ECLI:NL:RBAMS:2012:BW8916

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13..706.168-12 ; RK nummer 12/1894
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 mei 2012 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft een verzoek tot aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Duitsland wordt verdacht van strafbare feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon zich in het kader van een geschorste bewaring moet melden bij de politie, maar dat hij zich niet heeft gehouden aan deze meldplicht. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van de officier van justitie beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet-ontvankelijk is in haar vordering indien aannemelijk is dat de opgeëiste persoon zich niet in Nederland bevindt. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de opgeëiste persoon op het moment van de zitting nog ingeschreven stond in de gemeentelijke basisadministratie, waardoor de officier van justitie ontvankelijk is in haar vordering.

De rechtbank heeft vervolgens de inhoud van het EAB beoordeeld en vastgesteld dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, naar het recht van Duitsland strafbaar zijn en dat er een vrijheidsstraf van ten minste twaalf maanden op staat. De rechtbank heeft echter ook vastgesteld dat niet alle feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, naar Nederlands recht strafbaar zijn met een vrijheidsstraf van ten minste twaalf maanden. Daarom heeft de rechtbank de overlevering voor deze feiten geweigerd, maar toegestaan voor de feiten die wel aan deze eis voldoen.

De rechtbank heeft ook de garantie beoordeeld die door de Duitse autoriteiten is gegeven, dat de opgeëiste persoon na zijn veroordeling in Duitsland terug zal worden overgebracht naar Nederland om zijn straf uit te zitten. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze garantie voldoende is en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering van de opgeëiste persoon voor de feiten die aan de eisen voldoen. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan voor de feiten die aan de eisen voldoen en geweigerd voor de overige feiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13..706.168-12
RK nummer: 12/1894
Datum uitspraak: 15 mei 2012
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 12 maart 2012 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 9 december 2011 door der Leitende Oberstaatsanwalt Mönchengladbach (Officier van Justitie) (Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon:
[de opgeëiste persoon],
geboren te [plaats] op [1977],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en verblijvend op het adres [adres], [postcode] te [plaats],
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 3 mei 2012 in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R.A. Bosman. De opgeëiste persoon is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet op de zitting verschenen. Zijn raadsman, mr. F.P. Slewe, advocaat te Amsterdam, heeft op de zitting verklaard dat de opgeëiste persoon hem niet uitdrukkelijk heeft gemachtigd om de verdediging te voeren.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er vanwege haar volle agenda niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia kloppen en dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft.
3. Ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft opgemerkt dat, indien de opgeëiste persoon Nederland heeft verlaten, de officier van justitie niet-ontvankelijk is in haar vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zij ontvankelijk is in haar vordering tot het in behandeling nemen van het EAB. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de opgeëiste persoon zich weliswaar niet heeft gehouden aan zijn meldplicht noch aan zijn verplichting om op de zitting te verschijnen, maar dat daaruit niet volgt dat hij zich in het buitenland bevindt.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank kan het EAB niet in behandeling nemen, indien aannemelijk is dat de opgeëiste persoon zich niet in Nederland bevindt en dat Nederland daarom niet in staat is hem ter beschikking van de uitvaardigende justitiële autoriteit te stellen. In een dergelijk geval ontvalt de grondslag aan de vordering van de officier van justitie tot het in behandeling nemen van het EAB (vgl. HR 6 december 2005, NJ 2006, 482, r.o. 3.2; HR 12 juni 2007, LJN BA5617, r.o. 3.2; HR 24 juni 2008, LJN BD5059, r.o. 2.2).
De officier van justitie heeft op de zitting een proces-verbaal van bevindingen, nummer PL2321 2012036876-2, d.d. 26 april 2012, overgelegd, dat onder meer inhoudt:
- dat de opgeëiste persoon zich in het kader van de op 21 februari 2012 geschorste bewaring iedere woensdag moet melden op het politiebureau te Venlo;
- dat de opgeëiste persoon zich voor het laatst aan deze plicht heeft gehouden op woensdag 4 april 2012;
- dat de opgeëiste persoon zich niet heeft gemeld op woensdag 11 april 2012 en op woensdag 19 (de rechtbank leest: 18) april 2012;
- dat de verbalisant op dinsdag 24 april 2012 telefonisch contact heeft gehad met de opgeëiste persoon;
- dat de opgeëiste persoon zich niet heeft gemeld op woensdag 25 april 2012.
Uit de bij de akte van uitreiking van de oproeping voor de zitting gevoegde “ID-staat SKDB” van 26 april 2012 blijkt dat de opgeëiste persoon op die datum stond ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres], [postcode] te [plaats].
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank niet aannemelijk geworden dat de opgeëiste persoon zich niet meer in Nederland bevindt. De officier van justitie is dan ook ontvankelijk in haar vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.
4. Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel voorlopige hechtenis van het Amtsgericht Mönchengladbach van 24 juni 2010, dossiernummer 91 Ls 41/10.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul¬dig heeft gemaakt aan naar het recht van Duitsland strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
5. Strafbaarheid
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW gestelde eisen.
De rechtbank stelt vast dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht naar het recht van Duitsland strafbaar zijn en dat op deze feiten in Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
De feiten 1 en 2 zijn weliswaar naar Nederlands recht strafbaar, maar op deze feiten is naar Nederlands recht niet telkens een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden gesteld. De rechtbank zal daarom de overlevering voor deze feiten weigeren.
Het feitencomplex zoals omschreven onder 3 en 4 is daarentegen wel naar Nederlands recht strafbaar gesteld met vrijheidsstraffen met een maximum van ten minste twaalf maanden.
Dat feitencomplex levert naar Nederlands recht op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval
betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht
en
poging tot doodslag.
6. De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74, hierna VOGP) zal kunnen worden omgezet.
De Director of Public Prosecutions in Mönchengladbach (Der Leitende Oberstaatsanwalt in Mönchengladbach) heeft de volgende garantie gegeven:
This is to confirm that the prosecuted person, [de opgeëiste persoon], born on [1977] in [plaats], The Netherlands, will be retransferred to Dutch territory in conformance with the international Convention applicable between the Netherlands and Germany for the purpose of executing a custodial sentence or detention order once the procedure is validly closed and the decision includes the execution of a custodial sentence or detention order.
It is also conformed that the transfer will not be subject to any conditions so that a conversion procedure as in Article 11 of said Convention (de rechtbank begrijpt: het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen) can be applied if necessary.
Uit artikel 3, eerste lid, aanhef onder e, van het VOGP volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feitencomplex zoals omschreven onder 3 en 4 ook naar Nederlands recht een strafbaar feit oplevert. Aan deze voorwaarde is voldaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
7. Slotsom
Nu ten aanzien van het feitencomplex zoals omschreven onder 3 en 4, waarvoor de overlevering wordt gevraagd, is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering voor dat feit te worden toegestaan. Voor het overige moet zij worden geweigerd.
8. Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 6 en 175 van de Wegenverkeerswet 1994 en de artikelen 2, 5, 6 en 7 van de Overleveringswet.
9. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [de opgeëiste persoon] aan der Leitende Oberstaatsanwalt Mönchengladbach (Officier van Justitie) (Duitsland) ten behoeve van het in Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feitencomplex zoals omschreven onder 3 en 4, waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
WEIGERT de overlevering van [de opgeëiste persoon] voor zover het EAB betrekking heeft op de feiten 1 en 2 waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. C.W. Bianchi, voorzitter,
mrs. F.M.S. Requisizione en C.J. Petiet, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.H. Glerum, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 15 mei 2012.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
C