ECLI:NL:RBAMS:2012:BW8506

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11-158 AKW
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering kinderbijslag aan derdelander zonder rechtmatig verblijf in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 juni 2012 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van kinderbijslag aan een derdelander die niet rechtmatig in Nederland verblijft. Eiseres, die de buitenlandse nationaliteit heeft en sinds 23 januari 2007 in Nederland verblijft, heeft kinderbijslag aangevraagd voor haar dochter, die de Nederlandse nationaliteit heeft. De vader van het kind is overleden en de dochter ontvangt een bijstandsuitkering. De rechtbank oordeelt dat de weigering van de kinderbijslag niet in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) of het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). De rechtbank stelt vast dat de eiseres niet voldoet aan de voorwaarden van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) omdat zij geen geldige verblijfsvergunning heeft. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) en het arrest Ruiz Zambrano van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waarin is vastgesteld dat het recht op verblijf van een derdelander niet automatisch voortvloeit uit de rechten van een unieburger. De rechtbank concludeert dat de weigering van de kinderbijslag niet leidt tot een verplichting voor het kind om Nederland of de EU te verlaten, en dat er geen schending is van de bepalingen van het EVRM of het IVRK. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond en bevestigt de beslissing van de Sociale Verzekeringsbank om geen kinderbijslag toe te kennen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/158 AKW
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. A.C. de Klerk,
en
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb),
verweerder,
gemachtigden J.Y. van den Berg en mr. G.J. Oudenes.
Procesverloop
Bij besluit van 6 september 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd eiseres kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) toe te kennen, omdat eiseres niet beschikt over een geldige verblijfsvergunning.
Bij besluit van 5 januari 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting van de enkelvoudige kamer behandeld op 20 april 2011, na schorsing voortgezet op 20 oktober 2011. Bij beslissing van 27 oktober 2011 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en de zaak verwezen naar de meervoudige kamer van de rechtbank.
De behandeling van de zaak is voortgezet ter zitting van de meervoudige kamer op 15 februari 2012. De zaak is behandeld gelijktijdig met de zaken geregistreerd onder de procedurenummers AWB 11/2814 AKW, AWB 11/3428 AKW, AWB 11/1854 WWB, AWB 11/5083 WWB, AWB 11/2308 WWB en AWB 12/1539 WWB. In alle zaken wordt afzonderlijk uitspraak gedaan. Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en drs. M.A. van der Kleij, tolk in de Engelse taal. Verweerder is vertegenwoordigd door bovengenoemde gemachtigden.
Overwegingen
1. feiten en omstandigheden
1.1. Eiseres heeft de [buitenlandse] nationaliteit.
1.2. Zij verblijft sinds 23 januari 2007 in Nederland.
1.3. De dochter van eiseres, [dochter], geboren [2007], heeft de Nederlandse nationaliteit. Zij heeft een bijstandsuitkering, bestaande uit een zogenoemde ‘baby-uitkering’.
1.4. De vader van [dochter] is overleden.
1.5. Eiseres heeft in augustus 2010 kinderbijslag aangevraagd.
2. wettelijk kader
2.1. Bij de beoordeling van het beroep van eiseres is de volgende regelgeving van belang.
2.1.1. Artikel 6, tweede lid, van de AKW
Op grond van dit artikellid is de vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onder a tot en met e, en l, van de Vreemdelingenwet 2000 niet verzekerd overeenkomstig de AKW.
2.1.2. Artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), welk artikel –voor zover hier relevant- luidt als volgt:
De vreemdeling heeft in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf:
a. op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14;
b. op grond van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20;
c. op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28;
d. op grond van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33;
e. als gemeenschapsonderdaan zolang deze onderdaan verblijf houdt op grond van een regeling krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap dan wel de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;
l. indien de vreemdeling verblijfsrecht ontleent aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije.
3. Standpunten partijen
3.1. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat zij recht heeft op kinderbijslag. Hiertoe heeft zij een beroep gedaan op het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK), artikel 8 in samenhang met 14 van het Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), het Handvest grondrechten van de Europese Unie en Richtlijn 2003/86/EG ( Gezinsherenigingrichtlijn). Naar de mening van eiseres staat het belang van het kind voorop. [dochter] mag niet anders worden behandeld dan kinderen met Nederlandse ouders en [dochter] komt op grond van het IVRK bijzondere bescherming toe. Tevens heeft eiseres een beroep gedaan op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) van 8 maart 2011, zaaknummer C-34/09, inzake Ruiz Zambrano (te vinden op http://curia.europa.eu, hierna: het arrest Ruiz-Zambrano). De kinderbijslag is essentieel voor de dochter van eiseres om het effectieve genot te hebben van de aan haar status van unieburger ontleende rechten, aldus eiseres.
3.2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres geen recht heeft op kinderbijslag. Hiertoe heeft verweerder het volgende overwogen. In dit geval is artikel 6, tweede lid, van de AKW, het zogenoemde koppelingsbeginsel, van toepassing. Eiseres heeft geen geldige verblijfstitel in de in geding zijnde kwartalen. Het beroep op artikel 14 van het EVRM slaagt niet, gelet op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 26 juni 2001, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer AB2276. Van schending van artikel 8 van het EVRM is geen sprake. Dit artikel behelst geen verplichting om kinderbijslag te verstrekken. Eiseres heeft al die tijd gezinsleven kunnen uitoefenen en zij heeft niet aangetoond dat haar recht op privéleven is geschonden. Artikel 27 van het IVRK is niet een ieder bindende bepaling, aldus verweerder. Voor zover dat wel het geval is, leidt het artikel er niet toe dat kinderbijslag moet worden verstrekt, nu een recht daarop niet aan het kind zelf toekomt. Verweerder is ten slotte van mening dat toetsing van een aanvraag of een besluit aan het arrest Ruiz Zambrano primair dient plaats te vinden bij de vaststelling van het verblijfsrecht door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Het is niet aan de Svb om met een besluit over kinderbijslag (impliciet) een beslissing te nemen over het verblijfsrecht, aldus verweerder.
3.3. In de loop van de behandeling van het beroep van eiseres heeft de rechtbank partijen verzocht om een reactie op de uitspraak van de CRvB van 15 juli 2011, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer BR1905. Eiseres heeft hierop te kennen gegeven dat haar op grond van die uitspraak een recht op kinderbijslag toekomt. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres aan die uitspraak geen recht op kinderbijslag kan ontlenen, nu zij niet voldoet aan de in die uitspraak genoemde voorwaarde dat de ouder ten tijde in geding rechtmatig in Nederland dient te verblijven. Bovendien, zo heeft verweerder de rechtbank meegedeeld, heeft verweerder van de uitspraak van de CRvB beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.
4. inhoudelijke beoordeling
4.1. De rechtbank stelt vast dat het geschil het recht op kinderbijslag betreft gedurende de periode van het derde kwartaal van 2009 tot en met het derde kwartaal van 2010.
4.2. Niet is in geschil dat eiseres op grond van de nationaalrechtelijke bepalingen in de AKW dan wel de bepalingen in het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (Staatsblad 1998, 746) niet geldt als verzekerd op grond van de AKW.
4.3. De rechtbank zal hierna op de afzonderlijke beroepsgronden ingaan.
Het beroep op het arrest Ruiz Zambrano
4.4. In het arrest Ruiz Zambrano heeft het Hof het volgende voor recht verklaard:
“Artikel 20 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat een lidstaat aan een staatsburger van een derde staat, die zijn kinderen van jonge leeftijd, burgers van de Unie, ten laste heeft, het recht van verblijf ontzegt in de lidstaat waar deze kinderen verblijven en waarvan zij de nationaliteit bezitten, en hem bovendien een arbeidsvergunning weigert, aangezien dergelijke beslissingen de betrokken kinderen het effectieve genot van de belangrijkste aan de status van burger van de Unie ontleende rechten ontzeggen.”
4.5. In het nadien gewezen arrest van het Hof in de zaak Dereci, C-256/11, gewezen op 15 november 2011 (hierna het arrest Dereci, te vinden op http://curia.europa.eu) heeft het Hof een nadere uitleg gegeven van het arrest Ruiz Zambrano. In dit arrest heeft het Hof geoordeeld dat het criterium van de ontzegging van het effectieve genot van belangrijkste aan de status van unieburger ontleende rechten, betrekking heeft op gevallen die erdoor gekenmerkt worden dat de burger van de unie feitelijk wordt verplicht om het grondgebied van niet alleen de lidstaat waarvan hij staatsburger is, maar ook dat van de Unie als geheel te verlaten.
4.6. De rechtbank overweegt dat uit de arresten Ruiz Zambrano en Dereci niet een rechtstreeks verblijfsrecht voor de betrokken derdelander, ouder van een unieburger, voortvloeit. Dit is overigens van de zijde van eiseres ter zitting ook erkend.
4.7. De vraag die moet worden beantwoord is of eiseres aan deze rechtspraak een aanspraak op kinderbijslag kan ontlenen. Meer toegespitst op het door het Hof geformuleerde criterium is de vraag of het besluit van verweerder tot weigering van kinderbijslag ertoe leidt dat [dochter] feitelijk zal worden verplicht het grondgebied van de Unie te verlaten.
4.8. In dat kader overweegt de rechtbank het volgende. [dochter] heeft de Nederlandse nationaliteit. Zij is burger van de Unie en kan zich daarom op de bij die status behorende rechten beroepen. Eiseres is derdelander. Na het overlijden van haar partner is zij de enige ouder van [dochter]. Er is dan ook geen sprake van een andere ouder die een bijdrage kan leveren aan de verzorging en opvoeding van [dochter]. Dat laatste feit maakt echter niet dat eiseres een aanspraak op kinderbijslag toekomt. De rechtbank acht van belang dat [dochter] een bijstandsuitkering heeft. Tevens is, zij het niet van overheidswege, voorzien in opvang en onderdak van eiseres en [dochter]. Daarom kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat het niet toekennen aan eiseres van kinderbijslag tot gevolg heeft dat [dochter] feitelijk wordt verplicht het grondgebied van Nederland of van de Unie als geheel te verlaten. Dit laat onverlet dat het beroep van eiseres op de Ruiz Zambrano-rechtspraak bij de beoordeling van de (lopende) aanvraag van eiseres om een verblijfsvergunning nog ten volle aan de orde kan komen. Naar verweerder ter zitting heeft meegedeeld zal, indien de IND een positieve beslissing neemt op die aanvraag, de Svb tot heroverweging van haar besluit overgaan.
Het beroep op de Gezinsherenigingrichtlijn
4.9. Naar het oordeel van de rechtbank kan het beroep van eiseres op de Gezinsherenigingsrichtlijn niet slagen. Nog daargelaten dat eiseres niet kenbaar heeft gemaakt op welke bepaling van de richtlijn het beroep ziet, volgt uit de artikelen 2 en 3 van de Richtlijn dat deze betrekking heeft op de uitoefening van het recht op gezinshereniging door onderdanen van derde landen die wettig op het grondgebied van de lidstaten verblijven op basis van een verblijfstitel voor een jaar of langer. Eiseres noch [dochter] valt onder deze doelgroep. Al om die reden is de richtlijn niet van toepassing.
Het beroep op het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie
4.10. Voor zover eiseres zich heeft beroepen op een van de grondrechten zoals neergelegd in het Handvest van de Grondrechten, wijst de rechtbank op artikel 51 van het Handvest. Gelet op dit artikel zijn de bepalingen van het Handvest slechts van toepassing in situaties waarin uitvoering van het recht van de Unie aan de orde is. Een dergelijke situatie doet zich hier echter verder niet voor. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Het beroep op het IVRK
4.11. Eiseres heeft een beroep gedaan op artikel 27 van het IVRK. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 23 juli 2010, LJN BN2492) komt aan artikel 27 van het IVRK geen rechtstreekse werking toe. Voor zover eiseres tevens een beroep heeft willen doen op artikel 26 van het IVRK, is van belang dat Nederland bij dit artikel een voorbehoud heeft gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiseres aan deze artikelen geen recht op kinderbijslag ontlenen.
Het beroep op artikel 8 en 14 EVRM
4.12. Eiseres heeft in het kader van het beroep op artikel 8 en 14 van het EVRM het volgende aangevoerd. Het privéleven van [dochter] dient eenzelfde bescherming te krijgen als het privéleven van andere Nederlandse kinderen. Dat recht is niet gewaarborgd als haar een bijdrage in de opvoeding wordt onthouden.
4.13. De rechtbank overweegt dat uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) valt af te leiden dat het EVRM geen verplichting voor de staten bevat om te voorzien in een bepaalde uitkering. Indien een staat echter ervoor kiest om daarin te voorzien of om een sociaal voordeel toe te kennen, moet bij de toekenning daarvan worden voldaan aan alle verplichtingen die uit het EVRM voortvloeien, waaronder de non-discriminatiebepaling neergelegd in artikel 14 van het EVRM dan wel artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM.
4.14. De CRvB heeft in zijn hiervoor genoemde uitspraak van 15 juli 2011 geoordeeld dat van een ongerechtvaardigde schending van artikel 8 van het EVRM geen sprake is en het onderscheid naar nationaliteit (en verblijfstatus) verenigbaar is met artikel 14 van het EVRM.
4.15. De CRvB heeft evenwel in deze uitspraak ook geoordeeld dat gelet op de uit het IVRK en het EVRM voortvloeiende zorgplicht van de staat ten aanzien van kinderen die op zijn grondgebied verblijven onder bepaalde omstandigheden de algemene uitsluiting van het recht op kinderbijslag op grond van het ontbreken van een verblijfsstatus niet een evenredig middel is om de doelstelling van de koppelingswetgeving te bereiken. Het gaat daarbij om ouders met hun kind(eren), die voor de overheid kenbaar, al langere tijd in Nederland verblijven, waarvan in ieder geval een zekere tijd rechtmatig in de zin van artikel 8, onder f, g of h van de Vw 2000 (hierna: procedureel rechtmatig verblijf), en die bovendien ten tijde in geding rechtmatig verblijf hadden. De Raad stoelde dit oordeel mede op de arresten van de Hoge Raad over ingezetenschap van 21 januari 2011 (LJN BP1466) en 4 maart 2011 (LJN BP6285).
4.16. Ter zitting is duidelijk geworden dat eiseres nimmer rechtmatig verblijf heeft gehad als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder a tot en met a, of l, van de Vw2000. Zij heeft slechts een deel van de periode in geding procedureel rechtmatig verblijf gehad. Gelet op het verhandelde ter zitting was dit ten tijde in geding uitsluitend in het derde kwartaal van 2009 het geval. Verder is van belang dat de feitelijke verblijfsduur van eiseres in Nederland ten tijde in geding minder dan drie jaar bedroeg. Op grond van deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet voldoet aan alle door de CRvB gestelde voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om tot doorbreking van het koppelingsbeginsel te komen. Dat betekent dat zij aan die uitspraak geen recht op kinderbijslag kan ontlenen.
Conclusie
4.17. Al het voorgaande leidt tot het oordeel dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep is ongegrond.
4.18. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres of vergoeding van het griffierecht.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, voorzitter,
mrs. J.H.M. van de Ven en H.B. van Gijn, leden, in aanwezigheid van
mrs. J.A. Lammertink en S. Leijen-Westra, griffiers.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2012.
de eerstgenoemde griffier de voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
D:B
SB