ECLI:NL:RBAMS:2012:BZ0993

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/666460-11
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het vervoeren en afleveren van hasjiesj en XTC-pillen

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 november 2012 uitspraak gedaan tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het tezamen en in vereniging met een ander vervoeren en afleveren van bijna 2 kilogram hasjiesj en bijna 10.000 XTC-pillen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 24 mei 2011 te Amsterdam betrokken was bij een drugsdeal, waarbij hij samen met een medeverdachte de verdovende middelen vervoerde. De rechtbank verwierp het beroep op het arrest Vidgen/Nederland, omdat de belastende verklaring van de medeverdachte niet het 'sole and decisive evidence' vormde voor de betrokkenheid van de verdachte. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en hield rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte (19 jaar) en het feit dat hij een first offender was. De rechtbank oordeelde dat de bewezen feiten strafbaar waren en dat er geen rechtvaardigingsgrond was voor de verdachte. De strafoplegging was in overeenstemming met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren begaan. De rechtbank benadrukte dat de verdachte bewust had meegewerkt aan de aflevering van een aanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen, wat een gevaar voor de volksgezondheid met zich meebracht. De rechtbank besloot tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf om de verdachte te weerhouden van toekomstige strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/666460-11
Datum uitspraak: 1 november 2012
Tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] op [1991],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres], [postcode] [plaats].
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 15, 17 en 18 oktober 2012.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging op de terechtzitting van 15 oktober 2012 - ten laste gelegd dat
Feit 1:
hij op of omstreeks 24 mei 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 9.927 XTC-pillen, althans een (grote) hoeveelheid XTC-pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
(artikel 2/B jo 2/C jo 10 OW)
Subsidiair:
[medeverdachte 1] op of omstreeks 24 mei 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd (ongeveer) 9.927 XTC-pillen, althans een (grote) hoeveelheid XTC-pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, toen en daar opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door [medeverdachte 1] met een (personen)auto (Daewoo Kalos, 61-NG-NG) te vervoeren naar de door [medeverdachte 1] en/of [A] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] afgesproken lokatie en/of (aldaar) op de uitkijk te gaan staan, teneinde in geval van ontdekking op heterdaad die [medeverdachte 1] te kunnen waarschuwen;
(artikel 2/B jo 2/C jo 10 OW jo 48 Wetboek van Strafrecht)
Feit 2:
hij op of omstreeks 24 mei 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van (ongeveer) 1,94 kilogram hasjiesj, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hashish), in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
(artikel 3/B jo 3/C jo 11 OW)
Subsidiair:
[medeverdachte 1] op of omstreeks 24 mei 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van (ongeveer) 1,94 kilogram hasjiesj, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hashish), in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, toen en daar opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door [medeverdachte 1] met een (personen)auto (Daewoo Kalos, 61-NG-NG) te vervoeren naar de door [medeverdachte 1] en/of [A] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] afgesproken lokatie en/of (aldaar) op de uitkijk te gaan staan, teneinde in geval van ontdekking op heterdaad die [medeverdachte 1] te kunnen waarschuwen;
(artikel 3/B jo 3/C jo 11 OW juncto 48 Wetboek van Strafrecht)
2. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3. Waardering van het bewijs
3.1. Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.i
3.1.1. In de avond van 24 mei 2011 om 23.15 uur komt de politie na een melding van een schietincident ter plaatse op de Anthony Fokkerweg te Amsterdam. Daar treft men op het wegdek naast een stilstaande auto een Poolse man aan, genaamd [A] (hierna: [A]), met een schotwond. Bij het slachtoffer staan twee andere Poolse mannen,ii te weten [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3]) en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]).iii
3.1.2. De politie treft in de bosschages langs de Anthony Fokkerweg, niet ver van de plaats waar [A] wordt aangetroffen, een tas met (naar later zal blijken) verdovende middelen aan. De tas draagt het opschrift 'Fratello fashion'. In de tas zitten een plastic boodschappentas met opschrift 'Aldi' en een plastic boodschappentas met opschrift 'Dirk'. In de Aldi-tas zitten veertien boterhamzakjes gevuld met roze tabletten. In de Dirk-tas zitten drie bundels van bruine plakken, omwikkeld met doorzichtige tape en daaroverheen huishoudfolieiv. In totaal bevatten de bundels twintig plakken met een naar hasjiesj ruikende substantie.v
3.1.3. De plastic zakjes uit de Aldi-tas blijken 9.927 roze tabletten met daarin het bestanddeel MDMA te bevatten. De bruine plakken uit de Dirk-tas blijken in totaal 1,94 kilogram hasjiesj te zijn.vi
4. Overwegingen met betrekking tot het bewijs
4.1. De rechtbank stelt het volgende vast.
4.1.1. Vaststaat dat de aangetroffen tas met verdovende middelen het onderwerp vormde van een drugsdeal die op de avond van 24 mei 2011 op de Anthony Fokkerweg heeft plaatsgevonden c.q. zou moeten plaatsvinden. De deal hield in dat een man genaamd [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]) de hasjiesj en de XTC zou afleveren aan [medeverdachte 2]. [medeverdachte 1] noemt [medeverdachte 2] ook wel '[medeverdachte 2]'.vii
4.1.2. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat die bewuste avond het volgende heeft plaatsgevonden.
[medeverdachte 1] is in de avond van 24 mei 2011 samen met verdachte naar de Anthony Fokkerweg gereden in de auto van de vader van verdachte (een grijskleurige Daewoo Kalos, hierna te noemen: de Daewoo). [medeverdachte 1] en verdachte voerden de tas met verdovende middelen mee in de auto.viii [medeverdachte 1] zou [medeverdachte 2] bij het Texaco Station aan de Anthony Fokkerweg ontmoeten.ix Om 22.42 heeft [medeverdachte 1] een sms van [medeverdachte 2] ontvangen met de tekst 'Anthony fokkerweg oud zuid texaco station car wash'.x
Verdachte was ervan op de hoogte dat [medeverdachte 1] daar een ontmoeting zou hebben met 'Martin'.xi
Om 22.58 uur heeft [medeverdachte 2] naar het telefoontoestel van verdachte gebeld.xii
Verdachte en [medeverdachte 1] zijn vanaf de Henk Sneevlietweg de Anthony Fokkerweg op gereden. Op de hoek van de T-splitising heeft verdachte de Daewoo stopgezet en is hij uit de auto gestapt.xiii [medeverdachte 1] is vervolgens met de Daewoo naar het eerdergenoemde tankstation van Texaco gereden. Hij is daar omstreeks 23.02 uur gearriveerd.xiv
Vervolgens heeft in de Daewoo een ontmoeting plaatsgevonden tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]. [medeverdachte 1] heeft [medeverdachte 2] de tas met verdovende middelen getoond.xv Verdachte, die in de richting en voorbij het Texaco station heeft gelopen, was op dat moment niet in de auto aanwezig.xvi Wel heeft hij gezien dat [medeverdachte 2] bij [medeverdachte 1] in de auto is gestapt.xvii
Hierna is [medeverdachte 1] met [medeverdachte 2] in de Daewoo naar de auto van [medeverdachte 2] gereden, die eveneens op de Anthony Fokkerweg geparkeerd stond.xviii [medeverdachte 2] heeft tegen [medeverdachte 1] gezegd dat het geld voor de betaling van de verdovende middelen zich in die auto zou bevinden.xix [medeverdachte 2] wist op dat moment echter al dat er geen geld was. Hij had tevoren met [A] besproken dat zij de verdovende middelen zouden meenemen zonder te betalen.xx
Verdachte heeft, nadat hij zag dat de Daewoo wegreed, [medeverdachte 1] gepingd en gevraagd waar deze was, waarop [medeverdachte 1] heeft terug gepingd dat verdachte moest komen naar de plek waar [medeverdachte 1] hem eerder had afgezet.xxi Verdachte is vervolgens teruggelopen via de plek waar de Daewoo bij het tankstation geparkeerd had gestaan xxii
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben de Daewoo geparkeerd op een in/uitrit van een garage op de Anthony Fokkerweg. Vervolgens is [medeverdachte 1] met [medeverdachte 2] en de tas met verdovende middelen naar de auto waarmee [medeverdachte 2], [A] en [medeverdachte 3] naar de plaats van de deal waren gekomen, gelopen (een rode Ford Focus met Pools kenteken, hierna te noemen: de Ford Focus). De Ford Focus stond geparkeerd in een van de parkeerhavens van de Anthony Fokkerweg.xxiii
[medeverdachte 2] heeft na aankomst bij de Ford Focus de tas met verdovende middelen in de auto gelegd.xxiv Hoewel niet duidelijk is geworden wat vervolgens exact is gebeurd, staat vast dat op enig moment onenigheid is ontstaan tussen [medeverdachte 1] en de Poolse mannen en dat de Ford Focus, met daarin [medeverdachte 2], [medeverdachte 1], [medeverdachte 3] en [A] is gaan rijden.
Op enig moment heeft [medeverdachte 1] in de auto een schot gelost met een vuurwapen, waarbij hij [A] heeft getroffen. De Ford is daarop tot stilstand gekomen op de Anthony Fokkerweg, op de plaats waar later het levenloze lichaam van [A] is aangetroffen.xxv
Verdachte heeft de Ford zien komen aanrijden. Hij bevond zich toen op de Anthony Fokkerweg, in de buurt van de plaats waar hij eerder uit de Daewoo was gestapt.xxvi Vervolgens heeft hij waargenomen dat de Ford Focus tot stilstand kwam, dat er werd geschreeuwd en dat [medeverdachte 1] er aan kwam rennen.xxvii
Verdachte en [medeverdachte 1] zijn vervolgens samen weggerend.xxviii De Daewoo is achtergebleven op de Anthony Fokkerweg.xxix
[medeverdachte 2] heeft de tas met verdovende middelen in de bosschages verborgen om te voorkomen dat deze zou worden ontdekt.xxx
Dit alles is niet door verdachte weersproken.
Gelet op het gezamenlijke optreden van [medeverdachte 2], [A] en [medeverdachte 3], alsmede gelet op de bij hun allen aanwezige wetenschap omtrent de voorgenomen ripdeal,xxxi zullen zij in dit vonnis hierna ook wel worden aangeduid als 'de Polen'.
4.2. Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte wist van de drugsdeal. In dat verband heeft zij gewezen op de verklaring van [medeverdachte 1] dat verdachte aanwezig is geweest bij een ontmoeting met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] op 21 april 2011 in de Bulldog te Amsterdam, waarbij over drugs is gesproken, en dat niet hij, [medeverdachte 1], maar verdachte de tas met verdovende middelen heeft geregeld. Daarnaast is relevant dat uit gegevens afkomstig uit de telefoon van verdachte blijkt dat daarmee over een langere periode telefonische contacten zijn onderhouden met zowel [medeverdachte 2] als [medeverdachte 3]. Ten slotte heeft de officier van justitie gewezen op de verbanden tussen verdachte en [B], van wie DNA is aangetroffen op hengsels van de plastic Dirk-tas en de contacten met diens broer [medeverdachte 4], van wie een vingerspoor is aangetroffen op de verpakking van een van de bundels hasj en op diezelfde Dirk-tas. Vermoedelijk heeft [medeverdachte 4] de drugs geleverd. Van enige relatie tussen [medeverdachte 1] en de broers [medeverdachte 4 en B] blijkt niets.
De officier van justitie heeft tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten geconcludeerd.
4.3. Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft, samengevat, het volgende aangevoerd.
Verdachte had geen weet van de drugsdeal. Hij is [medeverdachte 1] die avond toevallig tegengekomen toen hij in de Daewoo reed. Hij heeft [medeverdachte 1] op diens verzoek een lift gegeven. [medeverdachte 1] had een tas bij zich. Verdachte wist niet wat in deze tas zat, noch wist hij aanvankelijk van de afspraak die [medeverdachte 1] had. Hij heeft later wel gehoord dat [medeverdachte 1] een afspraak met [medeverdachte 2] had, maar wist niet dat dit over drugs ging. Hij heeft ook geen contact gehad met [medeverdachte 2] of [medeverdachte 3]. Wel heeft hij zijn telefoon aan [medeverdachte 1] uitgeleend; als er dus al telefonische contacten zijn geweest met [medeverdachte 2] of [medeverdachte 3], dan zijn deze niet door hem maar door [medeverdachte 1] onderhouden met zijn, verdachtes, telefoon.
De andersluidende verklaringen van [medeverdachte 1] kunnen volgens de raadsvrouw niet worden gebruikt voor het bewijs, aangezien die verklaringen door niemand worden bevestigd, door de belangrijkste andere getuige ([medeverdachte 2]) worden betwist en daarnaast tegenstrijdig en ongeloofwaardig zijn. Bovendien heeft [medeverdachte 1] zich als getuige ter terechtzitting van 15 oktober 2012 bij alle relevante vragen van de verdediging op zijn verschoningsrecht beroepen. Dat zou betekenen dat verdachte zou worden veroordeeld uitsluitend, althans in overwegende mate op basis van een verklaring van een getuige die de verdediging niet heeft kunnen ondervragen. Een dergelijke gang van zaken is in strijd met artikel 6 EVRM (EHRM 10 juli 2012, LJN: BX3071, Vidgen/Nederland).
De telefooncontacten met de telefoon van verdachte bieden volgens de raadsvrouw geen steunbewijs voor de verklaring van [medeverdachte 1], omdat is gebleken dat ook [medeverdachte 1] deze telefoon heeft gebruikt. [medeverdachte 1] heeft ter terechtzitting verklaard dat het zou kunnen dat hij de telefoongesprekken met de Polen heeft gevoerd. Daarnaast kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld wie de gebruiker van welke telefoon is, is vrijwel niets bekend van de inhoud van de gesprekken en blijken de telecomgegevens niet altijd te kloppen.
Dat de verdovende middelen aan verdachte zijn geleverd door [medeverdachte 4] blijkt uit geen enkel bewijsmiddel; dit scenario is uitsluitend gebaseerd op speculatie en is niet relevant voor het bewijs.
Er is derhalve geen bewijs dat verdachte als medepleger danwel medeplichtige betrokken zou zijn geweest bij de levering van de drugs. Verzocht wordt verdachte integraal vrij te spreken van hetgeen hem ten laste is gelegd.
4.4. Beoordeling.
4.4.1. Verdachte wordt primair verweten dat hij als medepleger betrokken zou zijn geweest bij de levering van de XTC en de hasjiesj. Voor het bewijs van medeplegen is vereist dat blijkt van een nauwe en bewuste samenwerking, hetgeen inhoudt dat de medeplegers intensief hebben samengewerkt met het opzet het strafbare feit te plegen.
4.4.2. Uit de feitelijke gang van zaken op 24 mei 2011, zoals hiervoor onder 4.1. in chronologische vorm beschreven, blijkt dat verdachte en [medeverdachte 1] gezamenlijk met de tas met verdovende middelen naar de voor de overdracht afgesproken plaats zijn gegaan; dat verdachte, terwijl de overdracht van de verdovende middelen plaatsvond, voortdurend in de nabije omgeving van [medeverdachte 1] is gebleven; dat verdachte en [medeverdachte 1] in de tussenliggende periode via pingen onderling contact zijn blijven onderhouden en dat verdachte zich na het fatale schot bij [medeverdachte 1] heeft gevoegd en dat zij vervolgens met zijn tweeën zijn weggerend. Dit laatste wordt bevestigd door een ooggetuige, die verklaart dat hij heeft gezien dat 'twee mannen van vermoedelijk Marokkaanse afkomst zijn weggerend in de richting van de Generaal Vetterstraat'.xxxii Ook [medeverdachte 2] verklaart dat hij [medeverdachte 1] achter de Ford Focus zag staan met een tweede man en dat [medeverdachte 1] en de andere man zijn gevlucht.xxxiii
Uit de beschreven gang van zaken rijst het beeld van een voortdurend gezamenlijk optreden tussen verdachte en [medeverdachte 1]. Dat doet ernstig vermoeden dat verdachte nauw, volledig en bewust betrokken was bij de levering van de desbetreffende verdovende middelen, temeer nu onaannemelijk is dat [medeverdachte 1] zich naar een ontmoeting waarbij een partij drugs van de omvang als de onderhavige zou worden afgeleverd, zou hebben doen vergezellen door een chauffeur zonder deze in te lichten over het doel van de rit. Nog minder aannemelijk is dat, zoals verdachte in feite stelt, [medeverdachte 1] niet al tevoren vervoer naar de plaats van de transactie zou hebben geregeld, maar zich daarvoor zou hebben verlaten op een toevallig passerende bekende die zich bereid zou verklaren hem zonder nadere vragen een lift te geven. Dat verdachte [medeverdachte 1] toevallig is tegengekomen, moet alleen daarom al worden verworpen.
4.4.3. Bovendien is gebleken dat met het telefoonnummer van verdachte op de dag van de drugsdeal alsmede in de periode daaraan voorafgaand veelvuldig contact is geweest met de telefoonnummers van de Polen.
Verdachte heeft verklaard dat het nummer [nummer 1] (hierna: [nummer 1]) zijn telefoonnummer is.xxxiv Uit de historische telecomgegevens blijkt dat met dit telefoonnummer op 24 mei 2011 18 keer contact is geweest met telefoonnummer [nummer 2].xxxv Dit laatste telefoonnummer is van [medeverdachte 2]. Dat blijkt uit informatie van zijn vriendin.xxxvi Tevens heeft het telefoonnummer van verdachte in de periode 16 maart 2011 tot en met 24 maart 2011 28 keer in contact gestaan met nummer [nummer 3].xxxvii Dit is volgens [medeverdachte 3] eveneens een nummer van [medeverdachte 2].xxxviii Ten derde is gebleken dat het telefoonnummer van verdachte op 20 en 21 april 2011 18 keer in contact heeft gestaan met het nummer [nummer 4].xxxix Dit nummer behoort toe aan [medeverdachte 3].xl
Uit de processtukken blijkt weliswaar dat de telefoon van verdachte mede door [medeverdachte 1] werd gebruikt - [medeverdachte 1] verklaart immers aldus en ook [medeverdachte 2] duidt nummer [nummer 1] aan als het nummer van '[medeverdachte 1]' - maar het is niet aannemelijk dat al deze telefooncontacten uitsluitend en buiten medeweten van verdachte door [medeverdachte 1] zijn gevoerd, met andere woorden dat verdachte zijn telefoon permanent ter beschikking van [medeverdachte 1] heeft gelaten. De vader van verdachte verklaart immers dat het meergenoemde 06-nummer eindigend op [nummer 1] het bij hem bekende nummer van zijn zoon, verdachte, is en dat hij in de nacht van 24 op 25 mei 2011 nog naar dat nummer heeft gebeld om verdachte te bereiken.xli
Voorts is voldoende komen vast te staan dat op 21 april 2011 in Amsterdam een ontmoeting heeft plaatsgevonden tussen enerzijds [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] en anderzijds [medeverdachte 1] en verdachte.xlii Rondom die dag is intensief contact geweest tussen het telefoonnummer van verdachte en het telefoonnummer van [medeverdachte 3]. Ook hier is, zeker gezien de aanwezigheid van verdachte en de intensiteit van het contact, onaannemelijk dat uitsluitend [medeverdachte 1] het contact heeft onderhouden.
Tenslotte heeft [medeverdachte 2] bij de rechter-commissaris verklaard dat het ook wel eens gebeurde dat iemand anders opnam en dat [medeverdachte 1] had gezegd dat als iemand anders zou opnemen, [medeverdachte 2] dan aan die ander alles mocht doorgeven. Nu niet gesteld is noch gebleken dat ook nog anderen van de telefoon met nr. [nummer 1] gebruik maakten,werd verdachte dus bepaald niet door [medeverdachte 1] buiten beeld gehouden.
Deze telecomgegevens vormen mede het bewijs voor het bestaan van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 1] en verdachte.
4.4.4. Voorts heeft forensisch onderzoek aan de tas waarin de hasjiesj werd afgeleverd met uitgewezen dat een op de hengsels van de Dirk-tas aangetroffen DNA-mengprofiel DNA van een man genaamd [B] bevatte.xliii Daarnaast zijn op diezelfde plastic tas en op het doorzichtige folie, waarmee een van de bundels hasjiesj was verpakt, vingersporen aangetroffen van diens broer [medeverdachte 4].xliv
Tussen [medeverdachte 1] en de broers [medeverdachte 4 en B] is geen direct verband gevonden. Voor verdachte is dat wel het geval. Gebleken is dat verdachte op 28 april 2011 kleding naar het cellencomplex heeft gebracht voor de toen gearresteerde [B], dat verdachte en [B] in 2006 beiden mogelijk betrokken waren bij een vernielingxlv en dat op de buitenzijde van de rechtermanchet van een in beslag genomen vest van verdachte bloed is aangetroffen van diezelfde [medeverdachtte 4].xlvi
Dit verband tussen verdachte en [medeverdachtte 4] en het ontbreken van een zichtbare relatie tussen [medeverdachte 1] en een van de broers [medeverdachte 4 en B], is evenzeer redengevend voor de juistheid van de lezing van [medeverdachte 1], te weten dat de drugs voor de door hem te verrichten transactie met de Polen zijn aangeleverd door verdachte.
4.4.5. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat niet hij, maar verdachte de drugs bij zich had toen zij elkaar op 24 mei 2011 ontmoetten:
'[medeverdachte 2] heeft zowel met mij als met [verdachte] (verdachte, rb) contact onderhouden die avond (24 mei 2011, rb) Drie kwartier voor de afspraak kwamen [verdachte] en ik bij elkaar. Vanaf ongeveer 17.00 uur was er contact tussen ons en [medeverdachte 2] ([medeverdachte 2], rb). Toen stuurde [medeverdachte 2] een sms over de Anthony Fokkerweg.
Die tas is nooit bij mij geweest. Toen [verdachte] aankwam met de auto, zat de tas erbij. Dat [verdachte] van de drugsdeal wist, heb ik jullie verteld. Ik heb die drugs nooit in de auto gezet. Hij is ermee gekomen.'xlvii
en
'Ik heb op 21 april 2011 een eerdere ontmoeting gehad met [medeverdachte 2] [medeverdachte 2]. Daar was een andere Pool bij. Ik heb later geconcludeerd dat dat [medeverdachte 3] was. Tijdens deze ontmoeting is er over drugs gesproken. U vraagt of het ging over pillen, hasj, wiet, cocaïne. Iets in die richting. Ik was op 21 april 2011 samen met [verdachte]. Wij spraken allebei met de Polen en de Polen wilden drugs.'xlviii
Deze passages uit verklaringen van [medeverdachte 1] bevestigen, in onderlinge samenhang bezien met de overige hiervoor genoemde bewijsmiddelen, dat verdachte volledige wetenschap moet hebben gehad van de drugsleverantie en dat hij en [medeverdachte 1] op 24 mei 2011 tezamen en in vereniging de tassen met XTC-pillen en hasjiesj hebben vervoerd en afgeleverd.
4.4.6. De verweren van de raadsvrouw om de verklaring van [medeverdachte 1] niet voor het bewijs te gebruiken, slagen niet.
Het beroep op het arrest-Vidgen van het EHRM faalt, alleen al omdat anders dan in de zaak-Vidgen het geval was de verklaring van [medeverdachte 1] niet het zogenoemde 'sole and decisive evidence' vormt voor de betrokkenheid van verdachte. Zoals hiervoor is uiteengezet bestaat voor zijn betrokkenheid ook ander, ondersteunend bewijsmateriaal, namelijk de wijze waarop de beide verdachten zich voorafgaand en ter gelegenheid van de leverantie ten opzichte van elkaar hebben gedragen, de telefonische contacten die tussen het telefoontoestel van verdachte en de kopers van de verdovende middelen zijn onderhouden en de link die kan worden gelegd tussen verdachte en een persoon wiens DNA op de hengsels van de tas met hasjiesj is gevonden.
Het standpunt van de raadsvrouw dat de verklaringen van [medeverdachte 1] op relevante onderdelen zodanige tegenstrijdigheden of inconsistenties bevatten dat aan de betrouwbaarheid daarvan moet worden getwijfeld, wordt verworpen.
Dat [medeverdachte 1], tenslotte, op onderdelen anders heeft verklaard dan [medeverdachte 2] staat er evenmin aan in de weg zijn verklaringen voor het bewijs te gebruiken.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3 en 4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Feit 1:
op 24 mei 2011 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft afgeleverd en vervoerd 9.927 XTC-pillen, bevattende MDMA;
Feit 2:
op 24 mei 2011 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft afgeleverd en vervoerd 1,94 kilogram hasjiesj.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straf
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren, met aftrek van voorarrest.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de aard en duur van de straf het volgende in het bijzonder laten meewegen.
Verdachte heeft bewust meegewerkt aan de aflevering van een hoeveelheid bijna 2 kilogram hasjiesj en circa 10.000 XTC pillen. Daarmee heeft hij willens en wetens bijgedragen aan de verdere verspreiding van voor de volksgezondheid gevaarlijke stoffen. Met name van XTC-pillen gaat vanwege het risico op vervuiling met schadelijke stoffen of verkeerd gebruikte doseringen een levensbedreigend gevaar uit. De handel in verdovende middelen is bovendien een belangrijke oorzaak van diverse vormen van, dikwijls ernstige, criminaliteit in de samenleving, zoals wordt bevestigd door de gebeurtenissen met dodelijke afloop na de onderhavige transactie.
Verdachte is nauw betrokken is geweest bij de levering van een niet onaanzienlijke partij van zowel hard- als softdrugs. Daarbij past slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur.
Anderzijds had verdachte ten tijde van het plegen van het feit nog de relatief jeugdige leeftijd van 19 jaren en was hij niet eerder wegens noemenswaardige strafbare feiten in aanraking gekomen met politie en justitie. Bovendien zijn er voldoende aanwijzingen dat verdachte niet de voornaamste rol in de levering van de verdovende middelen heeft gehad. Een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren als door de officier van justitie geëist zou in dit geval te zwaar zijn.
Er bestaat aanleiding om naast een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming ook een voorwaardelijke strafdeel op te leggen, teneinde verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst nogmaals met dergelijke strafbare feiten in te laten.
Alles afwegende acht de rechtbank een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen omvang passend en geboden.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet.
10. Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 2 primair:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Gelast de teruggave aan verdachte van de op de aangehechte beslaglijst vermelde voorwerpen, te weten een set documenten, schoenen en kleding.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M. van den Bergh, voorzitter,
mrs. A.E.J.M. Gielen en R. Hirzalla, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. Vogelaar, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 november 2012.
i Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
ii Proces-verbaal van bevindingen, p. 1 10 - 1 11.
iii Proces-verbaal van relaas, p. A2.
iv De wijze van verpakking is ontleend aan het aanvullend proces-verbaal van p. 3 25.
v Proces-verbaal van bevindingen, p. 3 23.
vi Een verslag d.d. 3 juni 2011, laboratoriumnummer 747N11 van dr. P. Hommerson, forensisch expert, p. 1 96.
vii Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 1], p. 3 22.
viii Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 1 32.
ix Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 1], p. 3 35.
x Proces-verbaal van bevindingen, p. 234.
xi Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 1 32.
xii Proces-verbaal van bevindingen, p. 234.
xiii Proces-verbaal PD onderzoek met [medeverdachte 1], p. 1 73.
xiv Proces-verbaal van bevindingen, p. 1 87.
xv Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 2], p. 4 43.
xvi Proces-verbaal van bevindingen, p. 1 87.
xvii Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 1 33.
xviii Proces-verbaal PD onderzoek met [medeverdachte 1], p. 1 73.
xix Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 1], p. 3 49,
xx Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 2], p. 4 42.
xxi Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 1 33.
xxii Proces-verbaal van bevindingen, p. 1 87.
xxiii Proces-verbaal PD onderzoek met [medeverdachte 1], p. 1 73.
xxiv Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 2], p. 4 43.
xxv Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 1], p.
xxvi Dit volgt uit pags. 1 49 en p. 1 50.
xxvii Verklaring verdachte, p. 1 34.
xxviii Verklaring [medeverdachte 1] als getuige ter terechtzitting d.d. 15 oktober 2012.
xxix Proces-verbaal van bevindingen, p. 3 29.
xxx Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 2], p. 4 44.
xxxi Hetgeen is uiteengezet in de ook heden te wijzen vonnissen tegen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3].
xxxii Proces-verbaal van bevindingen, p. 1 11.
xxxiii Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 2], p. 4 59.
xxxiv Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 1 43.
xxxv Proces-verbaal van bevindingen, p. 233.
xxxvi Proces-verbaal van bevindingen, p. 218.
xxxvii Proces-verbaal van bevindingen, p. 1 253.
xxxviii Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 3], p. 2 30.
xxxix Proces-verbaal van bevindingen, p. 1 253.
xl Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 2], p. 4 52.
xli Proces-verbaal verhoor [C], p. 2 45.
xlii Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 1], p. 3 37.
xliii Rapport 'onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een schietincident met dodelijke afloop in Amsterdam op 24 mei 2011' van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), gedateerd 28 juli 2008 en opgesteld door de daartoe bevoegde deskundige drs. J. Klaver, p. 3 123.
xliv Proces-verbaal van bevindingen, p. 3 28, 3 36,3 54 en 3 97.
xlv Proces-verbaal van bevindingen, p. 1 91.
xlvi Rapport 'onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een schietincident met dodelijke afloop in Amsterdam op 24 mei 2011' van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), gedateerd 28 juli 2008 en opgesteld door de daartoe bevoegde deskundige drs. J. Klaver, p. 3 120 en 123.
xlvii Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 1], p. 3 35 - 3 36.
xlviii Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 1] bij de rechter-commissaris d.d. 20 december 2011.
??
??
??
??
Vonnis d.d. 1 november 2012
Inzake: [verdachte]
8
8