vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 439868 / HA ZA 09-3188
Vonnis van 14 november 2012
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
(voorheen: BOOST CONCEPTS B.V. thans:) BOOST GROUP B.V.,
gevestigd te Nieuwkuijk,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOOST MEDIA B.V.,
gevestigd te Nieuwkuijk,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOOST PRODUCTS B.V.,
gevestigd te Nieuwkuijk,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. B.J.H. Crans,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOOST COMPANY HOLDING B.V.,
gevestigd te Haarlem,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOOST BEVERAGES HOLDING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOOST BRANDS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaat mr. A. Knigge,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOOST DIGITAL B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOOST DIGITAL MEDIA VENTURES B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagden in conventie,
niet verschenen.
Eiseressen in conventie zullen hierna gezamenlijk Boost c.s. genoemd worden. Gedaagden sub 1, 2 en 3 (tevens eiseressen in reconventie) zullen hierna gezamenlijk BST c.s. genoemd worden. Gedaagden sub 4 en 5 zullen gezamenlijk Boost Digital c.s. genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 18 januari 2012,
- de akte na tussenvonnis, tevens verzoek naamswijziging en opgave nadere kosten, aan de zijde van Boost c.s.,
- de antwoordakte na tussenvonnis, aan de zijde van BST c.s., met producties,
- de akte uitlating productie, aan de zijde van Boost c.s..
1.2. Ten slotte is wederom vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
in conventie en in reconventie
2.1. Boost c.s. stelt – onweersproken – dat eiseres sub 2 (hierna: Boost Media) en eiseres sub 3 (hierna: Boost Products) zijn opgehouden te bestaan na fusie met eiseres sub 1 (voorheen Boost Concepts B.V., thans Boost Group BV, hierna: Boost Group). Volgens Boost c.s. brengt dat mee dat (de namen) Boost Media en Boost Products in dit vonnis “kunnen worden weggelaten”, maar dit is niet verenigbaar met artikel 225 lid 2 Rv. In feitelijke zin speelt het geschil echter thans tussen Boost Group enerzijds en BST c.s. anderzijds, en in de navolgende overwegingen zal dan ook de aanduiding Boost Group worden gehanteerd. In het dictum zal niettemin weer van Boost c.s. worden gesproken. Er is overigens geen aanleiding om te veronderstellen dat een en ander tot onoverkomelijke executieproblemen zal leiden.
2.2. In het geschil tussen Boost Group en BST c.s. overweegt de rechtbank als volgt.
2.3. Boost Group is houder van het woordmerk BOOST in de klasse 35 (Reclame en marketing-activiteiten). Artikel 2.20.1 van Beneluxverdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen) (hierna: BVIE) bepaalt:
Onverminderd de eventuele toepassing van het gemene recht betreffende de aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad kan de merkhouder op grond van zijn uitsluitend recht iedere derde die niet zijn toestemming hiertoe heeft verkregen, het gebruik van een teken verbieden:
a. (…)
b. wanneer dat teken gelijk is aan of overeenstemt met het merk en in het economisch verkeer gebruikt wordt voor dezelfde of soortgelijke waren of diensten, indien daardoor bij het publiek verwarring kan ontstaan, inhoudende het gevaar van associatie met het merk
2.4. Boost Group voert sinds 2000 het woord “Boost” als handelsnaam. Artikel 5 van de Handelsnaamwet (hierna HNW) bepaalt:
Het is verboden een handelsnaam te voeren, die, vóórdat de onderneming onder die naam werd gedreven, reeds door een ander rechtmatig gevoerd werd, of die van diens handelsnaam slechts in geringe mate afwijkt, een en ander voor zover dientengevolge, in verband met de aard der beide ondernemingen en de plaats, waar zij gevestigd zijn, bij het publiek verwarring tussen die ondernemingen te duchten is.
2.5. Derhalve dient niet alleen de mogelijkheid van verwarring te worden beoordeeld, maar ook of BST c.s. de term “Boost” heeft gebruikt voor soortgelijke diensten en (waar het gaat om gebruik als handelsnaam) in hoeverre de aard der beide ondernemingen overeenstemt. Op deze punten zijn partijen (in het tussenvonnis van 18 januari 2012) in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten, naar aanleiding van de verweer van BST c.s. dat de gedaagde vennootschappen zelf geen marketingactiviteiten ontplooien en er slechts gedeeltelijk sprake is van zeggenschap in de dochtervennoot¬schappen (voor zover) die marketingactiviteiten ontplooien onder de naam “Boost”.
stellingen Boost Group
2.6. Boost Group voert aan, onder verwijzing naar de conclusie van antwoord van BST c.s. onder II, dat gedaagde sub 3 (hierna: BST Brands) kennelijk door BST c.s. gezien wordt als een “Operating Company”. Daarnaast verwijst Boost Group naar punten 45 tot en met 66 van haar “memorie van antwoord in principaal appèl en van grieven in incidenteel appèl” die zij in het geding heeft gebracht. In dat stuk neemt Boost Group – zakelijk weergegeven – de volgende standpunten in.
2.6.1. Met betrekking tot gedaagde sub 1 (hierna: BST Company) geldt dat BST Company onderdeel is van het “Boost Company Network” en dat niet duidelijk is welk onderdeel van het netwerk welke activiteiten uitvoert. De verwarring wekkende presentatie vindt plaats in de “bovenlaag” (naar de rechtbank begrijpt, op het niveau van BST Company). Daarbij wijst Boost Group op het feit dat BST Company zich via de handelsnaam “Boost Company” presenteerde aan het publiek, onder meer via een website. Dat laat zich niet rijmen met een vennootschap die zich louter op de achtergrond bezighoudt met holdingactiviteiten. Daarnaast is BST Company eigenaar van de merkinschrijvingen gedaan onder meer in klasse 35, te weten reclame en marketing. Uit de stellingen van BST c.s. volgt, volgens Boost Group, dat BST c.s. kapitaal verschaft met een “twist”. Die toegevoegde waarde bestaat uit de commerciële rol die BST Company vervult bij het uitrollen van projecten bij start-ups. Marketing moet daar een deel van uitmaken. Aldus – steeds – Boost Group.
2.6.2. Met betrekking tot gedaagde sub 2 (hierna: BST Beverages) geldt, volgens Boost Group, dat BST c.s. stelt dat de daadwerkelijke activiteiten met betrekking tot het uitrollen en versnellen van de groei van bedrijven in de drankindustrie, zouden worden uitgevoerd door werkmaatschappijen Boost Beverages Services en Boost Beverages Distribution, maar dat nergens wordt verwezen naar die werkmaatschappijen. BST Beverages is derhalve (zelf) actief op het gebied van marketing. Aldus – steeds – Boost Group.
2.6.3. BST c.s. erkent, volgens Boost Group, dat BST Brands actief is op het gebied van marketing. Daarbij komt dat BST Brands zich op het internet presenteert als een “next generation marketing agency”. Aldus – steeds – Boost Group.
2.6.4. Daarnaast stelt Boost Group zich op het standpunt dat zij ook als investeerder optreedt, zodat ook om die reden verwarringsgevaar te duchten is. Ook beroept Boost Group zich op het arrest van het gerechtshof ’s Hertogenbosch van 20 juli 2004 (LJN: AQ5691) (hierna: het Atos-arrest) waarin een holding als moedervennootschap veroordeeld werd tot het staken en gestaakt houden van inbreuk op een handelsnaam (ook) door middel van enige met haar verbonden (rechts)personen waarover de moedervennootschap direct of indirect zeggenschap had.
verweer BST c.s.
2.7. Volgens BST c.s. dient Boost Group per gedagvaarde vennootschap te bewijzen wat de beweerdelijke inbreukmakende uitingen zijn van die gedaagde, op het moment van dagvaarden. De verwijzingen naar de huidige activiteiten van BST c.s. kunnen Boost Group dan ook niet baten, zeker niet gelet op de bereikte schikking en de omstandigheid dat de BST c.s. thans onder een andere naam en met deels andere directie en eigenaars opereert. Omdat BST c.s. juist géén volledige directe zeggenschap heeft over haar werkmaatschappijen, is hier voor een uitzondering zoals in het Atos-arrest geen plaats.
2.7.1. BST Company is in het economisch verkeer enkel actief als fondsenwerver en verricht geen marketing activiteiten, volgens BST c.s..
2.7.2. BST Beverages is slechts een professionele aandeelhouder zonder enige activiteit, het gaat hier om een tussenholding waaronder deelnemingen hingen die gedeeltelijk onder de naam “boost” actief waren in de drankenindustrie. BST Beverages heeft op geen enkele moment reclame/communicatie of marketingdiensten aangeboden.
2.7.3. BST Brands heeft deelnemingen in marketingondernemingen en marketing concepten en trad op als shared service center voor de deelnemingen van BST c.s.. Volgens BST c.s. heeft BST Brands op geen enkel moment reclame / communicatie of marketing diensten aangeboden aan derden buiten het netwerk. BST Brands is geen werkmaatschappij.
Aldus – steeds – BST c.s..
voldoende belang
2.8. De rechtbank oordeelt als volgt. De gevorderde verboden zien op de toekomst. Voor deze vorderingen geldt – zoals voor alle rechtsvorderingen – op grond van artikel 3:303 BW dat een eiser voldoende belang moet hebben bij toewijzing ervan. De rechtbank is van oordeel dat Boost Group – gegeven de omstandigheid dat BST c.s. de aanduiding “Boost” gevoerd hebben, en gegeven de betwisting door BST c.s. van de gestelde inbreuken – voldoende belang heeft bij een verbod (voor de toekomst) indien voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat BST c.s. inbreuk zouden maken op merk en handelsnaam van Boost Group door het voeren van de naam “Boost” gelet op hun huidige activiteiten. In dat geval kan – zoals gevorderd – gedaagden in deze procedure, en – onder omstandigheden – ook dochter vennootschappen, verboden worden die naam te voeren. Dat BST c.s. nu de naam “BST” voert en derhalve nu in beginsel geen inbreuk maakt, acht de rechtbank, dan ook onvoldoende om te oordelen dat Boost Group geen belang meer heeft bij het gevorderde verbod.
2.9. Het vaststellen van een inbreuk op het moment van dagvaarden per gedaagde is niet aan de orde. Voor alle gedaagden in deze procedure geldt dat, gelet op hetgeen de rechtbank in deze procedure reeds heeft overwogen, het voeren van een (handels-)naam (met daarin als onderscheidende element) het woord “Boost” verboden is, voor zover gedaagden in deze procedure vergelijkbare diensten aanbieden, of voor zover gelet op de aard van de ondernemingen verwarringsgevaar te duchten is.
activiteiten Boost Group en BST c.s.
2.10. De aard en omvang van de investeringen die Boost Group stelt te hebben gedaan in het kader van een aantal projecten, zijn onvoldoende om – als zij in rechte zouden komen vast te staan – te concluderen dat BST c.s. inbreuk maakt op de handelsnaam of merknaam van Boost Group door haar activiteiten als investeringsmaatschappij. Ook het maken van reclame voor het eigen “Boost Company Network” door BST c.s. levert op zichzelf geen inbreuk op. Wil er – ten opzichte van het marketingbureau van Boost Group – sprake zijn van vergelijkbare diensten of – gelet op de aard van de ondernemingen – van verwarringsgevaar met betrekking tot het gebruik van de (handels-)naam “Boost”, dan dient vast komen te staan dat BST c.s. zich profileert als een onderneming die marketing-activiteiten ontplooit voor derden.
2.11. BST c.s. vormde – samen met andere niet gedagvaarde rechtspersonen – (voorheen:) het “Boost Company Network”. BST Company is de moedervennootschap. BST c.s. stelt over de activiteiten van BST Company in haar conclusie van antwoord: “het doel (…) is het verschaffen van kapitaal en investering met een ‘twist’. Zij zoekt naar goede projecten (…) om deze te financieren en vervolgens bij deze start-ups een belangrijke commerciële rol te spelen bij het uitrollen van de projecten”. Dat wil zeggen dat BST Company zich niet alleen op investeerders richt, maar ook op start-ups om in te investeren. Jegens hen vervult BST Company niet alleen de rol van investeerder, maar speelt zij tevens – gedeeltelijk via vennootschappen die deel uitmaken van het “Boost Company Network” – een rol bij het uitrollen van de projecten. BST Company deed dat onder de (handels-)naam “Boost Company Network”. De stelling van Boost Group dat marketingactiviteiten deel uitmaken van het “uitrollen van de projecten” is door BST c.s. niet gemotiveerd weersproken. De onderneming “Boost Company Network” verrichtten derhalve (ook) marketingactiviteiten.
handelsnaam
2.12. Met betrekking tot de handelsnaam is de toets of gelet op de “aard van de onderneming” verwarringsgevaar te duchten is. Geldend recht is daarbij dat bij de beoordeling van een geschil als het onderhavige niet alleen de gedragingen van de (gedaagde) rechtspersonen moet worden beoordeeld, maar dat het gaat om de (gehele) onderneming. Dat BST c.s. stelt geen zeggenschap te hebben over andere vennootschappen uit het “Boost Company Network” is voor het beoordelingskader niet relevant. Nu vast staat dat de onderneming: dat wil zeggen het “Boost Company Network” ook marketing activiteiten verrichtte – waarbij niet doorslaggevend is welke rechtspersoon die activiteiten verricht – kan het die onderneming en derhalve de rechtspersonen die daarvan deel uitmaken, voor zover gedagvaard of voor zover de gedagvaarde vennootschappen daarover (in)direct zeggenschap hebben, verboden worden de handelsnaam “Boost” te voeren.
merk
2.13. Boost Group kan als merkhouder een derde verbieden het woord “Boost” te gebruiken voor (onder andere) vergelijkbare diensten. De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot BST Company – op grond van de onder 2.11 aangehaalde stellingen van BST c.s. omtrent de activiteiten van BST Company – voldoende aannemelijk is dat zij onder de naam “Boost Company Network” marketing-activiteiten aanbood en liet uitvoeren. Dat zij die marketing-activiteiten niet zelf uitvoerde is daarbij – op zichzelf – geen grond om het verbod te weigeren: ook als zij daarbij derden inschakelde, maakte BST Company immers inbreuk op de merkrechten van Boost Group. Het gevorderde verbod jegens haar, daarin rechtspersonen waarin zij zeggenschap heeft begrepen, is derhalve toewijsbaar. Het verweer dat de gedaagde rechtspersonen geen (volledige) zeggenschap hebben in niet nadere genoemde andere vennootschappen van het “Boost Company Network” kan daar niet aan af doen: het gevorderde en toegewezen verbod kan alleen zien op partijen die in het geding betrokken zijn en die vennootschappen waarin zij (in)direct zeggenschap hebben. De vennootschappen waarover BST c.s. geen zeggenschap heeft, worden derhalve niet geraakt door dit vonnis. Een geschil over de vraag of BST c.s. (in)direct zeggenschap heeft over een bepaalde vennootschap kan – als executiegeschil – in voorkomend geval aan de voorzieningenrechter worden voorgelegd, in het onderhavige geschil behoeft op dat punt geen beslissing genomen te worden.
2.14. Met betrekking tot de overige verschenen gedaagden, BST Brands en BST Beverages geldt echter dat in deze procedure onvoldoende is komen vast te staan dat zij inbreuk maakten op de merkrechten van BST c.s. door marketingactiviteiten aan te bieden of uit te voeren. Tegenover de gemotiveerde betwisting van BST c.s. onderbouwt Boost Group haar stellingen dat ook die vennootschappen, direct of middellijk, marketing¬activiteiten hebben aangeboden of uitgevoerd onder de handelsnaam “Boost”, onvoldoende. Aan nadere bewijslevering komt de rechtbank niet toe. Evenmin is voldoende aannemelijk geworden dat nu een gerechtvaardigde vrees bestaat voor inbreukmakend handelen. Het merkenrechtelijke verbod jegens hen zal derhalve worden afgewezen.
2.15. Jegens de niet verschenen gedaagden zijn de vorderingen van Boost Group grotendeels toewijsbaar, zoals beslist in het tussenvonnis van 22 september 2010.
2.16. De gevorderde dwangsommen zullen worden toegewezen en gemaximeerd, zoals hierna vermeld.
2.17. Zoals overwogen in het tussenvonnis van 22 september 2010 (r.o. 4.11 en 4.29) liggen de vorderingen in reconventie voor afwijzing gereed.
in conventie en in reconventie voorts
proceskosten
2.18. Met betrekking tot de proceskosten overweegt de rechtbank als volgt. In het tussenvonnis van 22 september 2010 heeft de rechtbank de tussen (thans) Boost Group en BST c.s. bereikte schikking (en de vorderingen over en weer in de onderhavige procedure) als volgt uitgelegd: partijen zijn overeengekomen dat aansprakelijkheid voor over en weer gevorderde (proces-)kosten in kort geding, spoedappel en bodemprocedure zal worden vastgesteld door de rechter in de bodemprocedure en dat de rechtbank aan de hand van de maatstaf van artikel 1019h van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) daarover dient te beslissen.
2.19. Hetgeen BST c.s. daartegen aanvoert kan niet slagen, reeds niet omdat zijzelf in haar conclusie van antwoord een proceskostenveroordeling “conform 1019h Rv” vordert voor “de daadwerkelijke kosten van deze en voorgaande procedures”, waaruit volgt dat ook zij de schikking op dezelfde wijze uitlegt. Daarbij overweegt de rechtbank dat BST c.s. in het midden laat wat de “letterlijke” uitleg die zij voorstaat in zou houden en hoe die uitleg zich verhoudt tot de door partijen ingestelde vorderingen, anders dan dat de proceskosten¬veroordeling zoals gevorderd door Boost Group, volgens BST c.s. op grond van haar uitleg, niet toewijsbaar zou zijn.
2.20. In het kort geding is geen proceskosten veroordeling conform artikel 1019h Rv gevorderd en derhalve is een proceskostenveroordeling uitgesproken conform het liquidatietarief. Boost Group is in die procedure (grotendeels) in het gelijk gesteld. Het spoedappel is geëindigd in een schikking, waarbij overeengekomen is om het geschil over de proceskosten in eerste aanleg voor te leggen aan de rechtbank. In de onderhavige procedure in conventie is Boost Group op verschillende punten in het gelijk gesteld (het verbod op grond van de handelsnamenwet, het verbod jegens BST Company op grond van haar merkenrecht) en op verschillende punten in het ongelijk gesteld (de verboden jegens BST Brands en BST Beverages op grond van haar merkenrecht, de verklaring voor recht dat dwangsommen zijn verbeurd en het verbod tot gebruik van de slogan). In reconventie zijn de vorderingen van BST c.s. afgewezen.
2.21. De rechtbank overweegt als volgt. Partijen hebben de gelegenheid om in hoger beroep eigen fouten te herstellen en daartoe nieuwe stellingen te betrekken maar ook (binnen de grenzen van de goede procesorde) de eis te wijzigen. Het appel bood derhalve Boost Group de gelegenheid haar omissie (het niet vorderen van de een proceskosten¬veroordeling conform artikel 1019h Rv in eerste aanleg) te herstellen. Boost Group heeft ook daadwerkelijk in appel haar eis op dit punt vermeerderd. De bereikte schikking in appel ziet niet expliciet op dat punt, maar houdt in dat partijen het geschil omtrent de proceskosten van het kort-geding en het spoedappel zullen voorleggen aan de rechtbank. Daarin ziet de rechtbank aanleiding om – op grond van die schikking – nu BST c.s. in het kort geding in het ongelijk is gesteld, BST c.s. te veroordelen in de werkelijke proceskosten van Boost Group in het kort geding in eerste aanleg, conform artikel 1019h Rv. Boost Group vordert een bedrag van € 13.476,81 als daadwerkelijke kosten gemaakt in het kader van het kort geding. BST c.s. voert verweer tegen de hoogte van de kosten, met name omdat zonder reden twee advocaten zijn ingeschakeld. Aangezien BST c.s. zelf echter – zoals blijkt uit haar productie bij de fax van 4 juni 2010 (bijlage I) – een bedrag van € 16.395,06 vordert als proceskosten ter zake van het kort geding en daarbij eveneens de kosten van twee advocaten (mr. P. Beens en mr. N. van de Berg) vordert, acht de rechtbank onvoldoende betwist dat het door Boost Group gevorderde bedrag redelijke en redelijkerwijs gemaakte kosten betreft. Deze vordering zal derhalve worden toegewezen.
2.22. Aangezien Boost Digital c.s. geen partij was bij het spoedappel en evenmin bij de tussen Boost Group en BST c.s. bereikte schikking kan Boost Digital c.s. reeds om die reden niet worden veroordeeld in de daadwerkelijk gemaakte proceskosten van het kort geding en het spoed-appel.
2.23. In het appel is, gelet op de bereikte schikking, geen van partijen als de overwegend in het ongelijk gestelde partij te beschouwen. De rechtbank zal de kosten daarvan ook compenseren, in die zin dat elk van die partijen de eigen kosten draagt.
2.24. In de onderhavige procedure is – in conventie – Boost Digital c.s. grotendeels in het ongelijk gesteld. Nu zij echter geen verweer heeft gevoerd, zal de jegens haar uit te spreken hoofdelijke proceskostenveroordeling worden beperkt tot de kosten ter zake van het aanschrijven van Boost Digital c.s. en een gedeelte van de kosten die gemoeid zijn met de bestudering van het dossier en het opstellen van de dagvaarding. Uitgaande van een bedrag van een uur tarief van € 200,00 respectievelijk € 180,00 (exclusief BTW en kantooropslag), zoals uit de door Boost Group overgelegde factuur blijkt, begroot de rechtbank het bedrag aan redelijke en evenredige kosten, waartoe Boost Digital c.s. op grond van 1019h Rv zal worden veroordeeld, op € 1.438,00.
2.25. In het onderhavige geschil tussen Boost Group en BST c.s. is geen van partijen als de (in conventie) in het ongelijk gestelde partij te beschouwen. Immers is enerzijds het gevorderde verbod (zij het niet volledig) toegewezen, anderzijds is de gevorderde verklaring voor recht afgewezen. Evenmin bestaat er – gelet op de door partijen betrokken stellingen en de toegewezen verboden – een grond om een proceskostenveroordeling ten gunste van Boost Brands en Boost Beverages uit te spreken. De kosten in conventie zullen derhalve worden gecompenseerd in die zin, dat Boost Group en BST c.s. elk de eigen kosten dragen. De vorderingen in reconventie zijn zo nauw verweven met het verweer in conventie, dat de rechtbank de redelijke en evenredige proceskosten aan de zijde van Boost Group in reconventie zal begroten op nihil.
3. De beslissing
De rechtbank
in conventie
3.1. veroordeelt BST c.s. en Boost Digital c.s. om met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis ieder gebruik van de naam ‘Boost’ of een naam waarvan het teken ‘Boost’ onderdeel uitmaakt als handelsnaam te staken en gestaakt te houden, waaronder begrepen het staken en gestaakt houden van ieder gebruik van de naam ‘Boost’ of een naam waarvan het teken ‘Boost’ onderdeel uitmaakt door enige met hen verbonden (rechts)personen waarover zij direct of indirect zeggenschap hebben;
3.2. veroordeelt BST c.s. en Boost Digital c.s. om aan Boost c.s. een dwangsom te betalen van € 5.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 3.1 uitgesproken hoofdveroordeling voldoen, tot een maximum van € 75.000,00 is bereikt,
3.3. veroordeelt BST Company en Boost Digital c.s. om met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis, ieder gebruik van het merkteken ‘Boost’ of een merkteken waarvan het teken ‘Boost’ onderdeel uitmaakt als merkteken voor waren en diensten te staken en gestaakt te houden waaronder begrepen het staken en gestaakt te houden van ieder gebruik van het merkteken ‘Boost’ of een merkteken waarvan het teken ‘Boost’ onderdeel uitmaakt door enige met gedaagden verbonden (rechts)personen waarover zij direct of indirect zeggenschap hebben;
3.4. veroordeelt BST Company en Boost Digital c.s. om aan Boost c.s. een dwangsom te betalen van € 5.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 3.3. uitgesproken hoofdveroordeling voldoen, tot een maximum van € 75.000,00 is bereikt,
3.5. veroordeelt Boost Digital c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten aan de zijde van Boost c.s. tot op heden begroot op € 1.438,00,
3.6. veroordeelt BST c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten ter zake van het kort geding tussen Boost c.s. en BST c.s., aan de zijde van Boost c.s. begroot op € 13.476,81,
3.7. compenseert voor het overige de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.8. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.9. wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
3.10. wijst de vorderingen af,
3.11. veroordeelt BST c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van Boost c.s. tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Thomas en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2012.?