Parketnummer: 13/657205-11 (Promis) en 16/600441-10 (TUL)
Datum uitspraak: 1 november 2012
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [plaats] in [1965],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Huis van Bewaring "[locatie]" te [plaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 oktober 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. K.F.E. den Hartog en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. B. Snoeij, naar voren hebben gebracht.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 17 november 2011 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [A] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een handgranaat van de pin heeft ontdaan en/of die handgranaat vervolgens door het/de ra(a)m(en) van de woning ([adres]) van die [A] naar binnen heeft gegooid en/of tot ontploffing heeft gebracht;
(artikel 289 juncto 45 van het Wetboek van Strafrecht)
hij op of omstreeks 17 november 2011 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [A] van het leven te beroven, met dat opzet met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen een handgranaat van de pin heeft ontdaan en/of die handgranaat vervolgens door het/de ra(a)m(en) van de woning ([adres]) van die [A] naar binnen heeft gegooid en/of tot ontploffing heeft gebracht;
(artikel 287 juncto 45 van het Wetboek van Strafrecht)
hij op of omstreeks 17 november 2011 te [plaats], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [A] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk dreigend de pin van een handgranaat verwijderd en/of die handgranaat vervolgens door het/de ra(a)m(en) van de woning ([adres]) van die [A] naar binnen gegooid en/of tot ontploffing gebracht;
(artikel 47 juncto 285 van het Wetboek van Strafrecht)
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1 Feiten en omstandigheden
4.1.1 De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.i
4.1.2 Op donderdag 17 november 2011 omstreeks 01:00 uur werd door een raam van perceel [adres] te [plaats] een handgranaat naar binnen gegooid, waarna deze tot ontploffing is gekomen. De bewoner van het perceel, [A], hoorde een harde knal en zijn hele huis rook naar brand.ii
Een vrouw fietste op dat tijdstip in de buurt en hoorde de knal. Zij zag een man lopen, die haar opviel doordat hij met een geforceerde pas liep. Hij passeerde haar op een afstand van ongeveer 4 meter. Zij beschrijft de man onder meer als volgt:
* klein, gezet, beetje Danny de Vito-postuur
* zij kreeg de indruk dat hij met een "hinkje" naar rechts liep
* zoals ik het zag was de man een stuk kleiner dan ik en ik ben 1.78 m
* vermoedelijk een licht getinte huiskleur
* enigszins bol, rond gezicht
* donkere, in het midden iets doorlopende wenkbrauwen
* 40-45 jaar oud
* donker, kort haar met een fijne krul.iii
Op de plaats van het delict wordt onderzoek gedaan. Er wordt een aantal voorwerpen in beslag genomen, waaronder:
een beugel van een handgranaat, aangetroffen in de woning van [adres] te [plaats], spooridentificatienummer [identificatienummer 1];
een pin van een handgranaat, aangetroffen op het trottoir behorende bij [adres], spooridentificatienummer [identificatienummer 2];
een baksteen, aangetroffen op de trap voor de woning, spooridentificatienummer [identificatienummer 3].iv
Deze voorwerpen zijn ter onderzoek naar het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) gezonden. Op 30 december 2011 rapporteert het NFI dat de voorwerpen zijn onderworpen aan DNA-onderzoek.
Het resultaat luidde als volgt:
[identificatienummer 1] leverde geen voor vergelijkend DNA-onderzoek geschikt DNA-profiel;
[identificatienummer 2] leverde een DNA-profiel van een man, te weten [verdachte];
[identificatienummer 3] leverde een zeer onvolledig DNA-profiel van minimaal één man, te weten [verdachte].
Dit betekent dat het celmateriaal in de bemonstering [identificatienummer 2] afkomstig kan zijn van [verdachte]. De berekende frequentie van het DNA-profiel van het celmateriaal in de bemonstering [identificatienummer 2] is kleiner dan één op één miljard. Ofwel, de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.v
Een verbalisant die de verdachte heeft verhoord, omschrift hem als volgt:
Man
Marokkaans uiterlijk
Tussen 1.60 en 1.65 m lang
Donker zwart krullend haar
Gezet postuur.
[verdachte] loopt met zijn borst naar voren en beweegt zijn bovenlichaam van rechts naar links bij iedere stap die hij neemt.vi
4.2 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie gaat er op grond van de stukken in het dossier van uit dat de verdachte degene is geweest die op 17 november 2011 een handgranaat naar binnen heeft gegooid in perceel [adres] te [plaats]. De verklaring van verdachte, dat hij niet ter plaatse is geweest en dat hij de pin van de handgranaat noch de baksteen in handen heeft gehad, acht de officier van justitie onwaarschijnlijk. Eveneens onwaarschijnlijk acht zij de verklaring van verdachte dat de baksteen afkomstig zou kunnen zijn uit zijn tuin, en dat zijn DNA daar om die reden op zou zijn aangetroffen. Volgens het NFI wordt DNA-materiaal namelijk snel, binnen enkele weken, afgebroken.
Door een wapen als een handgranaat, dat bestemd is om mensen in de directe omgeving dodelijk te treffen, bij een kleine woning naar binnen te gooien, heeft de verdachte de aanmerkelijke kans genomen dat de bewoner daarbij zou omkomen. De officier van justitie concludeert dat het primair ten laste gelegde, poging tot moord, bewezen kan worden verklaard.
4.3 Het standpunt van de verdediging
De verdachte ontkent ter plaatse te zijn geweest en ontkent ooit (onderdelen van) een handgranaat in handen te hebben gehad. De baksteen, die op de stoep voor de plaats delict is aangetroffen, kan afkomstig zijn uit zijn tuin: daar liggen meer bakstenen. Het rapport van het NFI kan niet dienen als bewijs, nu dit niet zelfstandig is uitgevoerd maar op basis van door de officier van justitie aangedragen hypothesen. Verder voert de raadsman aan dat (voorwaardelijk) opzet op de dood van [A] niet bewezen kan worden aangezien [A] zich niet in de woonkeuken bevond. Daartoe verwijst hij naar onder meer de uitspraak van de Hoge Raad van 20 april 2010, LJN BL6765. Er dient dan ook vrijspraak te volgen.
4.4 Het oordeel van de rechtbank
4.4.1 Vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank acht niet bewezen wat primair en subsidiair is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Hoewel op grond van onder meer de NFI rapporten bewezen kan worden dat verdachte degene was die de handgranaat heeft gegooid, terzake waarvan wordt verwezen naar overweging 4.4.2, bevat het dossier onvoldoende bewijs om te kunnen concluderen dat verdachte daarbij ook (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [A]. Verdachte ontkent het tenlastegelegde en het dossier biedt geen inzicht in de aanleiding en achtergrond van het handelen van verdachte, terwijl de uiterlijke verschijningsvorm van de feiten evenmin voldoende aanknopingspunten biedt om het opzet op de dood van [A] te kunnen vaststellen. Bij de beoordeling van de vraag of sprake was van voorwaardelijk opzet moet het volgende worden vooropgesteld. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood - is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden heeft aanvaard. Zoals de Hoge Raad in onder meer het arrest van 18 januari 2005 (LJN: AR1860) heeft overwogen is de beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Die kans moet naar algemene ervaringsregels bovendien als aanmerkelijk worden beschouwd.
Het gooien van een handgranaat in een woning is weliswaar gevaarlijk maar brengt op zichzelf nog niet een aanmerkelijke kans mee dat er iemand in de woning overlijdt. Dit is afhankelijk van de impact en reikwijdte van de handgranaat en de locatie waar eventuele personen in de woning zich bevinden. Wat betreft de impact en reikwijdte van de handgranaat is gebleken dat het hier ging om een verdedigingsgranaat die werkt met scherfwerking om zo de tegenstander uit te schakelen. Door rondvliegende scherven en kogeltjes kunnen ernstige verwondingen toegebracht worden tot op een afstand van enkele tientallen meters waarbij gevaarzetting afhankelijk is van de locatie en het aanwezige omgevingsmateriaal. Op een afstand van enkele meters is er het grootste gevaar op letsel. Uit de beschikbare gegevens blijkt evenwel niet dat de bedoelde scherven en kogeltjes door de wanden van de woning of anderszins de slaapkamer van [A], die volgens zijn aangifte achter de keuken is gelegen, konden bereiken.vii De omstandigheden van dit geval zijn verder dat de handgranaat om 1 uur 's nachts de woning is ingegooid en dat de verdachte moet hebben gezien dat er achter het raam, dus in de woning, geen licht brandde. Naar algemene ervaringsregels kan worden aangenomen dat in dat geval de bewoner ofwel niet thuis is ofwel ligt te slapen. Dat laatste was hier het geval, aangezien de bewoner lag te slapen in een afzonderlijke slaapkamer, zodat er niemand aanwezig was in de woonkeuken, waar de granaat is ontploft. Dit betekent dat de rechtbank niet kan vaststellen dat er in dit geval, door het gooien van deze handgranaat in de woning, inderdaad een aanmerkelijke kans op het intreden van de dood van de bewoner van de woning is geweest, zodat het ten behoeve van de poging doodslag vereiste voorwaardelijk opzet op de dood van de bewoner niet kan worden bewezen. Daarbij overweegt de rechtbank dat hoewel het in deze zaak gaat om een ander soort wapen, zij niettemin acht heeft geslagen op de arresten van de Hoge Raad van 6 september 2005 en van 20 april 2010 (LJN AT2760 respectievelijk LJN BL 6765), waarin voor het beantwoorden van de vraag of er een aanmerkelijke kans was dat een persoon geraakt zou worden door een kogel, van belang werd geacht of zich personen in de ruimte bevonden die werd beschoten
4.4.2 Het oordeel over het meer subsidiair ten laste gelegde.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte degene was die de handgranaat heeft gegooid. De kans dat iemand anders de pin van de handgranaat en de baksteen in handen heeft gehad, is blijkens het rapport van het NFI verwaarloosbaarviii. De rechtbank overweegt daarbij dat er vóór de woning twee voorwerpen (de pin en de baksteen) zijn aangetroffen waarmee het strafbare feit is gepleegd, waarop zich DNA bevond dat matcht met het DNA van verdachte terwijl er geen sporen van andere personen op deze voorwerpen zijn aangetroffen. Dat het rapport op basis van door de officier van justitie aangedragen hypothesen is opgesteld, doet aan de bewijswaarde van de conclusies niet af. De verdediging heeft dit verweer ook verder niet inhoudelijk onderbouwd, zodat de rechtbank daaraan verder voorbij gaat. Voor de aanwezigheid van zijn DNA heeft de verdachte geen aannemelijk alternatief scenario gegeven. Een getuige heeft een man met hetzelfde specifieke signalement als verdachte gezien in de buurt van de plaats delict, zeer kort nadat de ontploffing was gehoord. Ten slotte heeft verdachte geen controleerbaar alibi.
De rechtbank acht op grond van de onder 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte op 17 november 2011 te [plaats] [A] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend de pin van een handgranaat verwijderd en die handgranaat vervolgens door het raam van de woning ([adres]) van die [A] naar binnen gegooid en tot ontploffing gebracht.
De rechtbank acht - anders dan de officier van justitie - het onder primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen, zoals uiteen gezet onder 4.4.1. Verdachte dient daarvan te worden vrijgesproken.
6. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straf en de maatregel
8.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 (acht) jaren, met aftrek van voorarrest.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de benadeelde partij niet ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering en dat de in beslag genomen voorwerpen worden onttrokken aan het verkeer.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft uitsluitend vrijspraak bepleit en geen standpunt kenbaar gemaakt over eventuele strafmaat.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Gelet op de vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde bestaat aanleiding bij de straftoemeting aanmerkelijk af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf heeft de rechtbank overwogen dat het hier een bedreiging van de ingrijpendste soort betreft, temeer nu de door verdachte naar binnen gegooide granaat is geëxplodeerd in de ruimte naast de slaapkamer waar de bewoner lag te slapen. Een dergelijke bedreiging is naar zijn aard voldoende om iemand grote vrees aan te jagen. De bedreiging heeft bovendien plaatsgevonden midden in het drukbevolkte centrum van [plaats], in een woonomgeving. Het feit heeft dan ook zonder meer geleid tot gevoelens van grote onveiligheid en onrust in de directe omgeving van de woning van het slachtoffer. Deze handelswijze van verdachte is buitengewoon gevaarlijk en vormt een dermate grote aantasting van het basale gevoel van veiligheid waarop een ieder recht heeft, dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de maximaal toegestane duur de enige passende sanctie is. Bij de keuze van de duur van de straf is voorts overwogen dat verdachte meermalen voor (zware) geweldsmisdrijven is veroordeeld.
Ten slotte past de rechtbank artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht toe.
Beslag, onttrekking aan het verkeer
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1 1.00 STK Wapen X
SPRINGMIDDEL Bom
[nummer 1].Beugel van een handgranaat,uit de wo
2 1.00 STK Steen X
BAKSTEEN
[nummer 2].Baksteen, aangetroffen op de trap v
3 2.00 ZAK Handgranaat X
-
[nummer 3]; restant lichaam handgranaat
Nu met behulp van al deze voorwerpen het bewezen geachte is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
Ten aanzien van de benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van [A] een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Daarom is de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan de vordering alleen bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 17 februari 2012 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 16/600441-10, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 24 augustus 2010 van de Rechtbank Utrecht, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 6 (zes) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 (twee) jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van 6 (zes) maanden gevangenisstraf te gelasten.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 2 (twee) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
1 1.00 STK Wapen X
SPRINGMIDDEL Bom
[nummer 1].Beugel van een handgranaat, uit de wo
2 1.00 STK Steen X
BAKSTEEN
[nummer 2].Baksteen, aangetroffen op de trap v
3 2.00 ZAK Handgranaat X
[nummer 3]; restant lichaam handgranaat.
Verklaart [A] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 24 augustus 2010, namelijk 6 (zes) maanden gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. F.M.S. Requisizione en V. Zuiderbaan, rechters,
in tegenwoordigheid van E.J. Witteman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 november 2012.
i Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
ii Proces-verbaal van bevindingen van 17 november 2011 (blz. 09 e.v.)
iii Proces-verbaal van verhoor van de getuige [B] op 1 december 2011 (blz. 136)
iv Kennisgeving van inbeslagneming op 17 november 2011 (blz. 149)
v Rapport van het NFI van 30 december 2011 (blz. 206)
vi Proces-verbaal van bevindingen van 28 maart 2012 (blz. 352)
vii Proces-verbaal pag 52 en 53 en het NFI rapport handgranaat pag. 209 - 216.
viii Rapport NFI d.d. 24/08/2012, ongenummerd
??
Parketnummer 13/657205-11 en 16/6004441-10 (TUL)
[verdachte]