RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/5452 BELEI
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen,
gevestigd te Mijdrecht,
eiser,
gemachtigde [A],
het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht,
verweerder,
gemachtigde mr. B.G.J. van Wissen.
Bij besluit van 9 juli 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiser verleende subsidie voor de aanleg van drukriolering en IBA's (Individuele Behandeling Afvalwater) vastgesteld op € 789.463,-.
Bij besluit van 12 oktober 2011 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit voorwaardelijk gegrond verklaard en eiser in de gelegenheid gesteld nadere informatie te verstrekken.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 28 februari 2012 (het bestreden besluit II) heeft verweerder, onder intrekking van het besluit van 12 oktober 2011, het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 maart 2012. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. V. Thijs en mr. L.T. Nijman. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en [B].
1. De rechtbank neemt de volgende feiten en omstandigheden als uitgangspunt.
1.1. Bij besluit van 15 december 2004 heeft het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) op grond van de Regeling subsidiëring kwaliteit Groene Hart subsidie verleend aan de rechtsvoorganger van eiser, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Abcoude (hierna verder ook te noemen: eiser), in het kader van het project "Sanering afvalwaterlozing Abcoude" ter hoogte van maximaal € 534.325,95 ten behoeve van het aansluiten van 157 woning- of bedrijfseenheden in gebieden waarvan de recreatie- of natuurfunctie kwetsbaar is.
1.2. Bij besluit van 4 mei 2005 heeft verweerder subsidie verleend aan eiser als bijdrage in de kosten van aanleg van drukriolering en IBA's bij percelen aan het Gein, de Velterslaan, de Rijksstraatweg, de Winkeldijk en het Botshol ter hoogte van maximaal € 621.335,-.
1.3. Bij besluit van 16 augustus 2007 heeft verweerder subsidie verleend aan eiser als bijdrage in de kosten van aanleg van drukriolering voor de aansluiting van 27 percelen aan de Horn, Voetangelweg en Dwarskade/Winkeldijk ter hoogte van maximaal € 326.064,-.
1.4. Bij brief van 22 december 2009 heeft eiser verweerder de aanvragen toegezonden voor vaststelling van de bij de besluiten van 4 mei 2005 en 16 augustus 2007 verleende subsidie. In deze aanvragen is verzocht de subsidie vast te stellen op € 528.579,- respectievelijk € 326.064,-. Verder heeft eiser bij deze brief een aanvraag om subsidie ingediend voor de meerkosten van de aanleg van drukriolering voor de aansluiting van 27 percelen aan de Horn, Voetangelweg en Dwarskade/Winkeldijk ten bedrage van € 90.379,-.
1.5. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aan eiser verleende subsidie voor de aanleg van drukriolering en IBA's bij percelen aan het Gein, de Velterslaan, de Rijksstraatweg, de Winkeldijk en het Botshol vastgesteld op € 444.494,-. De aan eiser verleende subsidie voor de aanleg van drukriolering voor de aansluiting van 27 percelen aan de Horn, Voetangelweg en Dwarskade/Winkeldijk heeft verweerder vastgesteld op
€ 296.099,-. Tevens heeft verweerder met betrekking tot laatstgenoemde activiteiten een aanvullende subsidie toegekend van € 48.870,- voor de werkelijke kosten, na aftrek van subsidie van het Ministerie van LNV.
Uit de berekening van de subsidie in de bijlage bij het primaire besluit blijkt dat verweerder een subsidie die eiser van het ministerie van LNV heeft ontvangen in mindering heeft gebracht op de werkelijke kosten per aansluiting.
1.6. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.7. Bij het bestreden besluit I heeft verweerder het bezwaar van eiser voorwaardelijk gegrond verklaard en eiser in de gelegenheid gesteld nadere informatie te verstrekken, waaruit blijkt dat de subsidie die eiser had ontvangen van het ministerie van LNV niet, of niet volledig, betrekking heeft op kostenposten waarvoor verweerder subsidie heeft verleend. Als dat wordt aangetoond, zullen die kosten alsnog gesubsidieerd worden, aldus verweerder.
1.8. Eiser heeft bij brief van 19 december 2011 nadere informatie overgelegd aan verweerder.
1.9. Tijdens deze beroepsprocedure heeft verweerder bij het bestreden besluit II, onder intrekking van het bestreden besluit I, het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Daarbij heeft verweerder overwogen dat uit de door eiser overgelegde informatie blijkt dat de subsidie die door het ministerie van LNV is verleend, volledig is toe te rekenen aan kostenposten waarvoor verweerder subsidie heeft verleend.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende relevante regelgeving.
2.1. Op grond van artikel 5.4, eerste lid, van de Subsidieverordening Waterkwaliteitsspoor (hierna: de Subsidieverordening) stelt het dagelijks bestuur het bedrag van de subsidie in beginsel overeenkomstig de beschikking tot subsidieverlening vast.
Op grond van artikel 5.4, tweede lid, aanhef en onder c, van de Subsidieverordening kan de subsidie lager worden vastgesteld indien de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid.
2.2. In artikel 3.1 van de Subsidieverordening is de omvang geregeld van de subsidie die verweerder verleent voor kosten van de aanleg van riolering. Voor zover hier relevant is in dat artikel geregeld dat de feitelijke kosten van de aanleg van riolering tot een bepaald omslagpunt voor rekening blijven van de gemeente. Indien de kosten hoger uitvallen dan een bepaald in dat artikel (voor verschillende situaties) geregeld drempelbedrag, verleent verweerder subsidie tot een bepaald ook weer nader geregeld maximum. Daarnaast is geregeld dat in bepaalde situaties in maatwerkoverleg een nadere verdeling tussen de gemeente, het hoogheemraadschap en de provincie zal worden bepaald.
3. Het bestreden besluit II is aan te merken als een wijzigings- of intrekkingsbesluit als bedoeld in artikel 6:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Omdat verweerder met dit besluit niet geheel aan het beroep van eiser tegemoet is gekomen, wordt het beroep van eiser met toepassing van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb geacht mede te zijn gericht tegen het bestreden besluit II.
3.1. Aangezien verweerder het bestreden besluit I heeft ingetrokken, heeft eiser geen belang meer bij een beoordeling van het beroep voor zover dat is gericht tegen dit besluit. De rechtbank zal het beroep van eiser, voor zover gericht tegen het bestreden besluit I dan ook niet-ontvankelijk verklaren wegens het ontbreken van procesbelang.
3.2. De rechtbank is niet gebleken van proceskosten van de zijde van eiser, die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Het door eiser betaalde griffierecht wordt geacht te zijn voldaan ten behoeve van het beroep tegen het bestreden besluit II.
4. Met betrekking tot het bestreden besluit II overweegt de rechtbank het volgende.
4.1. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser bij de aanvraag om subsidieverlening op grond van de Subsidieverordening onjuiste informatie heeft verstrekt, omdat geen melding is gemaakt van de subsidie die reeds door het ministerie van LNV in het kader van hetzelfde project was verleend. De Subsidieverordening beoogt niet een vergoeding te verstrekken voor die kosten waarvoor reeds een andere subsidie is verleend. Uit de opzet van de Subsidieverordening volgt dat pas in de kosten van het project wordt bijgedragen voor zover deze kosten boven het maximumbedrag zijn gelegen dat de gemeente zelf dient te dragen, aldus verweerder. Ter zitting heeft verweerder daar nog aan toegevoegd dat op grond van artikel 3.1. van de Subsidieverordening alleen de feitelijke kosten voor de aanleg van riolering en IBA's die hoger zijn dan het drempelbedrag voor subsidieverlening in aanmerking komen, zij het tot het maximumbedrag. De feitelijke kosten zijn de kosten die voor rekening van eiser zelf komen. Dat zijn dus de kosten na aftrek van de door eiser ontvangen subsidie van het ministerie van LNV, aldus verweerder.
4.2. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder bij de vaststelling van de subsidie ten onrechte de door het ministerie van LNV verleende subsidie in mindering heeft gebracht. Hiervoor is in de Subsidieverordening geen grondslag te vinden. In de verleningsbesluiten is weliswaar vermeld dat sprake moet zijn van gemaakte kosten die betrekking hebben op de aanleg van de riolering, maar onder "gemaakte kosten" moet worden verstaan het geheel aan kosten voor de aanleg van de riolering. De wijze van financiering is daarbij niet van belang. De van verweerder ontvangen subsidie was niet kostendekkend en de kosten zijn dan ook niet dubbel betaald, aldus eiser.
4.3. De rechtbank stelt vast dat verweerder op grond van artikel 3.1. van de Subsidieverordening subsidie heeft verleend voor de kosten van de aanleg van drukriolering en IBA's voor zover die kosten hoger waren dan een bepaald drempelbedrag en tot een bepaald maximumbedrag. Vast staat dan ook dat eiser een deel van het project zelf diende te financieren, te weten de kosten per aansluiting tot het drempelbedrag en de kosten boven het maximumbedrag dat verweerder bij de subsidieverlening op grond van artikel 3.1. van de Subsidieverordening hanteert.
4.4. De rechtbank stelt verder vast dat in de Subsidieverordening geen bepaling is opgenomen waaruit blijkt dat een door derden verleende subsidie in mindering dient te worden of kan worden gebracht op subsidie die op grond van de Subsidieverordening wordt verleend. Verweerder heeft dit ter zitting ook erkend. De stelling van verweerder dat onder 'feitelijke kosten' als bedoeld in artikel 3.1. van de Subsidieverordening moet worden verstaan de kosten die feitelijk voor rekening van eiser komen, berust op een interpretatie van de Subsidieverordening die geen steun vindt in de letterlijke tekst van de Subsidieverordening. In de Subsidieverordening is geen bepaling opgenomen waarin wordt gedefinieerd wat onder 'feitelijke kosten' moet worden verstaan. Ook de toelichting bij de Verordening geeft hierover geen uitsluitsel. De rechtbank gaat daarom ook uit van de letterlijke tekst van de Subsidieverordening. Gelet hierop moet naar het oordeel van de rechtbank onder 'feitelijke kosten' worden verstaan de kosten die zijn verbonden aan de feitelijke aanleg van drukriolering en IBA's. Die kosten zijn niet afhankelijk van de wijze waarop eiser die heeft gefinancierd. Dat eiser een deel van de voor zijn rekening komende kosten voor de aanleg van drukriolering en IBA's op de desbetreffende locaties heeft gefinancierd door subsidie te vragen aan het ministerie van LNV, heeft dan ook geen gevolgen voor de subsidieverlening door verweerder. Derhalve kan niet worden gezegd dat eiser onjuiste of onvolledige inlichtingen heeft verstrekt door bij zijn aanvraag om subsidieverlening niet te vermelden dat hij subsidie van het ministerie van LNV had ontvangen.
4.5. Uit het voorgaande volgt dat verweerder op grond van deze motivering niet bevoegd was om de aan eiser verleende subsidie met toepassing van artikel 5.4, tweede lid, aanhef en onder c, van de Subsidieverordening lager vast te stellen. De subsidie zal moeten worden vastgesteld aan de hand van de kosten die zijn gemoeid met de feitelijke aanleg van de drukriolering en IBA's op de desbetreffende locaties. Bij het vaststellen van de aan eiser verleende subsidie mag dus geen aftrek plaatsvinden van door derden aan eiser verleende subsidie.
4.6. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep, voor zover dat is gericht tegen het bestreden besluit II, gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. Verweerder dient een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
4.7. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74, eerste lid, van de Awb dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht ad € 302,- aan hem te vergoeden.
4.8. De rechtbank is niet gebleken van proceskosten van de zijde van eiser, die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen het bestreden
besluit I;
- verklaart het beroep gegrond voor zover gericht tegen het bestreden besluit II;
- vernietigt het bestreden besluit II;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 302,-vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.B. Kleiss, voorzitter,
mrs. T.P.J. de Graaf en C.H. Rombouts, leden, in aanwezigheid van
mr. T.E. Bouwmeester, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 april 2012.
de griffier, de voorzitter,
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB