Parketnummer: 13/676440-12 (Promis)
Datum uitspraak: 11 december 2012
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [plaats] op [1946],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres], [postcode] te [plaats],
gedetineerd in het Huis van Bewaring “[locatie]” te [plaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 november 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. K.M. Römer en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. I. de Vos, naar voren hebben gebracht.
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 27 november 2012, ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 27 mei 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [A] en/of [B] en/of een of meer tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en) van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op (een deur van) een woning (perceel [adres 1]), althans naar en/of in de richting van (een deur van) voornoemde woning, heeft geschoten;
hij op of omstreeks 27 mei 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [A] en/of [B] en/of een of meer tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, eenmaal of meermalen op een raam in de voordeur van een woning (perceel [adres 1]), althans naar en/of in de richting van een raam in de voordeur van voornoemde woning, geschoten;
hij op of omstreeks 27 mei 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op de openbare weg, [adres 1], in elk geval op een openbare weg, een wapen van categorie III, een pistool (merk Tanfoglio), hetwelk bestemd of geschikt is om weerloosmakende of traanverwekkende stoffen door een loop af te schieten en/of waarvan de werking berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing, voorhanden heeft gehad;
hij op of omstreeks 27 mei 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, voorhanden heeft gehad een voor bedreiging of afdreiging geschikt voorwerp, te weten een gasaansteker (in de vorm van een vuurwapen met opschrift US 9mm M9P-P BEretta en Pietro Eretta Mod. 92 FSAL9) dat wat betreft vorm en/of afmetingen en/of kleur een sprekende gelijkenis vertoont met een wapen, gelet op artikel 3 onder a van de Regeling Wapens en Munitie (namelijk een pistool van het merk Beretta, model 92 FS, kaliber 9mm), in elk geval een wapen van categorie I onder 7e van de Wet Wapens en Munitie).
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1. Feiten en omstandigheden
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Verdachte bevond zich op 27 mei 2012 met enkele van zijn familieleden in de woning van aangeefster [A] aan de [adres 1] te [plaats]. Op enig moment is verdachte door aangeefster [A] en aangeefster [B] de woning uitgezet. Aangeefsters [A] en [B] en de andere aanwezigen bleven in de woning. Verdachte heeft buiten de woning een vuurwapen uit zijn broekzak gehaald en daarmee drie tot viermaal op de woning geschoten. In de voordeur is een klein gaatje, vermoedelijk een kogelgat vastgesteld. Het raampje is bovendien kapot, volgens aangeefsters [A] en [B] doordat verdachte door het raampje heeft geschoten. Ook zitten er in de muur, op dezelfde hoogte als het gat in het raam, twee kleine ronde gaatjes.
Het draait in deze zaak allereerst om de vraag of sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood van de in de woning aanwezige personen en of deze kans door verdachte willens en wetens is aanvaard. Als deze vraagt ontkennend wordt beantwoord, moet de rechtbank vervolgens beoordelen of de handelingen van verdachte in plaats van een poging tot doodslag een bedreiging opleveren, zoals onder 1 subsidiair is ten laste gelegd.
4.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de aan verdachte onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag kan worden bewezen. Vaststaat dat verdachte op de deur heeft geschoten. Er zijn gaten aangetroffen in het raampje van de deur op ooghoogte en in de muur van de woning. Hoewel verdachte verklaart dat hij gericht op de bovenkant van de deur heeft geschoten, zijn de kogels daar niet terechtgekomen. Verdachte was toen hij op de woning schoot onder invloed van alcohol en cocaïne. Door onder die omstandigheden op de woning te schieten waarin op dat moment – naar hij wist – personen aanwezig waren, heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de personen in de woning door de kogels geraakt zouden worden en zij daardoor om het leven zouden komen.
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte, het aantreffen van de wapens en de rapporten daarvan kunnen de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten eveneens worden bewezen, aldus de officier van justitie.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het hem onder 1 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Verdachte heeft, nadat hij zich gekrenkt voelde door enkele van de in de woning aanwezige personen, onder invloed van alcohol en cocaïne op de deur van de woning van aangeefster [A] geschoten. In de woning waren op dat moment meerdere personen, waaronder familieleden van verdachte aanwezig. Verdachte verklaart dat hij in een hoek van 45 graden naar boven op de deur heeft geschoten. Hij schoot niet in het wilde weg. Als er achter de deur mensen hadden bewogen, dan was het aannemelijk geweest dat zijn aandacht daar naartoe was getrokken en zou hij in hun richting hebben geschoten. Daarvan was geen sprake. Er was ook niemand in de buurt die geraakt zou kunnen worden. Van een aanmerkelijke kans op de dood kan niet worden gesproken. Verdachte heeft zich afgereageerd, maar heeft nooit de bedoeling gehad op mensen te schieten. Hij heeft dan ook niet de kans op de koop toe genomen dat hij iemand zou raken, laat staan om het leven brengen. Evenmin heeft hij zich schuldig gemaakt aan bedreiging. Aangeefster [A] heeft zich niet bedreigd gevoeld. Ook van [B] is dat niet gebleken. Weliswaar hebben de onbekend gebleven personen die zijn gevlucht zich kennelijk wel bedreigd gevoeld, maar zij worden niet nader genoemd in de tenlastelegging, aldus de raadsman.
De raadsman heeft zich wat de bewezenverklaring van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten betreft, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
4.3.1. Beoordeling van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat het onderhavige gevolg zou intreden en dat hij die kans willens en wetens heeft aanvaard. Daarvoor is niet alleen vereist dat verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard of op de koop toe heeft genomen. Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van verdachte geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in hem is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het, behoudens contra-indicaties, niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard (Hoge Raad 5 december 2006, LJN AZ 1668).
Het voorgaande leidt er toe dat voor het aannemen van voorwaardelijk opzet op het onder 1 primair ten laste gelegde, sprake moet zijn van een aanmerkelijke kans op de dood van de in de woning aanwezige personen en de bewuste aanvaarding of het op de koop toe nemen van die kans door verdachte. De rechtbank is van oordeel dat bij het schieten op de toegangsdeur van een woning waarvan vastgesteld kan worden dat er in die woning op de begane grond meerdere personen aanwezig zijn een aanmerkelijke kans bestaat op de dood van één of meer van de aanwezige personen. Vaststaat dat in de onderhavige strafzaak door verdachte meermalen op de toegangsdeur van de woning van aangeefster [A] is geschoten. Op dat moment bevonden zich in de woning diverse personen. Enkele van hen hadden hem kort tevoren via voornoemde toegangsdeur de woning uitgewerkt. Verdachte wist aldus dat er in de woning meerdere personen aanwezig waren en dat bovendien de kans bestond dat enkele van hen zich nog in de nabijheid van de deur bevonden. Aangeefsters [A] en [B] bevonden zich ook daadwerkelijk in de nabijheid van de toegangsdeur toen verdachte begon te schieten.
Verdachte verklaart dat hij niemand wilde doden. Hij wilde zijn familieleden enkel bang maken omdat zij geen respect voor hem hadden getoond. Buiten de woning werd hij boos, heeft hij zijn vuurwapen gepakt en heeft op de woning geschoten. Verdachte verklaart dat hij op de bovenkant van de deur heeft gericht omdat hij niemand wilde raken. Verdachte heeft echter tevens verklaard dat hij geen geoefend schutter is. Bovendien verklaart hij dat hij op het moment van het ten laste gelegde onder invloed was van alcohol en cocaïne. Vastgesteld kan worden dat de door verdachte afgeschoten kogels de deur in ieder geval niet aan de bovenkant daarvan hebben geraakt. Er zit een kogelgat naast het raampje van de deur, welk raampje zich volgens aangeefster [B] op ooghoogte bevindt. Bovendien zit er een gat in het raampje zelf en aangeefsters [B] en [A] verklaren ook dat verdachte door het raampje heeft geschoten. In de muur, op dezelfde hoogte als het gat in het raam, zien verbalisanten daarnaast twee kleine ronde gaatjes. Verdachte had reden te vermoeden dat ten minste aangeefsters [A] en [B] zich in de nabijheid van de deur bevonden, nu zij hem kort tevoren de woning hadden uitgezet. Verdachte verklaart dat hij van waar hij stond niet door het raampje van de voordeur kon kijken. Verdachte kon dus niet vaststellen of aangeefsters – of andere in de woning aanwezige personen – zich in de nabijheid van de toegangsdeur bevonden. Door desondanks op de toegangsdeur te schieten heeft hij de kans op de aanwezigheid van personen in de nabijheid van die toegangsdeur kennelijk op de koop toe genomen.
Door als ongeoefend schutter, onder invloed van verdovende middelen en alcohol op de toegangsdeur van een woning te schieten, waarvan hij wist dat daarin personen aanwezig waren van wie hij kon vermoeden dat ten minste enkele van hen zich in de nabijheid van die deur bevonden, heeft verdachte – gelet op de aard van zijn handelen en de omstandigheden waaronder hij handelde – naar het oordeel van de rechtbank de aanmerkelijke kans op de dood van de aanwezigen aanvaard.
4.3.2. Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het onder 1 ten laste gelegde acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
1. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PF132F 2012139726-1 van 27 mei 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [C] en [D], doorgenummerde pag. 6-7.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaren, zakelijk weergegeven:
Op 27 mei 2012 kwamen wij ter plaatse op de [adres 1] te [plaats]. Ik, verbalisant [D], werd aangesproken door een vrouw die opgaf te zijn [A] (de rechtbank begrijpt: [A]). Ik hoorde dat zij verklaarde: “Ik ben de eigenaar van de woning. Er was een feestje bij mij thuis. Er ontstond tijdens het feest een discussie met een oom van mij. Die discussie is uit de hand gelopen. Vervolgens is hij weggelopen naar de voordeur en ben ik achter hem aangelopen. Toen hij buiten stond, zag ik door het raam van mijn deur dat hij een pistool op de deur richtte. Toen hoorde ik drie of vier knallen. Vervolgens is hij weggelopen. Die oom heet [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte).” Wij, verbalisanten, zagen ongeveer een halve meter vanaf het tuinhekje, naast een muur, een huls liggen. Wij zagen in een gootje voor de voordeur van perceel [adres 1] twee hulzen liggen. Wij zagen in de voordeur aan de linkerkant van het raampje in de voordeur een klein rond gaatje zitten. Vermoedelijk een kogelgat. Wij zagen dat het raampje van de voordeur kapot was. Wij zagen dat er in het raam een gat zat van ongeveer 5cm bij 5cm. Wij zagen dat er in de muur, op dezelfde hoogte als het gat in het raam, twee kleine ronde gaatjes zaten.
2. Een geschrift, zijnde een niet in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen met nummer PL132C 2012139726-15 van 27 mei 2012, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [E], [F], [G] en [H], doorgenummerde pag. 9-11.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaren, zakelijk weergegeven:
Wij, verbalisanten [G], [H] en [F], werden op 27 mei 2012 gebeld met de mededeling te gaan naar de [adres 1] te [plaats], alwaar een schietpartij was geweest. Er was bij deze woning meerdere malen op de voordeur geschoten. Er werden in de gang en hal van het perceel 4 inschotopeningen vastgesteld.
3. Een geschrift, zijnde een niet in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte met nummer PL132C 2012139726-1 van onbekende datum, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [F], doorgenummerde pag. 12-13.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [A], zakelijk weergegeven:
Ik wil graag aangifte doen tegen mijn oom [verdachte]. Hij heet [A] (de rechtbank begrijpt: verdachte). Op 27 mei 2012 werd op de [adres 1] te [plaats] het feit gepleegd. Een aantal mensen kwam bij mij thuis, waaronder [verdachte]. Ik zag dat hij al gedronken had, onvast ter been was en luidruchtig was. Mijn oom [verdachte] heeft bij mij thuis ook nog bier gedronken, ik denk zeker een stuk of 10. Tijdens het spelen van een spelletje werd [verdachte] heel erg boos en agressief. Hij was duidelijk op zoek naar ruzie. De maat was vol voor mij en ik hoorde dat mijn nicht (de rechtbank begrijpt: [B]) tegen [verdachte] zei dat het wel tijd werd dat hij naar huis ging. Ik ben met [B] en [verdachte] richting de voordeur van mijn woning gelopen. Hierbij manoeuvreerden we [verdachte] voor ons uit. Hij was het duidelijk niet met ons eens en bleef maar schreeuwen tegen ons. Nadat we hem de woning uit hadden gezet, ben ik voor het raampje blijven kijken. Ik zag dat [verdachte] iets uit zijn rechter broekzak wilde halen. Ik zag nu dat hij een zilverkleurig klein vuurwapen uit zijn zak haalde en hiermee wilde richten op de voordeur. Ik hoorde vier schoten en het gerinkel van glas. Er zitten meerdere inslagen van de kogels in mijn woning.
4. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL132C 2012139726-3 van 27 mei 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [H], doorgenummerde pag. 14-17.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [B], zakelijk weergegeven:
Ik was omstreeks 00.30 uur (de rechtbank begrijpt: op 27 mei 2012) bij mijn nicht thuis. Zij woont op de [adres 1]. Ik noem mijn nicht altijd [naam], zij heet eigenlijk [A]. Ik zag dat buiten mijn nicht er nog ongeveer 15 mensen binnen waren, waaronder mijn oom [naam]. Zijn echte naam is [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte). Wij waren met z’n allen een spelletje aan het doen. [verdachte] was op dat moment al dronken. Hij praatte met dubbele tong. Ik zag en hoorde dat hij erg boos werd. Ik heb tegen hem gezegd dat het beter was om weg te gaan. Op een gegeven moment stond [verdachte] op en liep in de richting van de gang. Ik liep achter hem aan om er voor te zorgen dat als hij buiten was, ik de deur dicht kon doen. Ik heb vervolgens [verdachte] de voordeur uit geduwd en de voordeur dicht gedaan. In de voordeur zit een klein raampje. Dit raampje zit in het midden van de deur, ongeveer op mijn ooghoogte. Ik ben zelf 1.70 meter lang. Het is een klein raampje. Ik zag dat Tanchi door het raampje van de voordeur keek. Ik hoorde [A] zeggen: “Hij heeft zijn pistool gepakt, hij gaat schieten”. Ik hoorde een schot. Na het eerste schot ging ik achter de muur staan. Ik keek soms naar het raampje in de voordeur. Toen ik keek zag en hoorde ik dat hij nog een tweede keer schoot. Ik denk dat hij drie of vier keer geschoten heeft. Ik zag dat het raampje stuk was door de schoten.
5. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2012139726_76350 van 28 mei 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [J] en [K], doorgenummerde pag. 99-103.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik was in het huis van een nicht van mij, [A] heet zij (de rechtbank begrijpt: op 27 mei 2012). Ik werd kwaad en toen hebben zij mij eruit gegooid. [A] en [B] (de rechtbank begrijpt: [A] en [B]) hebben mij eruit gegooid. Ik was boos geworden en buiten heb ik mijn pistool gepakt. Ik had dit pistool in mijn zak en pakte het pistool en heb op de ruit van de voordeur geschoten. Ik kon niet zien wie er achter die deur stonden.
4.3.3. Beoordeling van het onder 2 ten laste gelegde
Nu verdachte het hem onder 2 ten laste gelegde heeft bekend en de raadsman voor dit feit geen vrijspraak heeft bepleit, kan - op grond van artikel 359, derde lid van het Wetboek van Strafvordering - met de hierna genoemde opgave van de bewijsmiddelen worden volstaan.
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals weergegeven in rubriek 4.4. gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 27 november 2012;
- een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2012139726_76350 van 28 mei 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [J] en [K], doorgenummerde pag. 99-103;
- een geschrift, zijnde een niet in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen met nummer PL132C 2012139726-15 van 27 mei 2012, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [E], [F], [G] en [H], doorgenummerde pag. 9-11;
- een proces-verbaal binnentreden woning met nummer PL132C 2012139726-13 van 27 mei 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [E], doorgenummerde pag. 39-40;
- een proces-verbaal van wapenonderzoek met nummer 2012139726 van 4 juni 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [L], niet doorgenummerd.
4.3.4. Beoordeling van het onder 3 ten laste gelegde
Nu verdachte het hem onder 3 ten laste gelegde heeft bekend en de raadsman voor dit feit geen vrijspraak heeft bepleit, kan - op grond van artikel 359, derde lid van het Wetboek van Strafvordering - met de hierna genoemde opgave van de bewijsmiddelen worden volstaan.
De rechtbank acht het onder 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals weergegeven in rubriek 4.4. gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 27 november 2012;
- een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2012139726_76350 van 28 mei 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [J] en [K], doorgenummerde pag. 99-103;
- een geschrift, zijnde een niet in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen met nummer PL132C 2012139726-15 van 27 mei 2012, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [E], [F], [G] en [H], doorgenummerde pag. 9-11;
- een proces-verbaal binnentreden woning met nummer PL132C 2012139726-13 van 27 mei 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [E], doorgenummerde pag. 39-40;
- een proces-verbaal omschrijving nabootsing met nummer 2012139726 van 28 mei 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [K], doorgenummerde pag. 94.
De rechtbank acht op grond van de hiervoor onder 4.3.2., 4.3.3. en 4.3.4. vermelde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde:
op 27 mei 2012 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [A] en [B] en onbekend gebleven personen van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen op een deur van een woning, perceel [adres 1], heeft geschoten;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 27 mei 2012 te [plaats] op de openbare weg, [adres 1], een wapen van categorie III, een pistool, merk Tanfoglio, waarvan de werking berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing, voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
op 27 mei 2012 te Amsterdam voorhanden heeft gehad een voor bedreiging of afdreiging geschikt voorwerp, te weten een gasaansteker in de vorm van een vuurwapen met opschrift US9mm M9P-P Eretta en Pietro Eretta Mod. 92 FSAL9, dat wat betreft vorm en afmetingen en kleur een sprekende gelijkenis vertoont met een wapen, gelet op artikel 3 onder a van de Regeling Wapens en Munitie, namelijk een pistool van het merk Beretta, model 92 FS, kaliber 9mm, zijnde een wapen van categorie I van de Wet Wapens en Munitie.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen
7.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 (vier) jaren.
7.2. Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de officier van justitie gevorderde straf moet worden gematigd gelet op de strafoplegging in vergelijkbare zaken.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft, terwijl hij onder invloed verkeerde van alcohol en cocaïne, meermalen met een vuurwapen geschoten op de toegangsdeur van een woning waarin zich op dat moment meerdere personen – waaronder familieleden van verdachte – bevonden en heeft zich aldus schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag van meerdere personen. Hij heeft het leven van de in de woning aanwezige personen op ernstige en onaanvaardbare wijze in gevaar gebracht. Dat geen van de aanwezigen is gedood of zelfs maar gewond is geraakt, is een gelukkige omstandigheid die geenszins aan het handelen van verdachte is te danken. Verdachte verklaart dat hij het ten laste gelegde feit heeft begaan omdat hij zich gekrenkt voelde doordat zijn familieleden geen respect voor hem toonden. De rechtbank acht het schokkend dat dit gebrek aan respect – wat daar van zij – bij verdachte een dergelijk gevoel van krenking teweeg heeft gebracht dat hij heeft gemeend daar op te moeten reageren door met een vuurwapen op de woning te schieten. Het baart de rechtbank ernstige zorgen dat verdachte zich – blijkens zijn eigen verklaringen – kennelijk niet heeft gerealiseerd hoeveel leed zijn handelen had kunnen veroorzaken.
Verdachte heeft daarnaast een tweetal verboden wapens voorhanden gehad. Het voorhanden hebben van dergelijke wapens levert echter, zoals blijkt uit het voorgaande, een onaanvaardbaar groot risico op dat deze ook daadwerkelijk worden gebruikt.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Pro Justitia rapport van 31 augustus 2012 betreffende verdachte, opgemaakt door psycholoog G.G. Haringsma. Deze concludeert in zijn rapport dat bij verdachte een culturele gevoeligheid voor miskenning en gebrek aan respect bij de jongere generatie een rol speelde ten tijde van het ten laste gelegde. Ook speelde het gebruik van cocaïne en alcohol een rol, in de zin dat deze tezamen een ontremmend effect hebben op de uiting van emoties. Bij verdachte is sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van misbruik van cocaïne. Daarnaast lijdt verdachte volgens Haringsma aan een persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken en zwakbegaafdheid. Daarvan was ook sprake ten tijde van het ten laste gelegde. Niet kan echter worden gezegd dat verdachte daardoor is beperkt in de keuzevrijheid om al dan niet een wapen bij zich te hebben of om al dan niet cocaïne en alcohol te gebruiken. Verdachte kan verantwoordelijk worden gehouden voor alle keuzen die hij op de avond van het ten laste gelegde heeft gemaakt en moet derhalve als volledig toerekeningsvatbaar worden beschouwd. De rechtbank neemt deze conclusie over een maakt die tot de hare.
De rechtbank houdt ten nadele van verdachte rekening met het feit dat hij blijkens het hem betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 29 mei 2012 eerder voor een geweldsmisdrijf en voor handelen in strijd met de Wet wapens en munitie is veroordeeld, zij het lang geleden.
De rechtbank heeft bij het bepalen van na te noemen straf acht geslagen op de voor feiten als de onderhavige geldende Amsterdamse oriëntatiepunten. Het oriëntatiepunt voor een poging tot doodslag, waarbij sprake is van voorwaardelijk opzet en een wapen is gebruikt, is een gevangenisstraf voor de duur van 18 tot 36 maanden. De rechtbank houdt in strafverzwarende zin rekening met het feit dat verdachte meermalen op de deur van de woning heeft geschoten.
Vanwege de ernst van de door verdachte begane feiten, kan niet worden volstaan met een andere dan een vrijheidsbenemende straf. Hoewel de rechtbank vreest voor een eventuele volgende impulsdoorbraak die volgt op een krenking van verdachte, ziet zij geen aanknopingspunten om aan verdachte een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen. Daarbij speelt een rol dat de psycholoog geen interventies heeft geadviseerd en dat verdachte niet heeft willen meewerken aan het opstellen van een reclasseringsadvies. Met de raadsman is de rechtbank ten slotte van oordeel dat – gelet op voornoemde oriëntatiepunten – naar beneden moet worden afgeweken van de door de officier van justitie geformuleerde eis.
Alles afwegend acht de rechtbank een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te noemen duur passend en geboden.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
poging tot doodslag, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie;
ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
handelen in strijd met artikel 13 lid 1 van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 28 (achtentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.H.J. Evers, voorzitter,
mrs. W.A.J.P. van den Reek en M. Woerdman, rechters
en mr. G. Veldman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 december 2012.