RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/926 ANW
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres],
wonende te [plaats] (Marokko),
eiseres,
gemachtigde mr. C.A.J.M. Snijders,
de raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank,
gevestigd te Amstelveen,
verweerder,
gemachtigde mr. G.J. Oudenes.
Bij besluit van 15 april 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (Anw) afgewezen.
Bij besluit van 28 december 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juli 2012. Partijen zijn verschenen bij hun gemachtigden.
1. Feiten en omstandigheden en standpunten van partijen
1.1. De echtgenoot van eiseres is op 26 november 2010 in Marokko overleden. Eiseres heeft bij verweerder een nabestaandenuitkering op grond van de Anw aangevraagd. Verweerder heeft deze aanvraag bij het primaire besluit afgewezen omdat de echtgenoot van eiseres op de datum van zijn overlijden niet verzekerd was ingevolge de Anw.
1.2. De echtgenoot van eiseres had bij verweerder een vrijwillige verzekering voor de Anw afgesloten nadat hij niet langer ingezetene was van Nederland. Tot het jaar 2001 zijn de premies daarover ook afgedragen. Uit de gedingstukken kan voorts worden afgeleid dat het bedrag dat eiser over 2001 teveel had betaald, door verweerder als premie voor 2002 is aangemerkt. Daarmee was echter nog niet de hele premie over 2002 voldaan. Verweerder heeft diverse aanmaningen aan eiser gestuurd om het restant van de premie over 2002 alsnog te voldoen. Bij brief van 11 juni 2003 heeft verweerder de echtgenoot van eiser een laatste gelegenheid geboden de premie vóór 1 augustus 2003 alsnog te voldoen, bij gebreke waarvan de vrijwillige verzekering zou eindigen. Op de aanmaningen is door eiser niet gereageerd. Het restantbedrag is ook niet voldaan. Bij brief van 28 augustus 2003 heeft verweerder vervolgens aan eiser medegedeeld dat de vrijwillige verzekering is geëindigd.
1.3. Onder de gedingstukken bevindt zich eveneens een door eiser ondertekende, op 27 december 2002 gedateerde machtiging op briefpapier van verweerder waarbij eiser het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) machtigt de premie voor de vrijwillige verzekering vanaf 1 januari 2003 op zijn uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) in te houden.
1.4. In beroep heeft eiseres zich op het standpunt gesteld, dat zo haar echtgenoot al niet langer vrijwillig verzekerd was, in ieder geval namens verweerder het vertrouwen is opgewekt dat dit nog wel het geval was. Haar echtgenoot heeft door de wel verrichte betalingen en het ondertekenen van de volmacht de wil tot voortzetting van de verzekering geuit. Het is aan de uitkeringsinstanties om hierover met elkaar doeltreffend te communiceren. Nu verweerder bovendien geen bericht heeft gestuurd dat besloten is de verzekering te beëindigen, heeft eiseres erop mogen vertrouwen dat de verzekering was voortgezet. Daarnaast heeft eiseres aangevoerd dat zij niet in staat is om te werken, zij geen middelen van bestaan heeft en zij door niemand wordt onderhouden. Tot slot stelt zij dat verweerder haar telefonisch had moeten horen.
1.5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de vrijwillige verzekering bij gebreke van betaling van de premie, van rechtswege is geëindigd. De door eiseres overgelegde machtiging voor automatische inhouding van de premie voor de jaren vanaf 2003 heeft in ieder geval geen gevolg gekregen omdat de premie voor 2002 nooit geheel betaald is.
2.1. Artikel 14 van de Anw bepaalt dat de nabestaande - onder bepaalde voorwaarden - recht heeft op nabestaandenuitkering. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 3, van de Anw wordt onder nabestaande verstaan: de echtgenoot van degene die op de dag van overlijden verzekerd is op grond van de Anw.
2.2. Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Anw is verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet degene,
a, die ingezetene is;
b, die geen ingezetene is, doch ter zake van in Neder¬land in dienstbetrekking verrich¬te arbeid aan de loonbelasting is onderwor¬pen.
2.3. Op grond van artikel 63a, eerste lid, van de Anw bestaat de mogelijkheid dat een gewezen verzekerde zich vrijwillig verzekert over een periode van tien jaar, met ingang van de dag na de dag waarop de verplichte verzekering is geëindigd. De eerste zin is alleen van toepassing indien de gewezen verzekerde direct voorafgaande aan de periode van vrijwillige verzekering ten minste een jaar verplicht verzekerd is geweest.
2.4. Op grond van artikel 63c, aanhef en onder d, van de Anw eindigt de vrijwillige verzekering met ingang van de eerste dag van de vierde maand volgend op de laatste dag van de door de Sociale verzekeringsbank gestelde termijn waarbinnen de premie voor de vrijwillige verzekering dient te worden betaald, indien de betaling niet of niet geheel heeft plaatsgevonden.
3. Inhoudelijke beoordeling
3.1. Tussen partijen is niet in geschil dat de echtgenoot van eiseres ten tijde van zijn overlijden niet woonachtig of werkzaam was in Nederland. Dit betekent dat hij ten tijde van zijn overlijden niet verzekerd was voor de Anw op grond van artikel 13, eerste lid, van de Anw.
3.2. Uit de gedingstukken blijkt dat de echtgenoot van eiseres ten tijde van zijn overlijden een uitkering ontving op grond van de Algemene ouderdomswet (AOW). Hieraan kon de echtgenoot echter geen verzekering voor de Anw ontlenen. In artikel 26 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen van 24 december 1998 (KB 746) was weliswaar geregeld dat personen die buiten Nederland zijn gaan wonen en op de dag van vertrek recht hadden op een ouderdomspensioen verzekerd waren voor de volksverzekeringen, maar deze bepaling is met ingang van 1 januari 2000 vervallen.
3.3. Niet in geschil is dat de echtgenoot van eiseres in het verleden gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid zich vrijwillig te verzekeren. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser na 2001 geen premiebetalingen meer heeft gedaan. Ook inhoudingen op zijn WAO-uitkering zijn nooit geëffectueerd. De aanmaningen en de beëindigingsbrief van verweerder zijn gezonden aan het door de echtgenoot opgegeven adres waarnaar ook alle overige correspondentie steeds is gezonden. Bovendien mag van een verzekeringsdeelnemer die echt de wil heeft tot voortzetting van een verzekering ook worden verwacht dat hij zelf zorg draagt voor nakoming van de hoofdverplichtingen uit de overeenkomst. Als – zoals in het onderhavige geval – jarenlang geen premie wordt afgedragen, mag van een verzekerde worden verwacht dat hij zelf bij de verzekeraar navraag doet. Dit betekent dat de vrijwillige verzekering op enig moment in of na 2002 op grond van artikel 63c, aanhef en onder d, is geëindigd.
3.4. De rechtbank deelt evenmin het standpunt van eiseres dat door verweerder het vertrouwen zou zijn gewekt dat de vrijwillige verzekering is voortgezet. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is een ondubbelzinnige mededeling vereist van een daartoe bevoegd persoon omtrent de rechten waarop aanspraak wordt gemaakt. De enkele omstandigheid dat de echtgenoot van eiseres misschien onduidelijk is geweest wat zijn rechten waren, omdat verweerder zou hebben nagelaten de vereiste duidelijkheid te verschaffen is daartoe onvoldoende. Dat (een medewerker) van verweerder op enig moment een ondubbelzinnige mededeling zou hebben gedaan waaruit eiser kon begrijpen dat hij nog verzekerd was ook al betaalde hij geen premie meer, is gesteld noch gebleken. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt daarom niet.
3.5. Op grond van het vorenoverwogene wordt geconcludeerd dat de echtgenoot van eiseres op het moment van overlijden niet verzekerd was voor de Anw. Derhalve bestaat voor eiseres geen recht op een uitkering ingevolge deze wet.
3.6. De omstandigheden dat eiseres niet in staat is om te werken, zij geen middelen van bestaan heeft en zij door niemand wordt onderhouden, kunnen niet tot een ander oordeel leiden. De Anw is dwingendrechtelijk van aard en kent geen bepaling om uit hardheidsoverwegingen een uitkering toe te kennen, terwijl daarop geen recht bestaat.
3.7. Tot slot stelt de rechtbank vast dat verweerder eiseres bij brief van 7 juni 2011 heeft uitgenodigd voor een hoorzitting op 19 juli 2011. Op het antwoordformulier van 5 juli 2011 heeft eiseres verklaard dat zij niet naar de hoorzitting zal komen omdat zij moeite heeft met reizen. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het op de weg van eiseres had gelegen om, indien zij telefonisch gehoord had willen worden, dat op het antwoordformulier aan te geven.
3.8. Gelet op het voorgaande slaagt het beroep van eiseres niet. Het bestreden besluit houdt in rechte stand. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. Rombouts, rechter, in aanwezigheid van mr. H. van Hoeven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2012.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
DOC: B
SB