RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.706.576-12 (EAB 9)
RK nummer: 12/4686
Datum uitspraak: 7 september 2012
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 28 juni 2012 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 31 mei 2012 door het Hof van Beroep te Antwerpen (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [plaats] (België) op [1980],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans uit anderen hoofde gede¬tineerd in het Huis van Bewaring “[locatie]” te [plaats];
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 24 augustus 2012. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R.A. Bosman. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. G. Meijers, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd, omdat zij er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Belgische en Marokkaanse nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van een arrest van het Hof van Beroep Antwerpen d.d. 14/09/1999 – 10e Kamer, referentie 33 P 98 (griffienummer: 1051/99).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd arrest.
De vrijheidsstraf van één jaar is één van negen vrijheidsstraffen die aan de opgeëiste persoon in België zijn opgelegd. Het faxbericht van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 3 augustus 2012 houdt op dit punt onder meer in:
Zoals vermeld in het Europees aanhoudingsbevel bedraagt de reststraf 1774 dagen. Dit is de restant van alle in uitvoering zijnde straffen. De restanten per straf kunnen niet worden uitgerekend, gelet op de gezamenlijke uitvoering van die straffen, uitgesproken ingevolge negen veroordelingen (zeven vonnissen en twee arresten)
Het arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1 Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest, terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot dat arrest heeft geleid. De rechtbank mag in dit geval de overlevering alleen toestaan, indien zich één van de omstandigheden voordoet als bedoeld in art. 12, aanhef en onder a tot en met d, OLW.
De bijlage bij faxbericht van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 3 augustus 2012 houdt onder meer het volgende in:
3. Indien u het vakje «nee» (keuzemogelijkheid 2) heeft aangekruist, gelieve een van de volgende gevallen te bevestigen:
[ ] 3.1a? de betrokkene is in persoon gedagvaard op 4-6-99 (dag/maand/jaar) en is daarbij op de hoogte gebracht van het tijdstip en de plaats van het proces dat tot de beslissing heeft geleid, en is ervan in kennis gesteld dat een beslissing kan worden gegeven wanneer hij niet tijdens het proces verschijnt. [Met de pen bijgeschreven:] Deze dagvaarding gebeurde volgens de Belgische wetgeving bij het politiecommissariaat van de gemeente waar betrokkene woonachtig was. Betrokkene zelf was op dat ogenblik voortvluchtig uit de gevangenis.
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de opgeëiste persoon niet zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen, gelet op de met de pen bijgeschreven tekst.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat dit verweer moet worden verworpen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het recht van de uitvaardigende justitiële lidstaat bepaalt of de dagvaarding in persoon is betekend en dat, indien de uitvaardigende justitiële autoriteit - zoals in het onderhavige geval - heeft meegedeeld dat van dagvaarding in persoon sprake is, de rechtbank op de juistheid van die mededeling dient te vertrouwen. De met de pen bijgeschreven tekst is een uitleg, die inhoudt dat de betekening van de dagvaarding “bij het politiecommissariaat” naar Belgisch recht een dagvaarding in persoon oplevert.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank verstaat het verweer van de raadsman zo dat hij, gelet op de met de pen bijschreven tekst, de juistheid betwist van de door de uitvaardigende justitiële autoriteit toepasselijke verklaarde voorgedrukte mededeling inzake de dagvaarding in persoon.
Op de zitting van de rechtbank heeft de oudste rechter aan de opgeëiste persoon gevraagd of het arrest van het Hof van beroep Antwerpen aan hem is betekend. De opgeëiste persoon heeft deze vraag bevestigend beantwoord en heeft verklaard dat hij tegen dat arrest geen rechtsmiddel heeft aangewend.
De juistheid van de mededeling dat de opgeëiste persoon op 4 juni 1999 in persoon is gedagvaard kan in het midden blijven. Wat er ook zij van die mededeling, op grond van de verklaring van de opgeëiste persoon is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, aanhef en onder c, OLW zich heeft voorgedaan, zodat de in artikel 12 OLW neergelegde weigeringsgrond niet van toepassing is (vgl. Rb. Amsterdam 16 april 2012, LJN BX4875).
De rechtbank verwerpt het verweer.
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW gestelde eisen.
De rechtbank stelt vast dat de feiten 1 en 2b waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar het recht van België als naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat op deze feiten in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
Ten aanzien van feit 2a - verboden wapendracht van een dolkmes - bevat het EAB onvoldoende gegevens om te kunnen vaststellen of dit feit onder een strafbepaling van de Wet wapens en munitie valt. De rechtbank voegt daaraan toe dat, indien het feit al onder een strafbepaling van de Wet wapens en munitie zou vallen, deze strafbepaling daarop niet een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden zou stellen, zoals uit de artikelen 54 en 55, eerste lid, van de Wet wapens en munitie volgt. De rechtbank zal daarom de overlevering voor dit feit weigeren.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
1. poging tot diefstal, voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
2. (b) handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat tegen de opgeëiste persoon nog een strafvervolging in Nederland aanhangig is. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de opgeëiste persoon in oktober 2012 zal moeten voorkomen en dat gewaarborgd dient te zijn dat de opgeëiste persoon zich dan in persoon zal kunnen verdedigen. Desgevraagd heeft de raadsman meegedeeld dat een en ander ingevolge artikel 9 OLW een beletsel voor de overlevering vormt.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat dit verweer moet worden verworpen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de door de raadsman bedoelde lopende strafvervolging in Nederland - inzake het bij de aanhouding van de opgeëiste persoon in Nederland aangetroffen wapen - niet de toelaatbaarheid van de overlevering ter zake van de feiten waarvoor de opgeëiste persoon in België is veroordeeld, regardeert, maar een beletsel voor de feitelijke overlevering oplevert. Op grond van art. 36 OLW is niet de rechtbank, maar de officier van justitie bevoegd daarover te oordelen.
De rechtbank verenigt zich met het standpunt van de officier van justitie en verwerpt het verweer op de door de officier van justitie aangevoerde gronden.
Nu ten aanzien van de feiten 1 en 2b, waarvoor de overlevering wordt gevraagd, is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering voor die feiten te worden toegestaan. Voor het overige moet zij worden geweigerd.
De rechtbank kan niet beoordelen welk gedeelte van de vrijheidsstraf geacht moet worden te zijn opgelegd ter zake van de feiten waarvoor de overlevering moet worden toegestaan. Een en ander staat ter beoordeling van de bevoegde autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat, die gehouden zijn om, na de feitelijke overlevering, de tenuitvoerlegging van de straf tot het hiervoor bedoelde gedeelte te beperken.
7. Toepasselijke wetsbepalingen
De artikelen 45 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan het Hof van beroep Antwerpen (België) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van het gedeelte van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, dat is opgelegd wegens de feiten 1 en 2b.
WEIGERT de overlevering van [opgeëiste persoon] voor zover het EAB betrekking heeft op het gedeelte van de vrijheidsstraf dat is opgelegd wegens feit 2a.
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzit¬ter,
mrs. S.A. Krenning en R.W.L. Koopmans, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van mr. V.H. Glerum, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 7 september 2012.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat de uitspraak te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.