ECLI:NL:RBAMS:2012:BX2134

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/660075-12 en 13/660912-10 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot medebrenging van verdachte bij inhoudelijke behandeling in strafzaak

Op 5 juli 2012 vond een openbare terechtzitting plaats bij de Rechtbank Amsterdam in de strafzaken met parketnummers 13/660075-12 en 13/660912-10. De verdachte was niet aanwezig, maar werd vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. W.J. Morra. De voorzitter, mr. J. Knol, meldde dat de verdachte op 5 juli 2012 een schriftelijke verklaring had ingediend waarin hij afstand deed van zijn recht om ter terechtzitting aanwezig te zijn. De rechtbank besloot dat de behandeling van de zaak als een procedure op tegenspraak zou gelden, ondanks de afwezigheid van de verdachte.

De officier van justitie, mr. I.M.F. Graumans, pleitte voor de aanwezigheid van de verdachte, gezien de ernst van de feiten die hem ten laste waren gelegd. Hij benadrukte het belang van de persoonlijke aanwezigheid van de verdachte om een goed beeld te krijgen van zijn reactie op de beschuldigingen. De raadsman van de verdachte betwistte echter de noodzaak van de aanwezigheid van de verdachte en stelde dat zijn afwezigheid geen belemmering vormde voor de rechtsgang.

Na beraadslaging besloot de rechtbank dat de belangen van de waarheidsvinding en de maatschappelijke belangen zwaarder wogen dan het belang van de verdachte om zich door zijn raadsman te laten vertegenwoordigen. De rechtbank beval daarom dat de verdachte in persoon moest verschijnen op de volgende zitting. Het onderzoek werd geschorst voor onbepaalde tijd, met een maximum van drie maanden, vanwege de drukke agenda van de rechtbank. De voorzitter gaf ook aan dat de getuigen-deskundigen opnieuw moesten worden opgeroepen voor de volgende zitting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummers: 13/660075-12 en 13/660912-10 (tul)
PROCES-VERBAAL
TERECHTZITTING
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van bovengenoemde
rechtbank, meervoudige strafkamer, op 5 juli 2012.
Tegenwoordig:
mr. J. Knol, voorzitter,
mrs. W.C.J. Robert en A.E.J.M. Gielen, rechters
en mr. J. Gardenier en D. Flikkenschild, griffiers.
Het Openbaar Ministerie wordt vertegenwoordigd door mr. I.M.F. Graumans, officier van
justitie.
De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte, opgeroepen als:
[ naam verdachte]
geboren te [datum en plaats],
wonende [adres], thans verblijvend in “PPC Amsterdam” te Amsterdam,
is niet verschenen.
Ter terechtzitting is aanwezig mr. W.J. Morra, advocaat te Amsterdam, die verklaart
raadsman van verdachte te zijn.
De voorzitter maakt melding van een schriftelijke verklaring d.d. 5 juli 2012 van verdachte,
waarin verdachte afstand doet van het recht ter terechtzitting aanwezig te zijn. Deze
verklaring is in het dossier gevoegd.
De raadsman verklaart dat verdachte hem uitdrukkelijk heeft gemachtigd hem ter
terechtzitting te verdedigen.
Desgevraagd verklaart de raadsman dat hij niet op de hoogte is van de reden van de
afwezigheid van verdachte ter terechtzitting.
Nadat de rechtbank daarmee heeft ingestemd, deelt de voorzitter mee dat de behandeling van
de zaak als een procedure op tegenspraak zal gelden.
De opgeroepen getuigen-deskundigen [A], psychiater, [B], psychiater, verbonden aan het
NIFP, locatie Pieter Baan Centrum (PBC) en [C], GZ-psycholoog, eveneens verbonden aan
het NIFP, locatie PBC zijn ter terechtzitting aanwezig.
Parketnummers: 13/660075-12 en 13/660912-10 (tul)
2
De benadeelde partij [D] en de familie van de benadeelde partij [E] zijn eveneens ter
terechtzitting aanwezig.
De rechtbank beveelt dat het ter terechtzitting van 20 april 2012 geschorste onderzoek
opnieuw wordt aangevangen, omdat zij thans in een andere samenstelling zitting houdt.
De officier van justitie draagt de zaak voor en maakt melding van de vordering tot
tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling.
De officier van justitie verklaart, zakelijk weergegeven:
Ik constateer dat de verdachte vandaag niet ter terechtzitting aanwezig is. Aan verdachte zijn
zeer ernstige feiten ten laste gelegd, feiten waarvoor hij nog geen enkele verantwoording heeft
gegeven en evenmin ter verantwoording is geroepen. Gelet op de ernst van de feiten en de
bespreking daarvan acht ik het van groot belang dat verdachte op een openbare terechtzitting
zelf aanwezig zal zijn. Daarnaast heeft verdachte tot op heden geen medewerking willen
verlenen en heeft hij zowel de politie als de psychiaters alle medewerking geweigerd. Ik acht
het ook om deze reden noodzakelijk dat de rechtbank verdachte zelf ziet om zich een beeld te
kunnen vormen van deze verdachte. Ik wil de reactie van verdachte op het voorhouden van de
stukken en rapportages ook zelf kunnen waarnemen. Ik verzoek de rechtbank dan ook om de
zaak vandaag niet inhoudelijk te behandelen buiten aanwezigheid van verdachte. Ik verzoek
de rechtbank om de zaak aan te houden en de medebrenging van verdachte te gelasten.
Tevens verzoek ik de rechtbank om de nu ter zitting aanwezige getuigen-deskundigen dan ook
weer op te roepen zodat zij vanuit hun professie waarnemingen kunnen doen en eventueel een
nadere toelichting kunnen geven.
De raadsman verklaart, zakelijk weergegeven:
Ik verzoek de rechtbank het verzoek van de officier van justitie af te wijzen. Primair voel ik
niet de noodzaak van de aanwezigheid van verdachte ter terechtzitting. Subsidiair voel ik de
noodzaak van zijn aanwezigheid niet in die mate dat dit een aanhouding rechtvaardigt. Dat
verdachte vandaag niet fysiek aanwezig is doet niet af aan het feit dat hij gewoon berecht kan
worden. Het geldt als een zwaar recht dat ook in Europese Verdragen is vastgelegd dat een
verdachte zich mag laten vertegenwoordigen door een raadsman.
Ik merk verder op dat het feit dat een verdachte niet op zitting aanwezig is, niet impliceert dat
hij daarmee zijn verantwoordelijkheid ontloopt. Verdachte heeft in het PBC te kennen
gegeven dat hij de dader is. Het is een goed recht van verdachte om op bepaalde onderdelen
zijn medewerking te verlenen en op andere onderdelen niet. Uit de processtukken blijkt de
houding van verdachte; hij erkent de feiten te hebben gepleegd.
Ook als verdachte wel op zitting zal zijn, zal hij zich op zijn zwijgrecht blijven beroepen,
zowel met betrekking tot de feiten als met betrekking tot zijn persoonlijke omstandigheden.
Zijn aanwezigheid speelt dan ook geen rol bij de beantwoording van de vragen van de
artikelen 348 en 350 Wetboek van Strafvordering. Het beeld van de verdachte is niet van
doorslaggevend betekenis voor de beslissing die de rechtbank moet nemen.
De rechtbank strekt zich terug voor beraad.
Nadat de rechtbank in raadkamer heeft beraadslaagd deelt de voorzitter als beslissing van de
rechtbank het volgende mee:
Parketnummers: 13/660075-12 en 13/660912-10 (tul)
3
Een verdachte heeft in beginsel het recht om ter terechtzitting aanwezig te zijn. Er bestaat
geen afwezigheidrecht. Maar dit neemt niet weg dat, in geval verdachte er bewust voor heeft
gekozen om niet ter terechtzitting te verschijnen, de rechtbank een belangenafweging kan
maken tussen enerzijds de belangen van verdachte en anderzijds de belangen in het kader van
de waarheidsvinding en maatschappelijke belangen.
In dit kader is van belang dat over de motieven van verdachte om niet te komen niets kenbaar
is gemaakt. Ook de raadsman heeft hierover desgevraagd geen motieven kunnen aandragen.
Aan de andere kant staat het maatschappelijk belang om een zaak als onderhavige, waarbij
aan verdachte zeer ernstige gedragingen worden verweten, in het openbaar te berechten.
Hierbij spelen met name de belangen van de aangevers/slachtoffers een rol, om kennis te
nemen van het afleggen van verantwoordelijkheid van verdachte in een publieke ruimte.
Daarnaast spelen ook belangen van de rechtbank en het openbaar ministerie om kennis te
nemen van hoe verdachte zich manifesteert ter terechtzitting, zijn reactie op de verweten
gedragingen en eventuele motieven die een rol gespeeld hebben. Of verdachte zich ter
terechtzitting al dan niet op zijn zwijgrecht zal beroepen, is een omstandigheid waar de
rechtbank thans nog niet op vooruitloopt.
Gewogen de belangen van verdachte enerzijds en de belangen in het kader van
waarheidsvinding en maatschappelijke belangen anderzijds, is de rechtbank van oordeel dat
deze laatste belangen zwaarder wegen dan het belang van verdachte om zich door zijn
raadsman te laten vertegenwoordigen. De rechtbank zal deze zaak dan ook niet buiten
aanwezigheid van de verdachte inhoudelijk behandelen.
De rechtbank beveelt daarom, gelet op artikel 278 van het Wetboek van Strafvordering, dat
voornoemde verdachte in persoon zal verschijnen op de volgende terechtzitting.
Daarnaast acht de rechtbank het van belang dat ook de getuigen-deskundigen op de nadere
terechtzitting weer aanwezig zullen zijn om eventuele waarnemingen te doen bij de
inhoudelijke behandeling van de zaak.
Het onderzoek wordt geschorst voor onbepaalde tijd, maar maximaal voor een termijn van
drie maanden, wegens de klemmende reden dat het zittingsrooster van de rechtbank thans
zodanig is bezet, dat het stellen van de termijn van de schorsing op niet meer dan één maand
niet mogelijk is.
De voorzitter beveelt de oproeping van verdachte tegen het nader te bepalen tijdstip, met
tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsman van verdachte.
De voorzitter beveelt tevens de oproeping van de deskundigen [A,B,C] tegen het nader te
bepalen tijdstip.
De voorzitter beveelt dat de benadeelde partijen de dag en het tijdstip van de volgende zitting
schriftelijk wordt meegedeeld.
Op verzoek van de raadsman spreekt de voorzitter een voorkeur uit voor een planning van de
zaak op een volgende zitting, indien mogelijk van deze voorzitter, maar merkt tevens op dat
hij dit niet kan toezeggen.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld
en ondertekend.