RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.706.567-12 (EAB 6)
RK nummer: 12/4528
Datum uitspraak: 7 september 2012
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 22 juni 2012 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 20 juni 2012 door het Parket van de procureur des Konings te Mechelen (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [plaats] (België) op [1980],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans uit anderen hoofde gede¬tineerd in het Huis van Bewaring “[locatie]” te [plaats];
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 24 augustus 2012. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R.A. Bosman. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. G. Meijers, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd, omdat zij er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Belgische en Marokkaanse nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis op tegenspraak van de correctionele rechtbank te Mechelen d.d. 13 januari 1999, referentie 39/99.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
De vrijheidsstraf van één jaar is één van negen vrijheidsstraffen die aan de opgeëiste persoon in België zijn opgelegd. Het faxbericht van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 12 juli 2012 houdt op dit punt onder meer in:
Naar Belgisch recht worden vrijheidsberovende straffen in hoofde van één en dezelfde persoon globaal uitgeboet, d.w.z. dat een gevangene die een dag wordt opgesloten in de gevangenis in het kader van strafuitvoering die dag afgekort ziet op de totaliteit van de duur aan vrijheidsberovende straffen die lastens hem in het verleden werd uitgesproken, desgevallend in verschillende vonnissen en arresten, en nog niet verjaard zijn. Eén dag gevangenis wordt m.a.w. niet in mindering gebracht van één specifieke vrijheidsberovende straf maar van de totale duur aan gevangenisstraf die de gevangene ingevolge zijn verschillende veroordelingen nog moet uitzitten. Derhalve is het onmogelijk te precizeren hoe lang de opgeëiste persoon nog gevangenisstraf moet ondergaan uitsluitend ter uitvoering van het vonnis gewezen op 13 januari 1999.
Volgens het EAB bedraagt het (totale) strafrestant 1.774 dagen.
Het vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW gestelde eisen.
De rechtbank stelt vast dat de feiten (i), (ii) en (iii) waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar het recht van België als naar Nederlands recht strafbaar zijn.
Naar Belgisch recht is op feit (iii) evenwel niet een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden gesteld. De rechtbank zal daarom de overlevering voor dit feit weigeren.
Ten aanzien van feit (iv) - het dragen van een verboden wapen, te weten een “survival” mes - bevat het EAB onvoldoende gegevens om te kunnen vaststellen of dit feit onder een strafbepaling van de Wet wapens en munitie valt. De rechtbank voegt daaraan toe dat, indien het feit al onder een strafbepaling van de Wet wapens en munitie zou vallen, deze strafbepaling daarop niet een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden zou stellen, zoals uit de artikelen 54 en 55, eerste lid, van de Wet wapens en munitie volgt. De rechtbank zal daarom de overlevering voor dit feit weigeren.
Op de feiten (i) en (ii) is in beide lidstaten wel een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden gesteld.
Deze feiten leveren naar Nederlands recht op:
(i) diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
(ii) mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar
gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat tegen de opgeëiste persoon nog een strafvervolging in Nederland aanhangig is. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de opgeëiste persoon in oktober 2012 zal moeten voorkomen en dat gewaarborgd dient te zijn dat de opgeëiste persoon zich dan in persoon zal kunnen verdedigen. Desgevraagd heeft de raadsman meegedeeld dat een en ander ingevolge artikel 9 OLW een beletsel voor de overlevering vormt.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat dit verweer moet worden verworpen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de door de raadsman bedoelde lopende strafvervolging in Nederland - inzake het bij de aanhouding van de opgeëiste persoon in Nederland aangetroffen wapen - niet de toelaatbaarheid van de overlevering ter zake van de feiten waarvoor de opgeëiste persoon in België is veroordeeld, regardeert, maar een beletsel voor de feitelijke overlevering oplevert. Op grond van art. 36 OLW is niet de rechtbank, maar de officier van justitie bevoegd daarover te oordelen.
De rechtbank verenigt zich met het standpunt van de officier van justitie en verwerpt het verweer op de door de officier van justitie aangevoerde gronden.
Nu ten aanzien van de feiten (i) en (ii), waarvoor de overlevering wordt gevraagd, is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering voor die feiten te worden toegestaan. Voor het overige moet zij worden geweigerd.
De rechtbank kan niet beoordelen welk gedeelte van de vrijheidsstraf geacht moet worden te zijn opgelegd ter zake van de feiten waarvoor de overlevering moet worden toegestaan. Een en ander staat ter beoordeling van de bevoegde autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat, die gehouden zijn om, na de feitelijke overlevering, de tenuitvoerlegging van de straf tot het hiervoor bedoelde gedeelte te beperken.
7. Toepasselijke wetsbepalingen
De artikelen 300, 304, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan het Parket van de procureur des Konings te Mechelen (België) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van het gedeelte van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, dat is opgelegd wegens de feiten (i) en (ii).
WEIGERT de overlevering van [opgeëiste persoon] voor zover het EAB betrekking heeft op het gedeelte van de vrijheidsstraf dat is opgelegd wegens de feiten (iii) en (iv).
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzit¬ter,
mrs. S.A. Krenning en R.W.L. Koopmans, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van mr. V.H. Glerum, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 7 september 2012.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat de uitspraak te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.