Hublot horloge (nr. 3 op de beslaglijst) aan verdachte te retourneren en het geld en het Rolex horloge verbeurd te verklaren. Ingeval de rechtbank het witwassen van dit horloge niet bewezen acht, wordt gevraagd dit te bewaren ten behoeve van de rechthebbende.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft opzettelijk een hoeveelheid van iets minder dan 2 kilogram hasjiesj voorhanden gehad. Deze voorraad was gezien zijn omvang en de wijze van verpakking voor de handel en verdere verspreiding bestemd. Door zijn handelen heeft verdachte meegeholpen aan het in het verkeer brengen van voor de volksgezondheid gevaarlijke stoffen. De handel in verdovende middelen is bovendien een belangrijke oorzaak van diverse vormen van soms ernstige criminaliteit in de samenleving, zoals door de gebeurtenissen die op de aflevering van de partij hasj zijn gevolgd, te weten een ripdeal met dodelijke afloop, wordt onderstreept.
In het nadeel van verdachte weegt verder mee dat hij al meermalen is veroordeeld wegens het plegen van strafbare feiten. De meest recente veroordeling is slechts enkele maanden voor het bewezen geachte delict uitgesproken. Daar staat tegenover dat verdachte nog niet eerder wegens overtreding van de Opiumwet in aanraking is gekomen met politie en/of justitie.
Voorts moet ten opzichte van de eis van de officier van justitie worden meegewogen dat de rechtbank het ten laste gelegde witwassen niet bewezen acht.
Gelet op de ernst van het feit en de justitiële documentatie van verdachte kan slechts worden volstaan met een vrijheidsbenemende straf. Nu verdachte nog niet eerder is veroordeeld voor drugsgerelateerde feiten, zal de rechtbank een deel van de straf in voorwaardelijke vorm opleggen om hem ervan te weerhouden zich in de toekomst nogmaals met dergelijke strafbare feiten in te laten. Verdachte heeft voor de bewezen geachte feiten 44 dagen in voorlopige hechtenis verbleven. Naar het oordeel van de rechtbank kan voor wat betreft het onvoorwaardelijk op te leggen strafdeel met een gevangenisstraf gelijk aan die duur worden volstaan.
Alles overwegende acht de rechtbank een deels voorwaardelijke straf van na te noemen omvang passend en geboden.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 1 juli 2011 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/415134-09, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 24 maart 2011 van de politierechter Amsterdam, waarbij verdachte op tegenspraak is veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 30 uren, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van voornoemde voorwaardelijke straf te gelasten.
De raadsman heeft erop gewezen dat al 3,5 jaar zijn verstreken sinds de feiten waarop deze voorwaardelijke straf betrekking heeft zijn gepleegd (16 juni 2009), maar de rechtbank ziet hierin geen aanleiding van tenuitvoerlegging af te zien.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de onder 2 en 4 ten laste gelegde feiten niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Ten aanzien van feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 (negentig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 46 (zesenveertig) dagen, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
- 1 horloge kleur goud HUBLOT;
- Contant geld: € 901,-;
- Contant geld: € 472,-;
Voorts wordt de teruggave aan verdachte gelast van het op de beslaglijst onder 4 genoemde Rolex Horloge, kleur goud. Dit voorwerp is onder verdachte in beslag genomen, verdachte heeft hiervan geen afstand gedaan en van een andere rechthebbende is niet gebleken.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van de op 24 maart 2011 opgelegde voorwaardelijke straf, te weten een werkstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen vervangende hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M. van den Bergh, voorzitter,
mrs. A.E.J.M. Gielen en R. Hirzalla, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. Vogelaar, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 november 2012.
i Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
ii Proces-verbaal van bevindingen, p. 1 10-1 11.
iii Proces-verbaal van relaas, p. A2.
iv De wijze van verpakking is ontleend aan het aanvullend proces-verbaal van p. 3 25.
v Proces-verbaal van bevindingen, p. 3 23.
vi Een verslag d.d. 3 juni 2011, laboratoriumnummer 747N11 van dr. P. Hommerson, forensisch expert, p. 1 96.
vii Proces-verbaal van bevindingen, p. 3 36.
viii Proces-verbaal van bevindingen, p. 3 20.
ix Proces-verbaal van bevindingen, p. 3 28.
x Proces-verbaal van bevindingen, p. 3 54.
xi Rapport 'onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een schietincident met dodelijke afloop in Amsterdam op 24 mei 2011' van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), gedateerd 28 juli 2008 en opgesteld door de daartoe bevoegde deskundige drs. J. Klaver, p. 3 123.
xii Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 17 oktober 2012.
xiii Proces-verbaal van aanhouding, p. 5 1.
xiv Proces-verbaal aantreffen plak hasjiesj, p. 1 175.
xv Een verslag d.d. 29 juni 2011, laboratoriumnummer 847N11 van dr. P. Hommerson, forensisch expert, p. 1 159
xvi Proces-verbaal van bevindingen aantreffen plak hasj, p. 1 175.
xvii Sfeer proces-verbaal doorzoeking [adres], p. 1 134.
xviii Proces-verbaal Witwassen, p. A 002.
xix Proces-verbaal van doorzoeking, p. 1 115.
xx Proces-verbaal Witwassen, A 002.
xxi Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 1], p. 3 17 en 3 18.
xxii Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 1], p. 3 36
xxiii Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 17 oktober 2012.
xxiv Verklaring verdachte bij de rechter-commissaris, afgelegd in het kader van de vordering tot inbewaringstelling, d.d. 24 juni 2011.
xxv Proces-verbaal van bevindingen, p. 1 91.
xxvi Proces-verbaal van bevindingen, p. 1 234 en 235.
??
Vonnis d.d. 1 november 2012
Inzake: [verdachte]