ECLI:NL:RBAMS:2012:BW4036

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
CV EXPL 12-974
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie bij vertraging van luchtvaartmaatschappij op basis van EU-verordening

In deze zaak vorderde een passagier compensatie van de Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V. (KLM) wegens een aanzienlijke vertraging van zijn vlucht van Hong Kong naar Amsterdam op 14 april 2011. De passagier had een vlucht geboekt met vluchtnummer KL0890, die met ongeveer 9 uur vertraging arriveerde. Ondanks herhaalde verzoeken om compensatie van in totaal € 600,00, weigerde de vervoerder deze te betalen. De passagier vorderde betaling van dit bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten, bij de kantonrechter in Amsterdam.

De kantonrechter oordeelde dat de passagier recht had op compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die gemeenschappelijke regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen. De rechter verwees naar het Sturgeon-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waarin werd bevestigd dat passagiers recht hebben op compensatie bij vertragingen, ongeacht de reden van de vertraging. De vervoerder had geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die een afwijking van deze regel rechtvaardigden.

De kantonrechter wees de vordering van de passagier toe en veroordeelde de KLM tot betaling van het gevorderde bedrag, inclusief wettelijke rente vanaf de datum van de eerste compensatieaanvraag. Daarnaast werd de vervoerder veroordeeld in de proceskosten, aangezien deze als de overwegend in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de passagier direct recht had op betaling, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Kanton
Locatie Amsterdam
Rolnummer: CV EXPL 12-974
Vonnis van: 5 april 2012 (bij vervroeging)
F.no.: 113
Vonnis van de kantonrechter
I n z a k e
[eiser]
wonende te Berkel en Rodenrijs
eiser
nader te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. W.M. Everwijn
t e g e n
KONINKLIJKE LUCHTVAART MAATSCHAPPIJ N.V.
gevestigd te Amstelveen
gedaagde
nader te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. R.L.S.M. Pessers
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende processtukken:
- de dagvaarding van 23 december 2011 inhoudende de vordering van de passagier, met producties;
- de conclusie van antwoord van de vervoerder, met producties.
Daarna is bij tussenvonnis van 23 februari 2012 een verschijning van partijen ter terechtzitting bevolen. Deze zitting heeft op 26 maart 2012 plaatsgevonden. De gemachtigden van partijen zijn verschenen.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Feiten en omstandigheden
1. De feiten
Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat vast:
1.1. De passagier heeft bij de vervoerder een vlucht geboekt van Hong Kong naar Amsterdam, uit te voeren op 14 april 2011 met vertrektijd 05.15 uur en vluchtnummer KL0890, hierna: de vlucht.
1.2. De vlucht heeft een vertraging van omstreeks 9 uur opgelopen.
1.3. De passagier heeft bij brieven van 19 april, 13 mei en 8 december 2011 compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertragingen ten bedrage van in totaal € 600,00.
1.4. De vervoerder heeft geweigerd dit bedrag te betalen.
Vordering en verweer
2. De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
a. € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 april 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
b. € 17,50 ter zake van wettelijke rente;
c. de proceskosten, waaronder € 585,00 aan salaris gemachtigde.
3. De passagier baseert zijn vordering op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vluchten gehouden is hem te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00. Hij wijst daarbij op de beantwoording van prejudiciële vragen door het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) in het arrest van 19 november 2009 in de gevoegde zaken van Sturgeon-Condor en Bock-Air France met nummers C-402/07 en C-432/07 (hierna: het Sturgeon-arrest).
4. De vervoerder stelt zich primair op het standpunt dat de vordering dient te worden afgewezen omdat – kort samengevat – er sprake is van vertraging en dan geen aanspraak bestaat op de betreffende compensatie. Subsidiair is hij van mening dat prejudiciële vragen dienen te worden gesteld aan het HvJ EU dan wel dat de beslissing dient te worden aangehouden in afwachting van de beantwoording door het HvJ EU van door andere rechterlijke instanties gestelde prejudiciële vragen. Meer subsidiair voert hij aan dat de arresten in lopende beroeps- en cassatieprocedures dienen te worden afgewacht.
Beoordeling
5. Op de (overige) stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
6. Hetgeen de vervoerder aan zijn verweer ten grondslag heeft gelegd als hiervoor aangeduid onder r.o. 4, komt overeen met het verweer dat de betreffende vervoerder heeft gevoerd in de zaken waarin door de kantonrechter te Amsterdam is geoordeeld in de vonnissen d.d. 11 augustus 2011 (o.m. LJN BR6267). Door partijen zijn geen althans onvoldoende bijzondere omstandigheden gesteld die in het onderhavige geval een afwijking van de in die vonnissen gegeven oordelen rechtvaardigen, zodat in de onderhavige zaak gelijkluidend wordt geoordeeld (zie in zelfde zin ook het arrest van het Gerechtshof Amsterdam d.d. 6 december 2011, LJN BU6840). Dit leidt ook in de onderhavige zaak tot de conclusie dat het Sturgeon-arrest als geldend recht dient te worden beschouwd (in vergelijkbare zin Rb. Haarlem 21 maart 2012, rov. 4.13, LJN BV9537), dat ook bij vertraging aanspraak op compensatie kan bestaan en dat er geen aanleiding is tot het stellen van prejudiciële vragen of tot aanhouding.
7. De vervoerder heeft zijn verzoek tot aanhouding tijdens de comparitie nog aangevuld met een toelichting op recente ontwikkelingen in de lopende procedures bij de Hoge Raad en het HvJEU. Die toelichting geeft echter geen grond voor aanhouding. De Amsterdamse rechtbank heeft zich in zijn uitspraken onder meer gericht op de voormelde arresten van het HvJEU en het Hof Amsterdam. Die instanties hebben geen andersluidende uitspraken gedaan. Bovendien is uit de toelichting van de gemachtigde van de vervoerder naar voren gekomen dat betrokken Europese instanties (zoals de Raad van Ministers, het Europees Parlement en de Europese Commissie) en lidstaten zeer uiteenlopende standpunten hebben ingenomen over de onderhavige materie en over het achterliggende debat over de scheiding der machten. Dat er een evident uitzicht bestaat op een oordeel van het HvJEU waarin de lijn van de gewezen arresten wordt doorbroken, kan thans niet worden aangenomen.
8. De vervoerder heeft geen beroep op het bestaan van buitengewone omstandigheden gedaan.
9. Gelet op het bovenstaande zal de vordering van de passagier worden toegewezen.
10. De wettelijke rente over de hoofdsom is toewijsbaar vanaf 19 april 2011.
11. Nu de passagier buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht om betaling van zijn vordering te verkrijgen zullen de gevorderde buitengerechtelijke kosten worden toegewezen, zij het tot het door deze kantonsector gehanteerde tarief.
12. De vervoerder zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
BESLISSING
De kantonrechter:
I. veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van:
- € 600,00 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 april 2011 tot aan de voldoening;
- € 178,50 aan buitengerechtelijke incassokosten;
II. veroordeelt de vervoerder in de proceskosten, aan de zijde van de passagier tot op heden begroot op:
-griffierecht: € 207,00
-kosten dagvaarding: € 90,81
-salaris gemachtigde: € 200,00
--------------
Totaal: € 497,81
inclusief eventueel verschuldigde BTW;
III. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
IV. wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. F. van der Hoek, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 april 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter