ECLI:NL:RBAMS:2012:BW8488

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/1854 WWB, AWB 11/5083 WWB en AWB 12/1539 WWB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijzondere bijstand aan derdelander zonder rechtmatig verblijf met Nederlandse kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 juni 2012 uitspraak gedaan over de weigering van bijzondere bijstand aan een derdelander, eiseres [A], die sinds 2005 in Nederland verblijft zonder verblijfsvergunning. Eiseres heeft twee kinderen, [B] en [C], die de Nederlandse nationaliteit bezitten. De rechtbank oordeelt dat de weigering van bijstand aan eiseres niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM, omdat de kinderen niet feitelijk worden verplicht om Nederland of de EU te verlaten. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) die bevestigen dat bijstandsverlening aan niet met een Nederlander gelijkgestelde vreemdelingen categorisch is uitgesloten. Eiseres en haar kinderen hebben een bijstandsuitkering, die naar het oordeel van de rechtbank voldoende is om in hun basisbehoeften te voorzien. De rechtbank concludeert dat de aanvragen om bijzondere bijstand op goede gronden zijn afgewezen en verklaart de beroepen ongegrond. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers, begroot op € 437,00.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummers: AWB 11/1854 WWB, AWB 11/5083 WWB en AWB 12/1539 WWB
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaken tussen
[A],
[B],
[C],
allen wonende te [woonplaats],
eisers,
gemachtigde mr. W.G. Fischer,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigden mrs. C. Telting en B.A Veenendaal.
Procesverloop
AWB 11/1854 WWB en AWB 12/1539 WWB (bijzondere bijstand voor woonkosten voor
[B] en [C])
Bij besluit van 4 november 2010 gericht aan [B] (het primaire besluit I) heeft verweerder de aanvraag om bijzondere bijstand voor woonkosten afgewezen.
Bij besluit van 29 maart 2011 heeft verweerder het bezwaar van [B] tegen het primaire besluit I ongegrond verklaard (het bestreden besluit I).
Namens [B] is tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de behandeling van de zaak met procedurenummer AWB 11/1854 WWB ter zitting op 14 juli 2011 geschorst om eiseres in de gelegenheid te stellen nadere informatie over de huurkosten en betalingsbewijzen hiervan aan verweerder toe te sturen. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te onderzoeken of eiseres in aanmerking komt voor bijzondere bijstand.
Bij besluit van 14 september 2011 (het bestreden besluit II) heeft verweerder bestreden besluit I gewijzigd en het bezwaar van [B] ongegrond verklaard onder vermelding van een gewijzigde motivering.
Bij het zelfde voornoemde besluit van 14 september 2011 heeft verweerder alsnog beslist op de aanvraag namens [C] en deze afgewezen. Daarvoor is dezelfde motivering gebruikt als bij de afwijzing van [B]. Daartegen is bezwaar gemaakt.
Bij beslissing van 23 december 2011 heeft de rechtbank de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
Met instemming van alle partijen merkt de rechtbank het bezwaarschrift van 4 oktober 2011 ten aanzien van [C] aan als rechtstreeks beroep in de zin van artikel 7:la van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Deze procedure is geregistreerd onder procedurenummer AWB 12/1539 WWB.
AWB 11/5083 WWB (bijzondere bijstand voor woonkosten voor [A])
Bij besluit van 4 november 2010 gericht aan [A] (het primaire besluit II) heeft verweerder de aanvraag om bijzondere bijstand voor woonkosten afgewezen.
Bij besluit van 14 september 2011 heeft verweerder het bezwaar van [A] gericht tegen het primaire besluit II ongegrond verklaard (het bestreden besluit III).
[A] heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft bovengenoemde zaken gevoegd behandeld ter zitting van de meervoudige kamer op 15 februari 2012 gelijktijdig met de zaken met procedurenummers
AWB 11/158 AKW, AWB 11/2814 AKW, AWB 11/3428 AKW en AWB 11/2308 WWB.
In de laatstgenoemde zaken wordt afzonderlijk uitspraak gedaan. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door bovengenoemde gemachtigde bijgestaan door prof. [D].
Verweerder is vertegenwoordigd door bovengenoemde gemachtigden.
Overwegingen
1. Feiten en omstandigheden
1.1. [A] (hierna: eiseres) verblijft sinds 2005 in Nederland en heeft de
[buitenlandse] nationaliteit. Zij beschikt niet over een verblijfsvergunning en is ter verkrijging daarvan in procedure.
1.2. Eiseres heeft twee in Nederland geboren kinderen. In 2005 is [B] ([B]) geboren en in 2007 [C] ([C]). De kinderen van eiseres hebben de Nederlandse nationaliteit en ontvangen een zogenoemde "babyuitkering" op grond van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB), aangevuld met een woonkostentoeslag van 10%.
1.3. Eiseres is gehuwd geweest met een Nederlandse man. Bij beschikking van 10 juni
2009 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen eiseres en haar echtgenoot uitgesproken.
Eiseres heeft als enige het gezag over de kinderen.
1.4. De gemachtigde van eiseres en haar kinderen heeft namens hen een aanvraag gedaan om bijzondere bijstand wegens woonkosten. Deze zijn afgewezen.
2. Standpunten van partijen
2.1. Met betrekking tot de kinderen van eiseres stelt verweerder zich op het standpunt dat wisselende verklaringen zijn afgelegd over de verschuldigdheid van huur voor de woning waarin eiseres en haar kinderen verblijven. Ook kan volgens verweerder aan de hand van de door eiseres en haar kinderen overgelegde betalingsbewijzen onvoldoende worden geverifieerd of de huurkosten daadwerkelijk zijn gemaakt en in welke periode. De kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd, doen zich dan ook niet voor.
2.2. Met betrekking tot eiseres stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres geen Nederlander is en dat zij ook niet met een Nederlander gelijk gesteld wordt, zodat zij geen recht heeft op bijzondere bijstand. Voorts stelt verweerder dat eiseres niet geschaad wordt in haar fysieke of psychische integriteit, omdat eiseres en haar kinderen vaste woonruimte hebben en de kinderen een bijstandsuitkering ontvangen met een woonkostentoeslag.
Volgens verweerder is niet gebleken dat eiseres en haar kinderen niet in staat zijn om gezamenlijk een gezinsleven uit te oefenen. Er is dan ook geen sprake van schending van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
2.3. Eiseres en haar kinderen voeren in beroep - zakelijk weergegeven - aan dat de kinderen van eiseres de Nederlandse nationaliteit hebben en dat zij een moeder nodig hebben om voor hen te zorgen. Onder deze omstandigheden bestaat op grond van onder andere artikel 8 van het EVRM, mede in het licht van het Verdrag inzake de rechten van het Kind
(IVRK), een positieve verplichting voor de Staat om de moeder van deze Nederlandse kinderen te steunen. Er bestaat geen grond om deze kinderen slechter te behandelen dan andere Nederlandse kinderen. Uit onder meer het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 8 maart 2011 in de zaak Ruiz Zambrano (het arrest Ruiz
Zambrano, gepubliceerd op www.curia.eu onder nummer C-34/09) volgt dat kinderen het recht hebben op een ouder die voor ze zorgt. Op grond van deze jurisprudentie komt aan eiseres een afgeleid uitkeringsrecht toe. De uitkering die de kinderen van eiseres ontvangen is niet toereikend. Eiseres en haar kinderen verwijzen ook naar de uitspraak van 15 juli 2011 van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ nummer BR1905) waarin het koppelingsbeginsel is doorbroken.
3. Wettelijk kader
3.1. In artikel 11, eerste lid, van de WWB is bepaald dat iedere Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege.
In het tweede lid is bepaald dat met een Nederlander, bedoeld in het eerste lid, gelijkgesteld wordt, de hier te lande verblijvende vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000).
In het derde lid, aanhef en onder b, is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur
(amvb) andere hier te lande woonachtige vreemdelingen dan de in het tweede lid bedoelde, voor de toepassing van de WWB met een Nederlander kunnen worden gelijkgesteld indien zij, na rechtmatig verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en I, van de Vw 2000, rechtmatig in Nederland verblijf hebben als bedoeld in artikel 8, onderdeel g of h, en zij aan de in die amvb gestelde voorwaarden voldoen.
3.2. In artikel 16, eerste lid, van de WWB is bepaald dat het college aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, in afwijking van de paragraaf bijstand kan verlenen, indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
In het tweede lid is bepaald dat het eerste lid niet van toepassing is op andere vreemdelingen dan die, bedoeld in artikel 11, eerste en tweede lid.
3.3. In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dat de bijstandsnorm.
4. Inhoudelijke beoordeling
4.1. Tussen partijen is in geschil of verweerder de aanvragen van eisers om bijzondere bijstand voor woonkosten op goede gronden heeft afgewezen.
Het beroep gericht tegen van bestreden besluit III (AWB 11/5083 WWB, weigering bijzondere bijstand eiseres)
4.2. De rechtbank stelt voorop dat verweerder terecht heeft gesteld dat eiseres geen
Nederlander of een met een Nederlander gelijkgestelde is zoals bedoeld in artikel 11, tweede en derde lid, van de WWB. Zij is thans in procedure ter verkrijging van een verblijfsvergunning en mag de uitkomst van de procedure in Nederland afwachten. Dit betekent dat eiseres op grond van artikel 11, derde lid, van de WWB in beginsel geen recht heeft op bijstand. Het voorgaande betekent ook dat aan eiseres op grond van artikel 16, tweede lid, van de WWB ook in geval van zeer dringende redenen geen bijzondere bijstand kan worden toegekend.
4.3. In het licht van de uitspraken van de CRvB van 9 november 2011 en 22 november
2011 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummers BU4382 en BU6844) kan de vraag of eiseres is aan te merken als kwetsbare persoon die op grond van artikel 8 van het EVRM bijzondere bescherming geniet, in het kader van de WWB in het midden worden gelaten. De CRvB heeft in die uitspraken geoordeeld dat met inachtneming van het primaat van de wetgever, en teneinde een door de wetgever ongewenste doorkruising van het vreemdelingenbeleid te voorkomen, thans tot geen andere conclusie kan worden gekomen dan dat een positieve verplichting ten aanzien van vreemdelingen ook indien sprake is van dringende redenen als bedoeld in artikel 16, tweede lid, van de WWB, niet met toepassing van de WWB gestalte kan worden gegeven.
Indien er ten aanzien van deze vreemdelingen een positieve verplichting bestaat recht te doen aan artikel 8 van het EVRM, rust deze op het bestuursorgaan dat belast is, of de bestuursorganen die belast zijn, met de uitvoering van wettelijk geregelde voorzieningen voor vreemdelingen.
4.4. De rechtbank begrijpt deze uitspraken aldus dat de bijstandsverlening aan niet met een Nederlander gelijkgestelde vreemdelingen categorisch is uitgesloten. Voor het standpunt van eiseres ter zitting dat deze uitspraken niet zien op de gevallen waarin een beroep wordt gedaan op artikel 8 in samenhang met artikel 14 van het EVRM ziet de rechtbank geen aanknopingspunt in de genoemde uitspraken. Daarbij ligt deze lezing naar het oordeel van de rechtbank niet voor de hand nu op artikel 14 van het EVRM niet zelfstandig beroep kan worden gedaan.
4.5. Een toetsing van de weigering bijzondere bijstand aan de andere door eiseres genoemde bepalingen van internationaal recht, zou evenzeer neerkomen op een doorkruising van het vreemdelingenbeleid als een toetsing aan artikel 8 van het EVRM. Het inroepen van al die andere bepalingen kan eiseres daarom evenmin baten.
4.6. Ten aanzien van het beroep van eiseres op de uitspraak van de CRvB van 15 juli 2011 overweegt de rechtbank dat deze uitspraak niet ziet op de toepassing van de WWB, maar op een oordeel over een verzoek om verlening van kinderbijslag. Ook dit beroep kan eiseres dus niet baten. Dit geldt ook ten aanzien van het beroep van eiseres ter zitting op de uitspraak van de voorzieningenrechter van de CRvB van 30 mei 2011 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer BQ6438) nu deze uitspraak niet ziet op de toepassing van de WWB, maar op een oordeel over een verzoek om opvang.
Het beroep op het arrest Ruiz Zambrano
4.7. In het arrest Ruiz Zambrano heeft het Hof het volgende voor recht verklaard:
"Artikel 20 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat een lidstaat aan een staatsburger van een derde staat, die zijn kinderen van jonge leeftijd, burgers van de
Unie, ten laste heeft, het recht van verblijf ontzegt in de lidstaat waar deze kinderen verblijven en waarvan zij de nationaliteit bezitten, en hem bovendien een arbeidsvergunning weigert, aangezien dergelijke beslissingen de betrokken kinderen het effectieve genot van de belangrijkste aan de status van burger van de Unie ontleende rechten ontzeggen."
4.8. In het nadien gewezen arrest Dereci (gewezen op 15 november 2011, te vinden op http://curia.europa.eu onder nummer C-256/11) heeft het Hof een nadere uitleg gegeven van het arrest Ruiz Zambrano. In dit arrest heeft het Hof geoordeeld dat het criterium van de ontzegging van het effectieve genot van de belangrijkste aan de status van unieburger ontleende rechten, betrekking heeft op gevallen die erdoor gekenmerkt worden dat de burger van de Unie feitelijk wordt verplicht om het grondgebied van niet alleen de lidstaat waarvan hij staatsburger is, maar ook dat van de Unie als geheel te verlaten.
4.9. De rechtbank overweegt dat uit de arresten Ruiz Zambrano en Dereci niet een rechtstreeks verblijfsrecht voor de betrokken derdelander, ouder van een unieburger, voortvloeit.
4.10. De vraag die moet worden beantwoord is of eiseres aan deze rechtspraak een aanspraak op bijzondere bijstand kan ontlenen. Meer toegespitst op het door het Hof geformuleerde criterium is de vraag of het besluit van verweerder tot weigering van de bijzondere bijstand voor woonkosten aan eiseres ertoe leidt dat [B] en [C] feitelijk zullen worden verplicht het grondgebied van de Unie te verlaten.
4.11. In dat kader overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank laat hierbij uitdrukkelijk in het midden of beantwoording van deze vraag niet reeds afstuit op de eerder genoemde uitspraken van de CRvB van 9 en 22 november 2011. [B] en [C] hebben de Nederlandse nationaliteit. Zij zijn burger van de Unie en kunnen zich derhalve op de bij die status behorende rechten beroepen. Eiseres is derdelander. Na de echtscheiding en het exclusief verkregen ouderlijk gezag is zij de enige ouder die belast is met de zorg voor de kinderen. Er is dan ook geen sprake van een andere ouder die de verzorging en opvoeding van de kinderen op zich neemt dan wel kan nemen. Dat laatste feit maakt echter niet dat eiseres een aanspraak op bijzondere bijstand voor woonkosten toekomt. [B] en [C] ontvangen een bijstandsuitkering met een woonkostentoeslag welke uitkeringen gezamenlijk een bedrag van € 1018,68 per maand bestrijken. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat onder deze omstandigheden de weigering van verweerder om aan eiseres bijzondere bijstand te verlenen ertoe zal leiden dat de kinderen van eiseres zullen worden verplicht het grondgebied van de Unie te verlaten om hun moeder te volgen. De rechtbank acht hierbij van belang dat de bijstandsuitkering die [B] en [C] ontvangen toereikend moet worden geacht om zelfstandig in hun bestaan te kunnen voorzien. Het beroep van eiseres op het arrest Ruiz Zambrano slaagt dan ook niet.
Ten aanzien van de bestreden besluiten I en II AWB 11/1854 WWB en AWB 12/1539 WWB, weigering bijzondere bijstand kinderen)
Formele punten
4.12. De rechtbank stelt vast dat verweerder met het bestreden besluit II ten aanzien van [B] de Groot een besluit heeft genomen in de zin van artikel 6:18 van de Awb en dat dit besluit niet geheel tegemoetkomt aan het beroep. Het beroep van de dochter van eiseres wordt dan ook, op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, geacht mede te zijn gericht tegen het bestreden besluit II.
4.13. De gemachtigde van de dochter van eiseres heeft ter zitting aangegeven dat zij geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit I. Het beroep voor zover dat is gericht tegen het bestreden besluit I heeft de gemachtigde ter zitting ingetrokken.
4.14. Gezien het voorgaande bestaat er aanleiding om verweerder in zoverre te veroordelen in de proceskosten, die worden begroot op € 437,00
(1 punt voor het indienen van het beroepschrift). Het griffierecht wordt geacht mede te zijn voldaan ten behoeve van het beroep gericht tegen bestreden besluit II.
De woonkosten van de kinderen
4.15. De rechtbank stelt vast dat eisers ter onderbouwing van de gestelde woonkosten een overzicht van huurbetalingen hebben overgelegd opgesteld door de verhuurder [E].
4.16. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat aan deze betaalbewijzen geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend.
4.17. In dit verband acht de rechtbank allereerst van belang dat het overzicht niet ten tijde van belang maar achteraf is opgesteld. Voorts kan niet worden vastgesteld of de kosten daadwerkelijk door eisers zijn betaald, nu geen overzicht van bankgegevens is verstrekt.
Daarbij is de stelling dat € 600,- aan huur moet worden betaald inhoudelijk niet in overeenstemming met de verklaring namens [B] op 2 september 2010 dat eisers de woning aan de [adres] van een vriend ter beschikking hebben gekregen en dat zij geen kosten hoeven te betalen anders dan gas, water en licht.
4.18. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat eisers er niet in zijn geslaagd aan te tonen dat de kosten waarvoor bijzondere bijstand is gevraagd zich voordoen.
4.19. Al hetgeen namens de kinderen is aangevoerd met betrekking tot bepalingen van internationaal recht die zouden nopen tot bijstandsverlening, stuit af op de conclusie dat niet aannemelijk is geworden dat de kosten waarvoor de bijstand is gevraagd, feitelijk zijn gemaakt.
Conclusie
4.20. Al het voorgaande leidt tot het oordeel dat de bestreden besluiten in rechte stand kunnen houden. Verweerder heeft de aanvragen op goede gronden afgewezen. De beroepen zullen ongegrond worden verklaard. Gelet hierop zal de rechtbank het door eisers ingediende verzoek om schadevergoeding afwijzen.
4.21. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eisers zoals overwogen in overweging 4.14.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers betreffende het bestreden
besluit I ten bedrage van € 437,- te betalen door verweerder aan de griffier van
deze rechtbank;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J Tijselink, voorzitter,
mrs. H.B. van Gijn en J.H.M. van de Ven, leden, in aanwezigheid van
mrs. J.A. Lammertink en S. Leijen-Westra, griffiers.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2012.
de laatstgenoemde griffier, de voorzitter,
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB