ECLI:NL:RBAMS:2012:BW4337
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Oordeel over niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie wegens overschrijding van de redelijke termijn in een strafzaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 april 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, waarbij de officier van justitie niet-ontvankelijk werd verklaard in de vervolging. De rechtbank oordeelde dat er ernstige inbreuken waren op de beginselen van een behoorlijke procesorde, met name door de overschrijding van de redelijke termijn. De zaak had zijn oorsprong in een strafbaar feit dat op 22 januari 1997 in België zou hebben plaatsgevonden. Na een verzoek tot uitlevering door België, dat werd geweigerd omdat de verdachte de Nederlandse nationaliteit had verworven, werd in 1999 een verzoek tot overname van de strafvervolging gedaan. Dit verzoek werd pas in december 2001 ingewilligd, waarna de verdachte pas in september 2005 werd gedagvaard. De rechtbank constateerde dat er tussen 2001 en 2005 en tussen 2005 en 2012 geen noemenswaardige proceshandelingen hadden plaatsgevonden, wat leidde tot een onaanvaardbare vertraging in de behandeling van de zaak. De rechtbank benadrukte dat deze vertraging niet aan de verdachte kon worden toegerekend en dat het tijdsverloop zijn recht op een eerlijke behandeling in gevaar had gebracht. De rechtbank concludeerde dat voortzetting van het proces in strijd zou zijn met een behoorlijke procesorde en verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging.