ECLI:NL:RBAMS:2012:BW9855

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1263506 CV EXPL 11-21712
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtvaartmaatschappij onder EU Verordening 261/2004

In deze zaak vorderden passagiers compensatie van de luchtvaartmaatschappij British Airways vanwege vertragingen bij hun vlucht van Amsterdam naar Londen op 21 juni 2009. De passagiers hadden een aansluitende vlucht naar Mauritius gemist door de vertraging van hun eerste vlucht. Ze vorderden een bedrag van € 1.200,00 aan compensatie, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De luchtvaartmaatschappij weigerde te betalen en stelde dat de passagiers niet voldaan hadden aan de vereisten van de EU Verordening 261/2004, die compensatie regelt voor vertraagde of geannuleerde vluchten.

De kantonrechter oordeelde dat de passagiers recht hadden op compensatie op basis van artikel 7 van de Verordening, omdat zij meer dan drie uur vertraging hadden opgelopen bij hun eindbestemming, Mauritius. De rechter verwees naar het Sturgeon-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waarin werd vastgesteld dat passagiers van vertraagde vluchten ook recht hebben op compensatie. De kantonrechter verwierp het verzoek van de luchtvaartmaatschappij om de procedure aan te houden in afwachting van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie, omdat de relevante juridische vragen al beantwoord waren in eerdere uitspraken.

Uiteindelijk werd de luchtvaartmaatschappij veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De rechter benadrukte dat de passagiers voldoende bewijs hadden geleverd van hun vordering en dat de luchtvaartmaatschappij in gebreke was gebleven.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Kanton
Locatie Amsterdam
Rolnummer: 1263506 CV EXPL 11-21712
Vonnis van: 22 juni 2012
F.no.: 667
Vonnis van de kantonrechter
I n z a k e
1. [eiser]
e n
2. [eiser]
beide wonende te Zoetermeer
eisers
nader te noemen de passagiers
gemachtigde: mr. C. Beemink (EU Claim)
t e g e n
de buitenlandse vennootschap BRITISH AIRWAYS PUBLIC LIMITED COMPANY (UK)
gevestigd te Cardiff (Verenigd Koninkrijk) en kantoorhoudende teAmsterdam
gedaagde
nader te noemen de vervoerder
gemachtigde: mr. ir. M.J. Sturm
VERDER VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Na tussenvonnis van 2 maart 2012 is nog ingediend:
- de conclusie van dupliek van de passagiers.
Daarna is vonnis bepaald.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Feiten en omstandigheden
1. De feiten
Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat vast:
1.1. De passagiers hebben bij de vervoerder een vlucht met vluchtnummer BA 435 geboekt van Amsterdam naar Londen, uit te voeren op 21 juni 2009 met vertrektijd 14:55 uur (lokale tijd) en aankomsttijd 15:10 (lokale tijd). Deze vlucht is omstreeks 21 juni 2009 17:01 (lokale tijd) uit Amsterdam vertrokken en is om 21 juni 2009 17:27 (lokale tijd) in Londen aangekomen.
1.2. Door deze vertraging hebben de passagiers hun aansluitende vlucht (BA 123) van Londen naar Mauritius met vertrektijd 21 juni 2009 16:25 (lokale tijd) en geplande aankomsttijd 22 juni 2009 07:25 (lokale tijd) gemist.
1.3. De passagiers zijn omgeboekt op een andere vlucht en uiteindelijk op 22 juni 2009 om 15:35 (lokale tijd) in Mauritius aangekomen, zodat een vertraging is ontstaan van ongeveer 8 uur.
1.4. De passagiers hebben bij brief van 1 december 2009 compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertragingen ten bedrage van in totaal
€ 1.200,00.
1.5. De vervoerder heeft geweigerd dit bedrag te betalen.
1.6. De Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW) heeft een door de gemachtigde van de passagiers ingediende klacht van 3 juli 2010 bij besluit van 25 maart 2011 afgewezen. IVW heeft daartoe overwogen, voor zover hier van belang:
“(..) Gebleken is, dat door een vertraging van de vlucht de passagiers op die vlucht met minder dan drie uren (1 uur en 27 minuten) na de door de luchtvaartmaatschappij oorspronkelijk geplande aankomsttijd hun bestemming hebben bereikt. (..)Door de vertraging van de vlucht Amsterdam – Londen hebben uw cliënten de aansluiting (..) gemist. De aansluitende vlucht is volgens schema vertrokken . De verordening treedt in werking bij vluchten met een vertraging van 2 uur of meer. Het Sturgeon arrest richt zich op vluchtvertragingen na aankomst van meer dan 3 uren na de geplande aankomsttijd. De vluchtvertraging is minder dan 3 uren. (..) Het verzoek om handhaving wordt afgewezen. (..)”.
Vordering en verweer
2. De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
a. € 1.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 december 2009 tot aan de dag der algehele voldoening;
b. € 357,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
c. de proceskosten.
3. De passagiers baseren hun vordering op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vluchten gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per vlucht per passagier. Zij wijzen daarbij op de beantwoording van prejudiciële vragen door het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) in het arrest van 19 november 2009 in de gevoegde zaken van Sturgeon-Condor en Bock-Air France met nummers C-402/07 en C-432/07 (hierna: het Sturgeon-arrest).
4. De vervoerder stelt zich primair op het standpunt dat de vordering dient te worden afgewezen omdat er op de vlucht van Amsterdam naar Londen geen sprake is van een vertraging van meer dan drie uur. Dat de passagiers meer dan drie uur te laat in Mauritius zijn aangekomen komt doordat de passagiers hun aansluitende vlucht niet hebben gehaald.
5. Subsidiair stelt de vervoerder – kort samengevat – dat als er sprake is van vertraging er dan geen aanspraak bestaat op de betreffende compensatie. Hij is van mening dat prejudiciële vragen dienen te worden gesteld aan het HvJ EU dan wel dat de beslissing dient te worden aangehouden in afwachting van de beantwoording door het HvJ EU van door andere rechterlijke instanties gestelde prejudiciële vragen.
6. Meer subsidiair voert de vervoerder aan dat als er sprake is van vertraging, deze vertraging niet kwalificeert als een vertraging die op grond van de Verordening in aanmerking komt voor compensatie. In het Sturgeon-arrest heeft het Hof van Justitie de vraag of passagiers enkel recht hebben op compensatie ex artikel 7 van de Verordening indien ook is voldaan aan de vereisten van artikel 6 van de Verordening onbeantwoord gelaten. Het onderhavige geval valt niet onder de werkingssfeer van artikel 6 van de Verordening, nu er geen sprake is van een vertraging in het vertrek van meer dan 4 uur en er ten aanzien van de totale vlucht van Amsterdam naar Mauritius meer dan 4500 kilometer afgelegd moest worden. De procedure moet derhalve worden aangehouden totdat het Hof van Justitie in de zaak C-11/11 uitspraak heeft gedaan ofwel de kantonrechter moet zelf prejudiciële vragen stellen over deze kwestie.
7. Voorts voert de vervoerder nog aan:
a. dat de passagiers niet hebben voldaan aan de verplichtingen van artikel 21 en 111 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;
b. dat hij geen buitengerechtelijke incassokosten en rente verschuldigd is.
Beoordeling
8. Op de (overige) stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
Artikel 21 en 111 lid 3 Rv.
9. Voorop wordt gesteld dat de vervoerder terecht heeft aangevoerd dat de passagiers in de dagvaarding hebben nagelaten om melding te maken van de procedure bij de IVW en van het standpunt van de vervoerder. Gelet op het uitvoerige verweer van de vervoerder is deze echter niet in zijn verweer geschaad, zodat geen grond bestaat om de vordering dientengevolge af te wijzen dan wel op andere wijze hieraan– anders dan ten aanzien van een eventuele kostenveroordeling – gevolgen te verbinden.
Formele rechtskracht besluit IVW.
10. De vervoerder heeft weliswaar bij conclusie van antwoord aangevoerd dat de passagiers geen bezwaar tegen het besluit van de IVW d.d. 25 maart 2011 hebben ingesteld, maar dit is door de passagiers weersproken, waarna door de vervoerder bij conclusie van dupliek niet nader op dit punt is ingegaan. De kantonrechter gaat er derhalve vanuit dat de passagiers wel degelijk bezwaar hebben ingesteld, zodat het besluit van de IVW van 25 maart 2011 geen formele rechtskracht heeft gekregen. Het staat de kantonrechter dan ook vrij over de onderhavige vordering te oordelen op de daarvoor door haar aangevoerde gronden. Naar het oordeel van de kantonrechter brengen de eisen van een goede procesorde voorts mee dat (verdere) vertraging van de onderhavige procedure wordt voorkomen.
Vertraging van meer dan 3 uur?
11. Ten aanzien van de stelling van de vervoerder dat in het onderhavige geval geen sprake is van een vertraging van meer dan drie uur, nu de vlucht van Amsterdam naar Londen minder dan drie uur vertraagd was en de vlucht van Londen naar Mauritius op tijd is vertrokken, overweegt de kantonrechter als volgt.
12. In het Sturgeon-arrest heeft het HvJ EU, met verwijzing naar artikel 5, lid 1, sub c-iii, van de Verordening, vastgesteld dat passagiers die als gevolg van een annulering drie of meer uren tijd verliezen ten opzichte van de oorspronkelijke planning, recht hebben op de forfaitaire compensatie van artikel 7 van de Verordening (r.o. 57). Vervolgens heeft het HvJ EU, kort gezegd, overwogen dat op grond van het beginsel van gelijke behandeling passagiers die als gevolg van vertraging een vergelijkbaar tijdverlies van drie uur of meer lijden, eveneens aanspraak kunnen maken op de forfaitaire compensatie van artikel 7 van de Verordening (r.o. 58 t/m 60).
13. R.o. 61 van het Sturgeon-arrest luidt als volgt:
“In deze omstandigheden dient te worden vastgesteld dat de passagiers van vertraagde vluchten aanspraak kunnen maken op de in artikel 7 van de verordening nr. 261/2004 bedoelde compensatie wanneer zij door dergelijke vluchten drie of meer uren tijd verliezen, dat wil zeggen wanneer zij hun eindbestemming (onderstreping kantonrechter) drie of meer uren na de door de luchtvaartmaatschappij oorspronkelijk geplande aankomsttijd bereiken.”
14. Het begrip “eindbestemming” is in artikel 2, sub h, van de Verordening, voor zover
relevant, als volgt gedefinieerd:
“de bestemming die vermeld staat op het bij de incheckbalie aangeboden ticket of, in geval van
rechtstreeks aansluitende vluchten, de bestemming van de laatste vlucht. (…)”
15. De kantonrechter is van oordeel dat uit r.o. 61 van het Sturgeon-arrest, waarin expliciet wordt verwezen naar de eindbestemming, in samenhang met de definitie van dat begrip zoals gegeven in de Verordening, voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een (op financiële compensatie rechtgevende) vertraging van drie uur of meer, in het geval van een boeking die betrekking heeft op aansluitende vluchten, moet worden gekeken naar de bestemming van de laatste vlucht. Dat betekent in het onderhavige geval dat gekeken moet worden naar het verschil tussen de geplande aankomsttijd in Mauritius en de daadwerkelijk aankomsttijd. Nu dit verschil meer dan drie uur bedraagt, kunnen de passagiers in beginsel aanspraak maken op de forfaitaire compensatie als bedoeld in artikel 7 van de Verordening.
Aanhouding
16. Hetgeen de vervoerder aan zijn verweer ten grondslag heeft gelegd als hiervoor aangeduid onder r.o. 5, komt overeen met het verweer dat de betreffende vervoerder heeft gevoerd in de zaken waarin door de kantonrechter te Amsterdam is geoordeeld in de vonnissen d.d. 11 augustus 2011 (o.m. LJN BR6267). Door partijen zijn geen althans onvoldoende bijzondere omstandigheden gesteld die in het onderhavige geval een afwijking van de in die vonnissen gegeven oordelen rechtvaardigen, zodat in de onderhavige zaak gelijkluidend wordt geoordeeld (zie in zelfde zin ook het arrest van het Gerechtshof Amsterdam d.d. 6 december 2011, LJN BU6840 en vgl. de conclusie van Advocaat-Generaal van 15 mei 2012, C-581/10 en C-629/10 alsmede conclusies A-G 11 mei 2012, LJN –nummers BW5525, BW5515, BW 5516, BW5517, BW5518, BW5520 en BW5521)). Dit leidt ook in de onderhavige zaak tot de conclusie dat het Sturgeon-arrest als geldend recht dient te worden beschouwd, dat ook bij vertraging aanspraak op compensatie kan bestaan en dat er geen aanleiding is tot het stellen van prejudiciële vragen of tot aanhouding.
Vertraging als bedoeld in artikel 6 van de Verordening?
17. Met betrekking tot de stellingen van de vervoerder omtrent de vereisten van artikel 6 van de Verordening en de in de zaak C-11/11 gestelde prejudiciële vragen (zie pt. 6) wordt het volgende overwogen.
18. Artikel 6 van de Verordening bepaalt, zakelijk weergegeven, dat passagiers in geval van een vertraging van een vlucht tot na de geplande vertrektijd van - afhankelijk van de afstand van de vlucht - twee, drie of vier uur recht (kunnen) hebben op bijstand zoals bedoeld in artikel 8 en artikel 9 van de Verordening.
19. In het Sturgeon-arrest heeft het Hof van Justitie, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
“Een vlucht is aldus „vertraagd” in de zin van artikel 6 van verordening nr. 261/2004 indien zij volgens de oorspronkelijke planning wordt uitgevoerd en de daadwerkelijke vertrektijd later valt dan de geplande vertrektijd.” (r.o. 32)
(..)
“ In deze omstandigheden dient te worden vastgesteld dat de passagiers van vertraagde vluchten aanspraak kunnen maken op de in artikel 7 van verordening nr. 261/2004 bedoelde compensatie wanneer zij door dergelijke vluchten drie of meer uren tijd verliezen, dat wil zeggen wanneer zij hun eindbestemming drie of meer uren na de door de luchtvaartmaatschappij oorspronkelijk geplande aankomsttijd bereiken” (r.o. 61)
(..)
“Aan de conclusie in punt 61 van het onderhavige arrest wordt niet afgedaan door het feit dat artikel 6 van verordening nr. 261/2004 voor passagiers van vertraagde vluchten voorziet in verschillende vormen van bijstand als bedoeld in de artikelen 8 en 9 van deze verordening.” (r.o. 64)
“Zoals het Hof reeds heeft opgemerkt, voorziet verordening nr. 261/2004 immers in verschillende soorten maatregelen om onmiddellijke en gestandaardiseerde compensatie te bieden voor de verschillende ongemakken die worden veroorzaakt door vertragingen in het vervoer van passagiers door de lucht (zie in die zin arrest IATA en ELFAA, reeds aangehaald, punten 43 en 45)”. (r.o. 65)
“Deze maatregelen zijn autonoom in die zin dat zij verschillende doelstellingen nastreven en verschillende door deze vertragingen veroorzaakte nadelen beogen te herstellen.” (r.o 66)
20. Naar het oordeel van de kantonrechter volgt uit voornoemde overwegingen van het Hof van Justitie dat het recht op bijstand bij vertraagde vluchten (geregeld in artikel 6 van de Verordening) en het recht op compensatie bij vertraagde vluchten (geregeld in artikel 7 van de Verordening) twee autonome regelingen, met van elkaar verschillende doelstellingen, zijn. Uit het Sturgeon-arrest blijkt duidelijk dat de aard van beide regelingen verschillend is in die zin dat een vertraging in de vertrektijd van de vlucht om andere vormen van bijstand (zoals bijvoorbeeld de in artikel 9 genoemde maaltijden en verfrissingen) vraagt dan een vertraging in de aankomsttijd (onomkeerbaar geleden tijdsverlies, ro. 52 Sturgeon-arrest). In dat licht is niet aannemelijk dat passagiers pas recht zouden hebben op compensatie op grond van artikel 7 van de Verordening indien tevens zou zijn voldaan aan de vereisten van artikel 6 van de Verordening.
21. Aan de vervoerder kan worden toegegeven dat het Hof van Justitie strikt genomen aan het door haar opgeworpen vraagstuk in het Sturgeon-arrest geen woorden heeft gewijd. Daar staat echter tegenover dat het Hof van Justitie in r.o. 61 van het Sturgeon-arrest uitdrukkelijk overweegt onder welke voorwaarde(n) een passagier recht heeft op compensatie ex artikel 7 van de Verordening, zonder dat wordt verwezen naar het bepaalde in artikel 6 van de Verordening.
22. Betoogd kan worden dat, nu het Hof van Justitie in r.o. 61 oordeelt dat het moet gaan om een ‘vertraagde vlucht’, hiermee gedoeld is op de in r.o. 32 door het Hof van Justitie gegeven uitleg van het begrip ‘vertraagde vlucht’. Dit ligt echter niet in de rede. In r.o. 32 bepaalt het Hof van Justitie immers uitdrukkelijk dat de in die overweging gegeven uitleg van het begrip ‘vertraagde vlucht’ geldt ‘ten aanzien van artikel 6’ van de Verordening.
Daarnaast is, wanneer de overwegingen uit het Sturgeon-arrest in onderlinge samenhang worden bekeken, evident dat het Hof van Justitie niet heeft bedoeld dat een dergelijke uitleg ook betrekking heeft op de compensatie ex artikel 7 van de Verordening. De kantonrechter verwijst hiertoe met name naar de in het Sturgeon-arrest geformuleerde doelstellingen van de Verordening (onder andere r.o. 44) en het beginsel van gelijke behandeling (r.o. 48). Zouden passagiers slechts recht hebben op compensatie ex artikel 7 van de Verordening indien er zowel sprake is van een vertraging van minimaal twee uur ten aanzien van de geplande vertrektijd als van minimaal drie uur ten aanzien van de geplande aankomsttijd, dan zou dat betekenen dat passagiers van vluchten die na vertrek aanzienlijke vertraging oplopen geen recht hebben op compensatie, terwijl de door deze passagiers geleden schade waarop de compensatie van artikel 7 van de Verordening betrekking heeft gelijk is aan de schade die passagiers van vluchten die al voor vertrek vertraging hebben opgelopen lijden.
23. Gelet op het voorgaande zal niet worden overgegaan tot het stellen van prejudiciële vragen dan wel tot aanhouding van de onderhavige procedure. De stellingen c.q. het verweer van de vervoerder hieromtrent wordt dan ook verworpen.
Overig
24. Gelet op het bovenstaande zal de vordering van de passagiers worden toegewezen.
25. De wettelijke rente over de hoofdsom is toewijsbaar vanaf 14 december 2009. De vervoerder is immers wettelijke rente verschuldigd vanaf het moment dat hij in verzuim is geraakt. Ingevolge artikel 6:82 BW treedt verzuim in wanneer de vervoerder in gebreke wordt gesteld bij een schriftelijke aanmaning waarbij hem een redelijke termijn voor nakoming wordt gesteld. Blijkens de door de passagier overgelegde producties is de vervoerder voor het eerst op 1 december 2009 aangemaand tot betaling van compensatie binnen een termijn van 14 dagen, zodat de vervoerder op 14 december 2009 in verzuim is geraakt. De gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten wordt afgewezen nu ter zake onvoldoende is gesteld.
26. De passagiers hebben naar het oordeel van de kantonrechter dusdanige werkzaamheden verricht ter verkrijging van voldoening buiten rechte dat het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten de dubbele redelijkheidstoets kan doorstaan. Door de gemachtigde van de passagiers zijn immers drie herinneringsbrieven aan de vervoerder toegezonden, waarbij in ieder geval in één van deze brieven uitdrukkelijk inhoudelijk op de verweren van de vervoerder is ingegaan. De buitengerechtelijke incassokosten worden dan ook toegewezen.
27. De vervoerder zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Hierbij wordt overwogen dat aan salaris gemachtigde slechts één punt zal worden toegekend, gelet op hetgeen in r.o. 9 is overwogen.
BESLISSING
De kantonrechter:
I. veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van:
- € 1.200,00 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 december 2009 tot aan de voldoening;
- € 357,00 aan buitengerechtelijke incassokosten.
II. veroordeelt de vervoerder in de proceskosten, aan de zijde van de passagiers tot op heden begroot op:
-griffierecht: € 142,00
-kosten dagvaarding: € 90,81
-salaris gemachtigde: € 150,00
--------------
Totaal: € 382,81
inclusief eventueel verschuldigde BTW;
III. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
IV. wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. F. van der Hoek, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 juni 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter