RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/5676 WWB
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. S.S. Kisoentewari.
Bij besluit van 16 februari 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een inkomensvoorziening op grond van de Wet investeren in jongeren (Wij) afgewezen.
Bij besluit van 9 mei 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2012. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Feiten en standpunten van partijen
1. Bij besluit van 20 december 2010 heeft verweerder een beslissing genomen op eisers aanvraag van 20 augustus 2010 en eiser een werkleeraanbod gedaan bij Futuro Taal in Amsterdam Noord per 15 januari 2011 voor de duur van zes maanden.
2. Eiser is naar aanleiding van zijn aanvraag door verweerder uitgenodigd voor een gesprek op 20 december 2010. Blijkens de terugkoppelingsrapportage van 20 december 2010 heeft eiser bij verweerder gemeld dat hij twee dagen per week, op woensdag en op vrijdag, een inburgeringscursus volgt.
3. Op 22 december 2010 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een inkomensvoorziening op grond van de Wij. Teneinde het recht van eiser op een inkomensvoorziening te beoordelen, is eiser door verweerder uitgenodigd voor een gesprek op woensdag
12 januari 2011. Eiser is niet op deze afspraak verschenen.
4. Op woensdag 2 februari 2011 ging het werkleeraanbod bij Futuro Taal van start. Blijkens de contactregistratie van verweerder is eiser zonder bericht niet verschenen. Ook op vrijdag
4 februari 2011 en op woensdag 9 februari 2011 is hij niet verschenen. Blijkens het administratief onderzoek van 16 februari 2011 heeft eiser ook geen gehoor gegeven aan de oproep van verweerder voor een gesprek op kantoor op deze woensdag 16 februari 2011.
5. Bij primair besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser om een inkomensvoorziening naast het werkleeraanbod afgewezen op grond van artikel 42, eerste lid, onder c, van de Wij, omdat eiser niet alle benodigde gegevens zou hebben verstrekt.
6. In de contactregistratie van verweerder is op 23 februari 2011 onder andere genoteerd: “Klant gesproken. Klant wil toch deelnemen aan traject voor de dinsdag en donderdag. Gaat klant niet houdt het op.”
7. Bij bestreden besluit heeft verweerder geconstateerd dat het primaire besluit niet kon worden gebaseerd op artikel 44, eerste lid, van de Wij, omdat de wijze waarop eiser in de gelegenheid is gesteld inlichtingen te verstrekken niet met de nodige zorgvuldigheid is geschied. Verweerder stelt zich evenwel op het standpunt dat dit geen invloed heeft op de rechtsgevolgen van het primaire besluit, omdat eiser, door niet te verschijnen bij Futuro Taal, geen medewerking heeft verleend aan het werkleeraanbod. Op grond van artikel 42, eerste lid, onder c, van de Wij kan eiser derhalve een inkomensvoorziening worden geweigerd. Dat het werkleeraanbod mogelijk botst met de inburgeringscursus van eiser en het argument van eiser dat Amsterdam Noord te ver is, doen hieraan niet af. Omdat het primaire besluit wel de juiste rechtsgrond bevat, maar ten onrechte melding maakt van het ontbreken van inlichtingen, kan het in stand blijven en wordt het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
8. Eiser heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat hij reeds in 2009 heeft verzocht om een inkomensvoorziening, maar dat verweerder hier nog steeds niet op heeft beslist, hetgeen in strijd is met het Europees Sociaal Handvest. Een belangenafweging zou ertoe moeten leiden dat aan eiser een inkomensvoorziening wordt toegekend vanaf 1 januari 2010. Wegens zijn persoonlijke omstandigheden, kon het niet van eiser gevergd worden deel te nemen aan het werkleeraanbod zoals verweerder hem dat bij besluit van 20 december 2010 had aangeboden.
Wettelijk kader
9. Ingevolge artikel 14, tweede lid, van de Wij legt het college in een rapportage de wensen van de jongere ten aanzien van het werkleeraanbod vast alsmede de wijze waarop deze wensen bij de vaststelling van aard, omvang en plaats van het werkleeraanbod zijn betrokken.
10. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Wij stemt het college het werkleeraanbod af op de omstandigheden, krachten en bekwaamheden van de jongere, wiens recht op een werkleeraanbod is vastgesteld en stelt het college hierbij de jongere in de gelegenheid om schriftelijk of mondeling zijn wensen omtrent het werkleeraanbod kenbaar te maken.
11. Ingevolge artikel 24, eerste lid, van de Wij heeft een jongere van achttien jaar of ouder, die een aanvraag voor een werkleeraanbod heeft ingediend, recht op een inkomensvoorziening indien er geen in aanmerking te nemen vermogen is, en het in aanmerking te nemen inkomen lager is dan de inkomensvoorzieningsnorm.
12. Ingevolge artikel 25, eerste lid, van de Wij stelt het college het recht op een inkomensvoorziening ambtshalve vast, gelijktijdig met de vaststelling van het recht op een werkleeraanbod.
13. Ingevolge artikel 42, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wij bestaat geen recht op een inkomensvoorziening indien de jongere het werkleeraanbod heeft geweigerd. Ingevolge het eerste lid, aanhef en onder c, van dit artikel bestaat voorts geen recht op een inkomensvoorziening voor zover uit de houding en de gedragingen van de jongere ondubbelzinnig blijkt dat deze de verplichtingen, bedoeld in hoofdstuk 5 van de Wij, niet wil nakomen.
14. In hoofdstuk 5 van de Wij zijn de artikelen 44 en 45 opgenomen. Ingevolge artikel 44, tweede lid, van de Wij is de jongere verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de Wij.
15. Ingevolge artikel 45, aanhef en onder d, van de Wij is de jongere verplicht mee te werken aan activiteiten of werkzaamheden, gericht op zijn arbeidsinschakeling.
Beoordeling
16. De rechtbank stelt voorop dat het beroep van eiser ontvankelijk is. Het beroep is op
19 augustus 2011 door verweerder ontvangen, waarna verweerder het beroep heeft doorgezonden aan de rechtbank. De termijn voor het instellen van beroep is aangevangen op de dag na verzending van het bestreden besluit. Verweerder heeft niet aannemelijk kunnen maken dat het bestreden besluit daags nadat het op 9 mei 2011 is genomen, ook daadwerkelijk is verzonden. Uit de stukken blijkt dat eiser het bestreden besluit in elk geval als bijlage bij het besluit van 18 juli 2011 heeft ontvangen. Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank ervan uit dat verweerder het bestreden besluit eerst op 18 juli 2011 heeft verzonden en dat de termijn voor het instellen van beroep op 19 juli 2011 is aangevangen en op 30 augustus 2011 is geëindigd. Eiser heeft derhalve tijdig beroep ingesteld.
17. De rechtbank overweegt inhoudelijk als volgt. Aan de orde is de vraag of verweerder de aanvraag van eiser om een inkomensvoorziening op grond van de Wij had mogen afwijzen op grond van het niet meewerken aan het werkleeraanbod. Ingevolge artikel 17, eerste lid, in samenhang met artikel 14, tweede lid, van de Wij had verweerder het werkleeraanbod in samenspraak met eiser moeten vaststellen en het moeten afstemmen op zijn individuele omstandigheden. De rechtbank stelt vast dat verweerder het werkleeraanbod heeft vastgesteld zonder rekening te houden met de individuele omstandigheden van eiser. Naar aanleiding van het gesprek met eiser op 20 december 2010 was het verweerder immers bekend dat eiser wekelijks op woensdag en op vrijdag een inburgeringscursus volgde. Toch is eiser een werkleeraanbod gedaan dat samenviel met zijn inburgeringsverplichtingen. De rechtbank is van oordeel dat de gebrekkige medewerking van eiser aan het werkleeraanbod onder deze omstandigheden niet kan worden gebruikt als grondslag voor het niet verlenen van een inkomensvoorziening.
18. Ingevolge artikel 25, eerste lid, in samenhang met artikel 24, eerste lid, van de Wij had verweerder gelijktijdig met het doen van het werkleeraanbod ambtshalve moeten vaststellen of eiser recht had op een inkomensvoorziening. De rechtbank merkt op dat als verweerder overeenkomstig deze wettelijke verplichting had gehandeld, het al dan niet meewerken aan het werkleeraanbod niet ten grondslag gelegd had kunnen worden aan het besluit al dan niet een inkomensvoorziening te verstrekken. Ook in dit opzicht kan verweerder de gebrekkige medewerking van eiser aan het werkleeraanbod niet ten grondslag leggen aan het niet verlenen van een inkomensvoorziening.
19. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren. Het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 17, eerste lid, en artikel 25, eerste lid, van de Wij in samenhang met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet in deze zaak geen mogelijkheid het geschil finaal te beslechten omdat op grond van de beschikbare informatie niet vastgesteld kan worden of eiser op 20 december 2010 aan de voorwaarden voor een inkomensvoorziening op grond van de Wij voldeed. De rechtbank zal verweerder dan ook opdragen binnen zes weken een nieuw besluit op het bezwaar van eiser te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
20. Nu het beroep gegrond zal worden verklaard, zal de rechtbank verweerder opdragen het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 41,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. Rombouts, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.D. Wevers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.