ECLI:NL:RBAMS:2012:BX3339

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11-3232 WWB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op bijzondere bijstand op basis van het Atcg-beleid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 mei 2012 uitspraak gedaan over het recht op bijzondere bijstand van eiseres, die een aanvraag had ingediend voor meerkosten ten gevolge van een chronische ziekte. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit van verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, niet in stand kon blijven. Verweerder had de aanvraag van eiseres afgewezen op basis van het Atcg-beleid, maar de rechtbank stelde vast dat dit beleid niet voldeed aan de eisen van de wet. Eiseres had eerder bijzondere bijstand ontvangen op basis van de oude Regeling chronisch zieken en gehandicapten, maar na de invoering van de Wtcg en de intrekking van de Regeling was haar aanvraag afgewezen zonder voldoende motivering. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet had aangetoond dat de forfaitaire vergoeding van € 100,- per maand voldoende was om de noodzakelijke kosten van eiseres te dekken. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moest worden met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/3232 WWB
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres],
wonende te [plaats],
eiseres,
gemachtigde mr. M.O. Wattilete,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. J.E. Carter.
Procesverloop
Bij besluit van 8 april 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand voor meerkosten ten gevolge van een chronische ziekte of handicap afgewezen.
Bij besluit van 19 mei 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 april 2012. Eiseres en haar gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door bovengenoemde gemachtigde.
Overwegingen
1. Feiten en omstandigheden
1.1. Bij besluit van 18 januari 2008 is aan eiseres bijzondere bijstand toegekend in het kader van de oude Regeling chronisch zieken en gehandicapten (Regeling). De zoon van eiseres werd aangemerkt als behorende tot de doelgroep van de Regeling. Destijds is geïndiceerd dat eiseres meerkosten had in de categorieën bewassing, energie, extra kledingslijtage, dieet en telefoonkosten.
1.2. Op 1 januari 2009 is de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) in werking getreden. Op grond van de Wtcg ontvangen chronisch zieken en gehandicapten, zonder dat daarvoor een aanvraag hoeft te worden ingediend, van de rijksoverheid een forfaitaire tegemoetkoming van minimaal € 150,- en maximaal € 500,- per jaar voor de (meer)kosten die samenhangen met ziekte of handicap. Verweerder heeft vervolgens nieuw beleid vastgesteld met betrekking tot bijzondere bijstand aan chronisch zieken en gehandicapten. Dit beleid is neergelegd in de Beleidsregels aanvullende tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Atcg). De Regeling is vervallen.
1.3. Op grond van de Atcg kunnen chronisch zieken en gehandicapten onder bepaalde voorwaarden een forfaitaire vergoeding ontvangen. Deze vergoeding bestaat uit minimaal één en maximaal acht van de modules maaltijdvergoeding, wettelijke eigen bijdragen, (tele)communicatie, energie, bewassing, kledingslijtage, dieet en pedicure/manicure. Elke module kent een forfaitaire vergoeding van € 20,- per maand.
1.4. Door het vervallen van de Regeling heeft verweerder eind 2009 en begin 2010 reeds lopende toekenningen op grond van de Regeling omgezet na toetsing aan de Atcg. In de situatie van eiseres heeft dit geleid tot intrekking van de vergoeding op grond van de Regeling en tot toekenning van bijzondere bijstand op grond van de Atcg. Aan eiseres werd een vergoeding toegekend in de modules bewassing, kledingslijtage, energie, dieetkosten en telefoonkosten, hetgeen een bedrag van € 100,- per maand inhoudt.
1.5. Naar aanleiding van de uitspraak van deze rechtbank van 28 juli 2010 (AWB 10/68 e.a. WWB) (LJN: BN2674) heeft verweerder bij besluit van 8 november 2010 aan eiseres met terugwerkende kracht tijdelijk tot 1 januari 2011 dezelfde vergoeding verleend als met het besluit van 18 januari 2008 was toegekend (dus zoals onder de Regeling). Aan eiseres is vervolgens de mogelijkheid geboden om voor de meerkosten die niet onder de Atcg vallen aanvullende bijzondere bijstand aan te vragen.
1.6. Eiseres heeft aanvullende bijzondere bijstand aangevraagd voor de meerkosten in de modules energie, bewassing, telecommunicatie, de kosten van een auto, dieet en kledingslijtage. Bij het primaire besluit heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Ten aanzien van de meerkosten in de modules energie, bewassing, telecommunicatie en de kosten van een auto heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de aanvulling zoals die nu bestaat – € 20,- per maand per module – toereikend is, dan wel dat een voorliggende voorziening voorhanden is. Ten aanzien van de meerkosten in de modules dieetkosten en kledingslijtage heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres geen bewijs heeft geleverd van het daadwerkelijk bestaan van deze kosten, zodat de aanvraag is afgewezen.
1.7. In bezwaar heeft eiseres aangevoerd dat zij geen rekening heeft gehouden en ook niet hoefde te houden met een verantwoording van de kosten achteraf middels bewijsstukken omdat dit tot 1 januari 2011 niet was vereist. Eiseres beschikt dan ook niet (meer) over de bewijsstukken.
2. Standpunten van partijen
2.1. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat vanaf het moment dat de Regeling werd ingetrokken – voor eiseres had dit gevolgen vanaf 20 november 2009 – in het beleid is opgenomen dat na uitputting van voorliggende voorzieningen achteraf bijzondere bijstand kon worden aangevraagd voor de meerkosten. Van eiseres mag dan ook worden verwacht dat zij inzichtelijk maakt welke meerkosten zij heeft dan wel heeft gehad en dat de vergoedingen die zij reeds ontvangt niet toereikend zijn om die meerkosten te voldoen. Nu eiseres de kosten niet aannemelijk kan maken kan verweerder niet vaststellen dat de voorliggende voorzieningen ontoereikend zijn.
2.2. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat pas vanaf 1 januari 2011 van haar kan en mag worden gevergd dat zij de gemaakte kosten inzichtelijk maakt en niet al over het jaar 2010. Tot 1 januari 2011 ontving eiseres de bijzondere bijstand vooraf, dus hoefde zij geen rekening te houden met de eis van verweerder de kosten inzichtelijk te maken. Verweerder vraagt dan ook ten onrechte met terugwerkende kracht om allerlei bewijsstukken, waardoor eiseres in bewijsnood komt.
3. Beoordeling
3.1. In geschil is of verweerder terecht de bijzondere bijstand voor eventuele meerkosten van eiseres boven het forfaitaire bedrag heeft afgewezen op de grond dat eiseres deze kosten niet aannemelijk heeft gemaakt.
3.2. De rechtbank stelt voorop dat het geldende Atcg-beleid geen categoriaal bijstandsbeleid in de zin van artikel 35, vierde lid, van de WWB behelst, hetgeen betekent dat verweerder ook thans in gevallen op grond van artikel 35, eerste lid, van de WWB maatwerk moet leveren. De rechtbank verwijst hierbij kortheidshalve naar hetgeen zij heeft overwogen in haar uitspraak van 28 juli 2010 (LJN: BN2674) in de rechtsoverwegingen 4.1 tot en met 4.3. Deze overwegingen gelden onverkort ten aanzien van het Atcg-beleid. Zoals de rechtbank heeft overwogen in haar uitspraak van 20 september 2011 (LJN: BT2395) dwingt de WWB verweerder tot een scherp geformuleerd en nauwkeurig afgebakend categoriaal bijzonder bijstandsbeleid. Hiermee verhoudt zich niet dat verweerder voor kosten die onder een door hem benoemde module vallen standaard € 20,- toekent en ervan uitgaat dat dit bedrag veelal genoeg zal zijn om de noodzakelijke kosten van de betrokken chronisch zieke of gehandicapte te dekken. Deze insteek verdraagt zich niet met het systeem van de WWB. In deze uitspraak is daarnaast overwogen dat het beleid onduidelijk is op verschillende punten, zoals op het punt voor welke kosten de verschillende modules zijn bedoeld, hoe het forfaitaire bedrag van € 20,- per module tot stand is gekomen en omtrent de berekeningswijze van de meerkosten boven de modules.
3.3. De rechtbank stelt vast dat verweerder het recht op bijzondere bijstand van eiseres op grond van het Atcg-beleid heeft beoordeeld en in het bestreden besluit heeft vastgehouden aan een toekenning van bijzondere bijstand op grond van dit beleid. Gelet op hetgeen de rechtbank eerder in de hiervoor genoemde uitspraak heeft overwogen, kan een besluit dat is gebaseerd op het Atcg-beleid in rechte geen standhouden. Daarnaast wordt in het bestreden besluit geen enkele motivering gegeven ten aanzien van de gronden waarop verweerder het voormalige standpunt heeft verlaten dat eiseres € 303,43 aan noodzakelijke (meer)kosten per maand had en nu met slechts € 100,- zou toekunnen. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen op de bezwaren van eiseres met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
3.4. Ter voorlichting van eiseres overweegt de rechtbank dat verweerder wel de bevoegdheid heeft om ter beoordeling van de rechtmatigheid van te verlenen bijzondere bijstand van eiseres te verlangen dat zij op verzoek bewijsmiddelen overlegt (de rechtbank verwijst hiervoor naar haar onder 3.2 aangehaalde uitspraak van 20 september 2011, rechtsoverwegingen 3.10 tot en met 3.10.2).
3.5. Tot slot ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten, welke met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden begroot op € 437,- (één punt voor het beroepschrift). Tevens zal verweerder het door eiseres betaalde griffierecht dienen te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 41,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 437,-, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. Rombouts, rechter, in aanwezigheid van mr. L.D. Wevers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2012.
de griffier de rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB