ECLI:NL:RBAMS:2012:BX1729

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13.706375-12
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een persoon aan de Zweedse autoriteiten op basis van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 juli 2012 uitspraak gedaan over de overlevering van een opgeëiste persoon aan de Zweedse autoriteiten op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie en betreft een overval op een woning die op Zweeds grondgebied zou hebben plaatsgevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat Nederland geen rechtsmacht heeft over de zaak, omdat het feit niet op Nederlands grondgebied is gepleegd. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat hij de Zweedse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft ook de argumenten van de verdediging overwogen, die betoogde dat er een terugkeergarantie moest worden verkregen, gezien de lange tijd dat de opgeëiste persoon in Nederland woont. De rechtbank concludeert echter dat de overlevering kan worden toegestaan, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan ten behoeve van het strafrechtelijk onderzoek in Zweden, waarbij de opgeëiste persoon wordt verdacht van medeplichtigheid aan een gewelddadige diefstal. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon, en er is geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.706375-12
RK nummer: 12/3437
Datum uitspraak: 6 juli 2012
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 24 april 2012 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 april 2012 door the Public Prosecutor of the Public Prosecution Office Örebro (Zweden) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [plaats] (Zweden) op [1969],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en verblijvend op het adres [adres], [postcode plaats],
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 22 juni 2012. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. J.J.D. van Doleweerd, advocaat te Amersfoort.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er vanwege haar volle agenda niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Zweedse nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van de beslissing ‘Detained on probable cause suspected of complicity in aggravated robbery’ van the District Court of Örebro van 19 april 2012 (case 5718-11).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul¬dig heeft gemaakt aan een naar het recht van Zweden strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
4. Strafbaarheid
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW gestelde eisen.
De rechtbank stelt vast dat het feit waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar het recht van Zweden als naar Nederlands recht strafbaar is en dat op dit feit in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
Medeplegen van dan wel medeplichtigheid aan diefstal door twee of meer verenigde personen, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken
5. De garantie als bedoeld in artikel 6, vijfde lid OLW
De raadman heeft, zakelijk weergegeven, betoogd dat een terugkeergarantie verkregen dient te worden, nu de opgeëiste persoon sinds lange tijd in Nederland woont en het niet aannemelijk is dat hij door dit feit zijn verblijfsvergunning zal verliezen. Daarnaast heeft Nederland rechtsmacht, nu uit het Zweedse strafdossier blijkt dat bij het feit een auto met een Nederlands kenteken was betrokken en een Nederlandse mobiele telefoon. Nu de garantie ontbreekt, dient de overlevering geweigerd te worden.
De officier van justitie heeft tot verwerping van dit verweer geconcludeerd.
De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 6, vijfde lid van de OLW geeft aan een vreemdeling die in het bezit is van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd dezelfde rechten als die aan een Nederlander zouden toekomen op grond van de eerste vier leden van dit artikel, voor zover die vreemdeling in Nederland kan worden vervolgd voor de feiten die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag liggen en voor zover ten aanzien van hem de verwachting bestaat dat hij niet zijn recht van verblijf verliest als gevolg van hetgeen waarvoor zijn overlevering wordt gevraagd. Ten aanzien van onderdanen van een andere lidstaat van de Europese Unie geldt het vereiste van het bezit van een formele vergunning tot verblijf voor onbepaalde tijd niet, maar geldt in plaats daarvan (en afgezien van de overige in dat artikellid vermelde criteria) het criterium dat aan de materiële voorwaarden om voor een dergelijke vergunning in aanmerking te komen moet zijn voldaan. Uitzonderingen daargelaten is de belangrijkste materiële voorwaarde een ononderbroken en rechtmatig verblijf in Nederland van tenminste vijf jaren (zie rechtbank Amsterdam 5 januari 2010, LJN: BK9117). Hieraan voldoet de opgeëiste persoon.
Er wordt echter niet voldaan aan de voorwaarde dat Nederland rechtsmacht heeft, nu het EAB geen betrekking heeft op een strafbaar feit dat geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied is gepleegd. De Zweedse autoriteiten verzoeken de overlevering voor een overval op een woning en deze zou op Zweeds grondgebied hebben plaatsgevonden. De omstandigheid dat in Zweden door een getuige een auto met een Nederlands kenteken is gezien en dat er wellicht sprake is geweest van telefoongesprekken met een Nederlands telefoonnummer, brengt niet mee dat het feit dan gedeeltelijk op Nederlands grondgebied plaatsgevonden zou moeten hebben. Derhalve heeft Nederland geen rechtsmacht en hoeft er geen terugkeergarantie gegeven te worden. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om de zaak te heropenen en aan te houden om, zoals door de verdediging is verzocht, het Zweedse strafdossier te laten vertalen. Dit zou namelijk betekenen dat de rechtbank inhoudelijk op de strafzaak dient in te gaan.
6. Slotsom
Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.
7. Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen 47/48 en 312 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.
8. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan the Public Prosecutor of the Public Prosecution Office Örebro (Zweden) ten behoeve van het in Zweden tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. J.H.J. Evers, voorzitter,
mrs. S.A. Krenning en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. van Bruggen, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 juli 2012.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
[A/B/C]