ECLI:NL:RBAMS:2012:BY8626

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/845020-12
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdenking van valsheid in geschrifte door notaris en de toepassing van het verschoningsrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 november 2012 uitspraak gedaan in een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door klager, een notaris die verdacht wordt van valsheid in geschrifte en opzettelijk witwassen. Het klaagschrift betreft de teruggave van in beslag genomen stukken die onder het verschoningsrecht vallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat klager in zijn hoedanigheid van notaris samen met anderen betrokken is bij valsheid in authentieke akten en nota's van afrekening. De rechtbank oordeelt dat de zeer uitzonderlijke omstandigheden in deze zaak het belang van de waarheidsvinding doen prevaleren boven het verschoningsrecht van klager. De rechter-commissaris had eerder geoordeeld dat de in beslag genomen stukken essentieel zijn voor de voortgang van het onderzoek, en dat de verdenking van klager niet op voorhand onterecht is te achten. De rechtbank heeft de argumenten van de raadsvrouw van klager, die stelde dat de rechter-commissaris ten onrechte zeer uitzonderlijke omstandigheden aanwezig achtte, verworpen. De rechtbank concludeert dat het belang van de waarheidsvinding in deze zaak zwaarder weegt dan het respecteren van het beroepsgeheim van klager. De rechtbank verklaart het beklag van klager ongegrond en stelt dat het belang van de strafvordering zich verzet tegen opheffing van het beslag en de teruggave van de stukken aan klager. Klager kan tegen deze beslissing beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad binnen veertien dagen na betekening van deze beschikking.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/845020-12
RK: 12/5671
BESCHIKKING
op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[klager],
geboren te [plaats] op [1959],
te dezen woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsvrouw, mr. E.A.M. Mannheims, Keizersgracht 332, 1016 EZ Amsterdam,
klager.
Procesgang
Het klaagschrift is op 10 augustus 2012 bij akte ingediend ter griffie van deze rechtbank.
Op 8 november 2012 heeft de officier van justitie een schriftelijke reactie op het klaagschrift gegeven.
De rechtbank heeft op 14 november 2012 klager, zijn raadsvrouw, belanghebbende [A] en de officier van justi¬tie in openbare raadka¬mer ge¬hoord.
Inhoud klaagschrift
Het klaagschrift strekt – samengevat - tot teruggave en een verbod tot kennisneming van die stukken die onder klager en [A] in beslag zijn genomen en waarvan klager en de ringvoorzitter hebben gesteld dat deze onder het verschoningsrecht vallen en geen ‘corpora et instrumenta delicti’ zijn.
Beoordeling
Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Klager is notaris en wordt verdacht van valsheid in authentieke akten, valsheid in geschrifte en het medeplegen van opzettelijk witwassen.
Inleiding
Uit onderzoek van de Belastingdienst is gebleken dat de onroerende zaak [adres] te [plaats] (ook wel genoemd: het gebouw ‘[naam]’) is verkocht door de stichting huizenbezit HVO (hierna: HVO) aan [B] voor een bedrag van € 1.000.000,--, te leveren op 1 september 2004. Uit door de Belastingdienst ontvangen bescheiden, waaronder een afschrift van een koopovereenkomst uit april 2004 komt naar voren dat [B] de roerende zaak voor zichzelf zou kopen of voor een ‘nader te noemen meester’. Uiteindelijk is [C] als de ‘nader te noemen meester’ aangewezen. [C] heeft de onroerende zaak uiteindelijk op 6 september 2004 van HVO gekocht voor het bedrag van 1 miljoen euro. Op diezelfde dag is die onroerende zaak door [C] doorverkocht aan Sental Amsterdam B.V., een dochtermaatschappij van Vondel Vastgoed Holding B.V., waarvan belanghebbende middellijk directeur/aandeelhouder is, voor een bedrag van € 1.850.000. Omdat het resultaat van de transactie niet in de aangifte inkomstenbelasting 2004 van [C] was opgenomen, heeft de Belastingdienst nader onderzoek verricht. Hieruit is gebleken dat de makelaar van de verkopende partij HVO, de heer [D] (hierna: makelaar) de verkoopprijs van € 1.850.000,- als onzakelijk heeft betiteld. De makelaar heeft verklaard dat de voorziene levering van 1 september 2004 niet door is gegaan door zijn toedoen. Hij trof belanghebbende op 1 september 2004 aan de tafel bij klager. Er waren twee conceptakten opgemaakt: één akte waarbij belanghebbende 40% van het gebouw ‘Magister’ zou kopen tegen 10% van de in april 2004 overeengekomen koopsom van € 1.000.000,-, te weten € 100.000,- en één akte waarbij Sental Amsterdam B.V. 60% van het gebouw ‘[naam]’ zou kopen tegen 90% van de overeengekomen koopsom, te weten € 900.000,-. Deze conceptakten zijn aan de Belastingdienst overhandigd.
Tussen de door [A] aan de belastingdienst overgelegde stukken bevonden zich twee nota’s van afrekening betreffende de aankoop van [adres] te Amsterdam, op briefpapier van klager, gericht aan Sental Amsterdam B.V., beide gedateerd 31 augustus 2004 en beide met nota nummer 394/856. Beide nota’s vermelden een koopsom van € 1.850.000,00, maar in één van de nota’s wordt hiervan afgetrokken een te verrekenen gedeelte van € 850.000,--.
Stukken
Op 14 mei 2012 heeft een doorzoeking op het kantoor van klager plaatsgevonden. Tijdens de doorzoeking heeft de rechter-commissaris met toestemming van klager en de ringvoorzitter, mr. [E], stukken uit het dossier met nummer 040075.01, een usb-stick waarop door computerdeskundigen van de FIOD bestanden uit het computersysteem zijn opgeslagen en de dossiers met nummers 230184 en 040154.01 in verzegelde enveloppen meegenomen om in de kluis te bewaren. Afgesproken is dat klager en mr. [E] bij de rechter-commissaris bijeen zouden komen om per document in het dossier met nummer 040075.01 en per document op de usb-stick een standpunt in te nemen.
Onderzoek
Op 22 mei en 7 juni 2012 hebben bijeenkomsten bij de rechter-commissaris plaatsgevonden waarbij klager, mr. [E], de advocaat van de Ring mr. [F] en de computerdeskundige van de FIOD, de heer [G] aanwezig waren. Doel van de bijeenkomst was om partijen in de gelegenheid te stellen een standpunt in te nemen ten aanzien van de documenten betreffende de vraag of sprake is van geheimhouderstukken en zo ja, of deze als ‘corpora of instrumenta delicti’ moeten worden aangemerkt. Voor de stukken die onder het verschoningsrecht vallen zou vervolgens overleg plaatsvinden tussen de rechter-commissaris en mr. [E] over de vraag of redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan omtrent het standpunt van mr. [E] en klager dat de niet vrijgegeven documenten geen ‘copora en instrumenta deliciti’ zijn en over de vraag of sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die meebrengen dat het belang van de waarheidsvinding prevaleert boven het verschoningsrecht.
Na overleg tussen klager, mr. [E] en mr. [F] heeft de rechter-commissaris ten aanzien van de documenten afkomstig van de usb-stick een overzicht gekregen welke stukken onder de geheimhouding vallen en welke niet. Op 7 juni 2012 is met instemming van klager en mrs. [E] en [F] afgesproken dat de rechter-commissaris de niet vrijgegeven stukken buiten hun aanwezigheid globaal zou bekijken ter beoordeling van de vraag of redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan over de juistheid van het standpunt van klager en mr. [E] en dat de rechter-commissaris vervolgens zal beoordelen of sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden waarin het belang van de waarheidsvinding prevaleert boven het verschoningsrecht. mr. [E] heeft op 7 juni 2012 gemeld van mening te zijn dat geen sprake is van zulke zeer uitzonderlijke omstandigheden.
Bij besluit van 28 juni 2012 heeft de rechter-commissaris vervolgens geoordeeld – zo begrijpt de rechtbank - dat zij het volledige dossier 040075.01 en de bestanden op de usb-stick in beslag neemt. De rechter-commissaris overweegt daartoe:
“Vervolgens ben ik tot het oordeel gekomen dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden waarin het belang van de waarheidsvinding prevaleert boven het verschoningsrecht. Ik heb daarbij betekenis toegekend aan het volgende.
a. [klager], degene aan wie het verschoningsrecht toekomt, is zelf ook verdachte.
b. De verdenking van [klager] is niet op voorhand onterecht te achten.
c. [klager] wordt verdacht van strafbare feiten die hij gepleegd zou hebben in het kader van de uitoefening van zijn functie van notaris en waarbij hij misbruik gemaakt zou hebben van zijn bijzondere, bij wet toegekende, notariële bevoegdheden en het in hem gestelde vertrouwen.
c. Bovengenoemde verdenkingen betreffen ernstige strafbare feiten, die vanwege hetgeen onder a. t/m c. is overwogen des te ernstiger zijn.
d. Het verschoningsrecht van de notaris is erop gericht dat wat zijn cliënten hem toevertrouwen, geheim blijft. In een geval als het onderhavige, waarin sprake is van een verdenking van een notaris van strafbare feiten die hij samen en in vereniging met en/of ten behoeve van zijn cliënten zou hebben gepleegd, dient naar mijn oordeel aan het belang van het verschoningsrecht minder gewicht te worden toegekend. Dit geldt in dit geval te meer nu de andere betrokken derden – [J] en HVO - aan verbalisant [verbalisant] hebben laten weten er geen bezwaar tegen te hebben, wanneer [klager] afziet van zijn verschoningsrecht en alle bescheiden die betrekking hebben op de transactie betreffende de [adres] te [plaats] in het onderzoek worden gebruikt (zie proces-verbaal van ambtshandeling van 5 juni 2012).
Ten aanzien van de niet vrijgegeven stukken uit het dossier met nummer 040075.01 en documenten afkomstig van de usb-stick die ik in beslag heb genomen, ben ik tot het oordeel gekomen dat deze de waarheidsvinding dienen en essentieel zijn voor de voortgang van het onderzoek.
Mr. Mannheims heeft in haar brief van 29 mei 2012 gesteld dat [klager] geen (on)voorwaardelijk opzet heeft gehad ten aanzien van de verweten gedragingen, hetgeen volgens haar meebrengt dat niet van zeer uitzonderlijke omstandigheden sprake is waarin het verschoningsrecht dient te wijken voor de waarheidsvinding. Naar mijn oordeel is dit standpunt onjuist, nu de gang van zaken in 2004 zoveel vraagtekens oproept, dat inzage in de door mij in beslag genomen niet door [klager] vrijgegeven stukken uit het dossier met nummer 040075.01 en documenten afkomstig van de usb-stick juist nodig is om te kunnen beoordelen of [klager] wel/niet dit (on)voorwaardelijk opzet heeft gehad.”
Standpunt klager
De raadsvrouw van klager heeft – samengevat – het volgende aangevoerd:
Ten onrechte heeft de rechter-commissaris “zeer uitzonderlijk omstandigheden” aanwezig geacht. Klager betwist zich schuldig te hebben gemaakt aan de strafbare feiten die hem worden verweten. Hij was te goeder trouw. Het enkele feit dat hij wordt verdacht maakt nog niet dat zijn verschoningsrecht dient te wijken voor de waarheidsvinding. De raadsvrouw wijst in dit verband ook op het oordeel van de ringvoorzitter dat geen sprake was van “zeer uitzonderlijke omstandigheden”.
Voorts heeft de rechter-commissaris zich pas op een zeer laat tijdstip op het standpunt gesteld dat sprake was van deze omstandigheden. De rechter-commissaris had deze afweging reeds moeten maken voordat de doorzoeking plaatsvond. Nu zij dit niet heeft gedaan is het beslag besmet. Verder heeft de rechter-commissaris ten onrechte haar beslissing doen steunen op kennisneming van de stukken die niet waren vrijgegeven door klager en de ringvoorzitter, in plaats van te wachten met kennisneming van deze stukken totdat onherroepelijk zou zijn beslist op het klaagschrift ex artikel 552a Sv.
In aanvulling op het klaagschrift heeft de raadsvrouw nog gewezen op een proces-verbaal van bevindingen van de rechter-commissaris van 12 oktober 2012, betrekking hebbend op elders aangetroffen stukken (afkomstig van [K], [A] en Quantaris/Managed IT) en zich op het standpunt gesteld dat voor deze stukken hetzelfde geldt als voor de stukken die onder klager in beslag zijn genomen.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de kwalificatie van zeer uitzonderlijke omstandigheden op juiste gronden en procedureel juist is genomen en dat het klaagschrift ongegrond dient te worden verklaard.
Er is voldoende verdenking dat klager willens en wetens heeft meegewerkt aan het opzet van belanghebbende om ten eigen bate vermogen aan een van zijn ondernemingen te onttrekken buiten het zicht van de fiscus.
Ten aanzien van de procedure heeft de rechter-commissaris op 22 mei en 7 juni 2012 gezegd dat zij ging toetsen of sprake was van zeer uitzonderlijke omstandigheden. Hiermee heeft klager in aanwezigheid van de ringvoorzitter ingestemd. Nergens is voorgeschreven dat deze beslissing reeds voorafgaand aan de doorzoeking moet zijn genomen. De rechter-commissaris is volledig transparant geweest in wat zij deed.
De rechtbank overweegt het volgende.
Bij de beoordeling van het klaagschrift dient het volgende te worden vooropgesteld.
Aan het verschoningsrecht ligt ten grondslag dat het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, moet wijken voor het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het toevertrouwde om bijstand en advies tot de verschoningsgerechtigde moet kunnen wenden. Ingevolge artikel 98, eerste lid, Sv mogen bij personen met een bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in artikel 218 Sv zonder hun toestemming brieven of andere geschriften tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt, niet in beslag worden genomen. Wel mogen, ook zonder hun toestemming, in beslag worden genomen brieven of geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend, nu dergelijke brieven en geschriften geen object zijn van de aan evenbedoelde personen toekomende bevoegdheid tot verschoning. De aard van de hier aan de orde zijnde bevoegdheid tot verschoning brengt mee dat het oordeel omtrent de vraag of brieven en geschriften object van de bevoegdheid tot verschoning uitmaken, in beginsel toekomt aan de tot verschoning bevoegde persoon. Wanneer deze zich op het standpunt stelt dat het gaat om brieven en geschriften die noch voorwerp van het strafbare feit uitmaken noch tot het begaan daarvan hebben gediend en waarvan kennisneming zou leiden tot schending van het beroepsgeheim, dient dit standpunt door de organen van politie en justitie te worden geëerbiedigd, tenzij redelijkerwijze geen twijfel erover kan bestaan dat dit standpunt onjuist is.
Het verschoningsrecht van de verschoningsgerechtigde, in dit geval een notaris, is in zoverre niet absoluut dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden kunnen voordoen waarin het belang van de waarheid aan het licht komt – ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap de verschoningsgerechtigde als zodanig is toevertrouwd, – moet prevaleren boven het verschoningsrecht. Dit brengt mee dat, waar doorzoeking ter inbeslagneming bij een verschoningsgerechtigde zonder diens toestemming reeds kan plaatsvinden als het gaat om brieven en geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of het begaan daarvan hebben gediend, die toestemming in geval van zeer uitzonderlijke omstandigheden evenmin nodig is als de doorzoeking ter inbeslagneming een verdere strekking heeft en is gericht op stukken die kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen. In het algemeen is een enkele verdenking jegens de verschoningsgerechtigde hiertoe onvoldoende. Echter, dergelijke omstandigheden kunnen aanwezig zijn indien de verschoningsgerechtigde verdacht wordt van een zeer ernstig misdrijf, dat hij in zijn hoedanigheid van verschoningsgerechtigde in samenwerking met anderen heeft gepleegd.
Ten aanzien van het geschil overweegt de rechtbank als volgt.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechter-commissaris de stukken niet had mogen inzien en inhoudelijk had mogen beoordelen. Enerzijds niet omdat zij de behandeling van het klaagschrift had moeten afwachten en anderzijds niet omdat zij haar oordeel dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden niet had mogen doen steunen op stukken die juist onder het verschoningsrecht vallen.
De rechtbank deelt deze opvatting niet.
Nog daargelaten dat de rechtbank in deze zaak geen eerder klaagschrift ex artikel 552a Sv bekend is dan het onderhavige (van 10 augustus 2012, terwijl de beslissing van de rechter-commissaris van 28 juni 2012 dateert), verzet geen rechtsregel zich tegen integrale kennisname door de rechter-commissaris van stukken die onder het verschoningsrecht vallen ter beoordeling van de vraag of sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden. Immers, deze beslissing is bij uitstek voorbehouden aan de rechter-commissaris, bij voorkeur na het horen van de ringvoorzitter, wat in casu ook is gebeurd. Daarbij komt dat partijen hebben ingestemd met deze werkwijze.
De raadsvrouw heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de beslissing van de rechter-commissaris dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden te laat is genomen.
De rechtbank deelt dit standpunt niet en overweegt hiertoe als volgt. Uit de wet noch uit de jurisprudentie volgt dat een dergelijke beslissing voorafgaand aan de doorzoeking dient plaats te vinden. Wel is deze beslissing redengevend voor de inbeslagneming. De rechtbank overweegt dat de rechter-commissaris de stukken met toestemming van klager heeft meegenomen van zijn kantoor. De rechtbank is zich bewust van het arrest van de Hoge Raad van 27 januari 2009 (LJN: BG 6151), maar is van oordeel dat op deze wijze nog geen sprake is van inbeslagneming. Het besluit tot inbeslagname d.d. 28 juni 2012 is de formele beslissing tot inbeslagname. De rechter-commissaris heeft in dit besluit aangeven welke stukken in beslag worden genomen en gemotiveerd op grond waarvan zij van oordeel is dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden. De rechtbank acht dit een juiste gang van zaken.
De rechtbank is met de rechter-commissaris van oordeel dat in casu zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen, als omschreven in haar beslissing van 28 juni 2012. Klager wordt verdacht van het medeplegen van valsheid in geschrifte in authentieke akten en nota’s van afrekeningen, strafbaar gesteld in de artikelen 225 en 226 juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht. Dit betreft zeer ernstige strafbare feiten omdat het de kern van het werk van een notaris raakt. De maatschappelijke functie van de notaris brengt met zich dat in het maatschappelijk verkeer vertrouwd moet kunnen worden op de door hem opgestelde c.q. ondertekende stukken. Zou bewezen worden verklaard dat klager zich in het kader van de uitoefening van zijn ambt schuldig heeft gemakt aan valsheid in geschrifte door opzettelijk mee te werken aan een opzetje van zijn cliënt om een aanzienlijk belastingvoordeel te behalen dan zou dat ook ernstig afbreuk doen aan het ambt van notaris en de maatschappelijke functie van de notaris in het algemeen. Daarom is naar het oordeel van de rechtbank niet alleen sprake van de verdenking van een zeer ernstig misdrijf, maar ook van uitzonderlijke omstandigheden, omdat in dit geval met de waarheidsvinding een groter belang is gediend, namelijk het maatschappelijk belang van de aan de notaris in het tweede lid van artikel 21 van de Wet op het notarisambt opgelegde plicht met het oog op het vertrouwen dat in de werkzaamheden van de notaris moet kunnen worden gesteld.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het belang van de waarheidsvinding wegens zeer uitzonderlijke omstandigheden dient te prevaleren boven het respecteren van de geheimhoudingsplicht van klager.
Naar het oordeel van de rechtbank verzet het belang van strafvordering zich tegen opheffing van het beslag en de teruggave van de stukken aan klager.
Stukken in beslag genomen onder belanghebbende en [D]
Ten aanzien van het verzoek van de raadsvrouw om over de elders aangetroffen stukken te beslissen overweegt de rechtbank dat zij hieromtrent geen beslissing kan nemen in dit stadium. De rechter-commissaris dient ook over deze stukken eerst een (beslag)beslissing te nemen alvorens een klaagschrift kan worden ingediend bij de rechtbank.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beklag, betrekking hebben op de onder klager in beslag genomen stukken, ongegrond wordt verklaard en voor het overige niet-ontvankelijk.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beklag ten aanzien van de onder klager in beslag genomen stukken ONGEGROND.
De rechtbank verklaart klager in zijn beklag voor het overige NIET-ONTVANKELIJK.
Deze beslissing is op 28 november 2012 gegeven en in het openbaar uitgesproken door
mr. P.B. Martens, voorzitter,
mrs. H.J. Bunjes en G.W.A. Lamsvelt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Khattou, griffier.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor klager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beschikking.