ECLI:NL:RBAMS:2012:BW3791

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/2933 WWB, AWB 11/3768 WWB en AWB 11/1049 WWB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijzondere bijstand voor kosten van rechtsbijstand en griffierecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan over aanvragen om bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand en griffierecht door drie eisers. De aanvragen waren achteraf ingediend, wat leidde tot afwijzing door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De rechtbank oordeelde dat de aanvragen niet terecht waren afgewezen, omdat de eisers aannemelijk hadden gemaakt dat in vergelijkbare gevallen door het college wel achteraf bijstand was verleend. De rechtbank benadrukte dat het tijdstip van de kostenopkomst bepalend is voor de beoordeling van de aanvraag. De rechtbank oordeelde dat de aanvragen om bijzondere bijstand niet met terugwerkende kracht konden worden afgewezen, omdat dit in strijd was met het beginsel van fair play en het motiveringsbeginsel. De rechtbank heeft de bestreden besluiten vernietigd en verweerder opgedragen om nieuwe besluiten te nemen op de bezwaren van eisers, met inachtneming van de uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummers:
AWB 11/2933 WWB, AWB 11/3768 WWB en AWB 11/1049 WWB
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaken tussen
1. [eiser 1],
2. [eiser 2],
3. [eiser 3],
allen wonende te [woonplaats],
eisers,
gemachtigden mrs. D. van der Wal (eisers [eiser 1] en [eiser 2]) en J.S. Vlieger (eiser [eiser 3]),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigden mrs. D. Ahmed (in de zaak [eiser 1]), C. Telting (in de zaak [eiser 2]) en
drs. G. van Golberdinge (in de zaak [eiser 3]).
Procesverloop
Procesverloop in alle zaken
Bij afzonderlijke besluiten van 14 maart 2011, 28 april 2011 en 19 november 2010 heeft verweerder de aanvragen van eisers om bijzondere bijstand in de kosten van rechtsbijstand afgewezen (de primaire besluiten).
Bij afzonderlijke besluiten van 6 mei 2011, 24 juni 2011 en 13 januari 2011 heeft verweerder de afzonderlijke bezwaren van eisers tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard (de bestreden besluiten).
Eisers hebben ieder afzonderlijk beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.
Verweerder heeft in alle zaken een verweerschrift ingediend.
Procesverloop (vervolg) in de afzonderlijke zaken
1. AWB 11/2933 WWB [eiser 1]
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 augustus 2011.
Eiser is vertegenwoordigd door mr. D. van der Wal. Verweerder is vertegenwoordigd door mr. D. Ahmed.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op grond van artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geschorst en het vooronderzoek hervat teneinde eiser in de gelegenheid te stellen nadere stukken in het geding te brengen. Eiser heeft op 7 september 2011 nadere stukken ingediend. Verweerder heeft hierop bij brief van 9 september 2011 gereageerd. Eiser heeft vervolgens bij brief van 8 november 2011 gereageerd en nadere stukken ingediend. Vervolgens heeft verweerder bij brief van 11 november 2011 nogmaals gereageerd.
Bij beslissing van 8 december 2011 heeft de rechtbank de zaak verwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank ter voortzetting van het onderzoek ter zitting.
2. AWB 11/3768 WWB [eiser 2]
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 september 2011.
Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. D. van der Wal. Verweerder is vertegenwoordigd door mr. S.S. Kissoentewari. Het onderzoek ter zitting is gesloten.
Bij beslissing van 8 december 2011 heeft de rechtbank het onderzoek op grond van artikel 8:68, eerste lid, van de Awb heropend en de zaak verwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank ter voortzetting van het onderzoek ter zitting.
3. AWB 11/1049 WWB [eiser 3]
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 mei 2011.
Eiser is vertegenwoordigd door mr. J.S. Vlieger. Verweerder is vertegenwoordigd door
drs. H. van Golberdinge. Het onderzoek ter zitting is gesloten.
Bij beslissing van 17 juni 2011 heeft de rechtbank het onderzoek op grond van artikel 8:68, eerste lid, van de Awb heropend teneinde nadere informatie bij verweerder in te winnen. Bij brief van 25 juni 2011 heeft eiser nadere stukken in het geding gebracht. Bij brief van
4 augustus 2011 heeft verweerder op deze brief van eiser gereageerd en tevens een toelichting gegeven op het door verweerder gehanteerde beleid. Bij brief van 13 september 2011 heeft eiser op deze brief van verweerder gereageerd.
Bij beslissing van 8 december 2011 heeft de rechtbank de zaak verwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank ter voortzetting van het onderzoek ter zitting. Bij brief van 15 februari 2012 heeft eiser nadere stukken ingediend. Verweerder heeft hierop niet meer schriftelijk gereageerd, ondanks hiertoe in de gelegenheid te zijn gesteld.
Procesverloop (nader voortgezet) in alle zaken
De meervoudige kamer van de rechtbank heeft de zaken gevoegd ter zitting behandeld op
28 februari 2012. Eiser [eiser 2] is ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. D. van der Wal. De overige eisers zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Verweerder is vertegenwoordigd door de eerstgenoemde gemachtigden.
De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld met het beroep van [persoon 1] (zaaknummer AWB 11/3767 WWB).
Na sluiting van het onderzoek is de gevoegde zaak [persoon 1] weer gesplitst van de overige zaken. De rechtbank heeft in die zaak het onderzoek heropend en het vooronderzoek hervat teneinde [persoon 1] in de gelegenheid te stellen nadere stukken in het geding te brengen ter onderbouwing van haar beroep op bijzondere omstandigheden.
Overwegingen
1. Feiten en omstandigheden
1.1. Eisers hebben ieder afzonderlijk een aanvraag gedaan om bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand. In alle gevallen betreft het de kosten van de eigen bijdrage van in het kader van gefinancierde rechtsbijstand aan eisers verleende toevoegingen en/of de kosten van griffierecht. Verweerder heeft deze aanvragen afgewezen.
2. Standpunten van partijen
2.1. Verweerder heeft zich in de bestreden besluiten op het standpunt gesteld dat in alle gevallen de bijzondere bijstand achteraf is aangevraagd. Verweerder heeft in aanmerking genomen dat op het moment van de aanvraag om bijzondere bijstand de kosten al waren opgekomen, omdat de toevoegingen al waren verstrekt of het griffierecht al in rekening was gebracht. Verweerder verwijst daartoe naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 15 mei 2007 (www.rechtspraak.nl, LJN: BA6875). Er kan volgens verweerder geen bijstand met terugwerkende kracht worden verleend. Van bijzondere omstandigheden die maken dat hierop een uitzondering moet worden gemaakt, is in alle gevallen niet gebleken. In de zaken [eiser 1] en [eiser 3] heeft verweerder zich tevens op het standpunt gesteld dat sprake is van een schuld, omdat de kosten van de eigen bijdrage van de toevoegingen en/of het griffierecht al in rekening zijn gebracht bij eisers. Verweerder verwijst naar de uitspraak van de CRvB van 7 augustus 2007 (www.rechtspraak.nl, LJN: BB1649). Volgens verweerder kan ook geen bijzondere bijstand worden verstrekt ter afbetaling van een schuld.
2.2. Eisers hebben in beroep aangevoerd dat geen sprake is van een aanvraag met terugwerkende kracht. De kosten waarvoor de bijzondere bijstand is aangevraagd doen zich namelijk niet reeds voor op het moment dat de toevoeging wordt verleend of het griffierecht wordt geheven. Volgens eisers ligt dit moment later, namelijk op het moment waarop de gemachtigde de rekening stuurt naar zijn cliënt of uitspraak wordt gedaan in de onderliggende procedure en duidelijk wordt hoe de proceskostenveroordeling luidt. Voorts hebben eisers aangevoerd dat verweerder in andere gevallen wel achteraf bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand heeft toegekend, ook al was in die gevallen de toevoeging al verstrekt of het griffierecht betaald door de gemachtigde. Volgens eisers gaat het hier om een bestendige uitvoeringspraktijk van verweerder en dient verweerder ook in de gevallen van eisers bijzondere bijstand te verstrekken.
2.3. Op beroepsgronden van eisers die uitsluitend betrekking hebben op hun individuele zaken zal hierna, voor zover vereist, bij de beoordeling nader worden ingegaan.
3. Juridisch kader
3.1. Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB), heeft de alleenstaande of het gezin, onverminderd paragraaf 2.2, recht op bijzondere bijstand voorzover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voorzover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
3.2. Op grond van artikel 43, eerste lid, van de WWB stelt het college het recht op bijstand op schriftelijke aanvraag, of indien een schriftelijke aanvraag niet mogelijk is, ambtshalve vast.
3.3. Op grond van artikel 44, eerste lid, van de WWB wordt, indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, de bijstand toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voorzover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
4. Inhoudelijke beoordeling
4.1. Tussen partijen is in geschil of verweerder terecht de aanvragen van eisers om bijzondere bijstand in de kosten van de eigen bijdragen van de aan eisers verstrekte toevoegingen en/of de kosten van het griffierecht heeft afgewezen.
4.2. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB over de toepassing van de artikelen 43 en 44 van de WWB wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de bijstandsaanvraag is ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken wanneer bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
4.3. In paragraaf 9.3.2 van de Werkvoorschriften WWB (hierna: de Werkvoorschriften) is opgenomen dat bijzondere bijstand altijd vooraf aangevraagd moet worden. Voor kleine bedragen geldt een uitzondering. Deze kunnen worden opgespaard tot een totaalbedrag van € 100,-. Hiervoor kan bijzondere bijstand worden aangevraagd tot maximaal 12 maanden nadat de eerste kosten zijn gemaakt.
4.4. Met betrekking tot de kosten van de eigen bijdrage van de toevoegingen staat vast dat alle toevoegingen zijn afgegeven voordat eisers bijzondere bijstand hebben aangevraagd. Voorts staat vast dat deze aanvragen alle niet vallen onder de in 4.3 vermelde uitzondering in de Werkvoorschriften voor bedragen tot € 100,-. De periode tussen de afgifte van de toevoegingen door de Raad voor rechtsbijstand en de aanvragen om bijzondere bijstand varieert van enkele weken, tot enkele maanden en tot meer dan een jaar.
4.5. In lijn met de onder 2.1 genoemde uitspraak van de CRvB van 15 mei 2007 en anders dan eisers hebben betoogd, is de rechtbank van oordeel dat voor de vraag of een aanvraag om bijzondere bijstand achteraf is ingediend, bepalend is het tijdstip waarop de kosten zijn opgekomen en niet het tijdstip waarop de gemachtigden deze kosten bij eisers in rekening brengen. Dit betekent dat de kosten van de eigen bijdrage van de toevoegingen zijn opgekomen op het moment dat de procedures waarvoor die toevoegingen zijn verleend, zijn aangevangen. Zoals hiervoor is vastgesteld, is dit in alle gevallen vóór de bijstandsaanvraag geweest. Dit wordt niet anders door de omstandigheid dat op dat moment nog niet bekend was wat de exacte hoogte van de kosten van rechtsbijstand was, zoals eisers hebben aangevoerd. Evenmin vormt deze omstandigheid een bijzondere omstandigheid op grond waarvan een uitzondering gemaakt zou moeten worden op de hoofdregel dat bijstand niet met terugwerkende kracht wordt toegekend. Dit betekent dat in de aan de orde zijnde gevallen de kosten waarvoor bijzondere bijstand is aangevraagd zich hebben voorgedaan vóór de aanvraag om bijzondere bijstand en dat aldus sprake is van een aanvraag achteraf.
4.6. Met betrekking tot de aangevraagde bijstand voor de kosten van het griffierecht overweegt de rechtbank het volgende. Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de WWB wordt in beginsel geen bijstand verleend ten aanzien van een schuld. Uit de uitspraak van de CRvB van 7 augustus 2007 (LJN: BB1649) volgt dat sprake is van een schuld indien de kosten voor de dag van de aanvraag bij de belanghebbende in rekening zijn gebracht, maar nog niet zijn voldaan. Zijn de kosten voor de aanvraag in rekening gebracht en feitelijk al door een ander betaald, dan is sprake van een schuld jegens die ander, indien een verplichting tot terugbetaling jegens die ander voldoende is aangetoond.
4.7. Vast staat dat in alle gevallen het griffierecht al was voldaan door de gemachtigden of in hun rekening courant was geboekt vóórdat eisers een aanvraag om bijzondere bijstand hadden gedaan. De gemachtigden van eisers hebben hierover ter zitting verklaard dat zij het griffierecht voorschieten, zodat de procedure waarvoor het griffierecht wordt geheven kan aanvangen en er geen niet-ontvankelijkverklaring volgt wegens het niet voldoen van het griffierecht.
4.8. De rechtbank is van oordeel dat op het moment dat de gemachtigden in de beroepszaken van eisers het griffierecht betalen aan de rechtbank, hiermee voor eisers de verplichting ontstaat om het door de gemachtigden voorgeschoten griffierecht aan hen terug te betalen. Anders dan eisers hebben betoogd, is dit niet pas op het moment waarop de gemachtigde besluit om het voorgeschoten griffierecht bij zijn cliënt in rekening te brengen. Dit betekent dat in alle gevallen van eisers de kosten zich ook hebben voorgedaan vóór de aanvraag om bijzondere bijstand en dat, omdat die kosten al door een ander zijn voldaan (zulks in navolging van de onder 4.6 genoemde uitspraak van de CRvB), sprake is van een aanvraag voor een schuld.
4.9. Op grond van het voorgaande is de rechtbank met verweerder van oordeel dat in de aan de orde zijnde zaken sprake is van een aanvraag met terugwerkende kracht en/of dat bijzondere bijstand is aangevraagd voor een schuld. De rechtbank stelt voorts vast dat, daargelaten de eerder genoemde uitzondering voor bedragen tot € 100,-, de op dit punt door verweerder gehanteerde Werkvoorschriften niet in strijd zijn met de wet en de jurisprudentie en passen binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling.
4.10. Verweerder heeft aangevoerd dat bij de beoordeling van een aanvraag om bijzondere bijstand in de kosten van rechtsbijstand de WWB en de in de Werkvoorschriften neergelegde uitgangspunten over bijstand met terugwerkende kracht steeds worden gevolgd. Dit betekent volgens verweerder dat in beginsel geen bijstand wordt verstrekt als de aanvraag is ingediend nadat de kosten zijn opgekomen en dus achteraf is gedaan.
4.11. De gemachtigden van eisers hebben hiertegen aangevoerd dat zij gewoonlijk de toevoegingen gedurende een periode opsparen om vervolgens, als blijkt dat de betrokkene de eigen bijdrage(n) niet kan betalen, hiervoor achteraf met één aanvraag bijzondere bijstand aan te vragen. De gemachtigden van eisers hebben ter zitting erkend dat hun werkwijze niet in overeenstemming is met de Werkvoorschriften van verweerder, die immers vermelden dat bijstand vooraf moet worden aangevraagd. De gemachtigden stellen echter dat zij deze werkwijze al lang toepassen en dat verweerder de op deze wijze verrichte aanvragen om bijzondere bijstand nimmer heeft afgewezen omdat de aanvragen achteraf zouden zijn gedaan. Eisers [eiser 1] en [eiser 2] hebben dit standpunt onderbouwd door het in geding brengen van negen aanvragen om bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage van meer dan 40 toevoegingen, waarbij de bijstand in alle gevallen achteraf is aangevraagd en toegekend. Eiser [eiser 3] heeft het standpunt onderbouwd door zes aanvragen over te leggen, waarbij het ging om in totaal zeven toevoegingen waarbij de bijstand ook achteraf is aangevraagd en toegekend. Eisers menen dat verweerder daarom ook in de aan de orde zijnde gevallen bijzondere bijstand dient te verstrekken, ook al zou de bijstand achteraf zijn aangevraagd.
4.12. Deze beroepsgrond slaagt. Met de gegeven concrete voorbeelden uit de praktijk hebben eisers voldoende onderbouwd dat verweerder in ieder geval ten aanzien van de kantoren van hun gemachtigden in de uitvoering niet vasthield aan de eis van het doen van aanvraag voorafgaand aan het opkomen van de kosten. Verweerder heeft ten aanzien van de aangedragen gevallen deze praktijk waarbij de toevoegingen werden opgespaard niet weersproken. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder niet zonder deze kantoren voorafgaand te informeren onverhoeds het doen van aanvragen achteraf mocht tegenwerpen aan eisers. Niet gebleken is dat verweerder zo’n waarschuwing heeft gegeven aan de kantoren van de gemachtigden van eisers. Verweerder heeft dan ook de aanvragen om bijzondere bijstand in de aan de orde zijnde zaken niet mogen afwijzen op de enkele grond dat deze aanvragen achteraf zijn ingediend en/of een schuld betreffen en dat bijstand niet met terugwerkende kracht wordt toegekend.
4.13. Op grond van het voorgaande zal de rechtbank de bestreden besluiten vernietigen wegens strijd met het beginsel van fair play en het motiveringsbeginsel als bedoeld in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank zal verweerder opdragen om nieuwe afzonderlijke besluiten op de bezwaren van eisers te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Hierbij merkt de rechtbank op dat het opkomen van de kosten waarvoor bijzondere bijstand is aangevraagd en de noodzaak van die kosten, gelet op de inhoud van de bestreden besluiten, vaststaan en dat verweerder voor het overige aan de hand van de hiervoor geldende criteria dient te beoordelen of eisers in aanmerking komen voor bijzondere bijstand. De rechtbank ziet gelet op die andere beoordeling geen mogelijkheid tot finale geschillenbeslechting.
4.14. Met betrekking tot de door eiser [eiser 3] gevorderde vergoeding van de in de bezwaarfase gemaakte kosten voor het bijwonen van de hoorzitting overweegt de rechtbank dat uit het dossier blijkt dat eisers aanvraag om bijzondere bijstand twee pagina’s beslaat en dat per toevoeging is beschreven voor welk bedrag eiser bijzondere bijstand aanvraagt. Uit het verslag van de hoorzitting blijkt dat hier alleen de afgewezen onderdelen van de aanvraag aan de orde zijn gekomen. Dit is bladzijde 2 van de aanvraag. Dat deel van de aanvraag waarin verweerder eiser [eiser 3] reeds voor de hoorzitting was tegemoetgekomen, behoefde op de hoorzitting geen nadere bespreking. De gemachtigde van eiser [eiser 3] was hiervan voor de zitting door verweerder op de hoogte gesteld. Verweerder kon dan ook volstaat met het toekennen van een bedrag van € 437,00 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift). Nu ten aanzien van de afgewezen onderdelen – bladzijde 2 van de
aanvraag – het bestreden besluit zal worden vernietigd en verweerder een nieuw besluit dient te nemen, dient verweerder hierbij tevens een beslissing te nemen over de proceskosten in bezwaar.
4.15. Nu de beroepen gegrond zullen worden verklaard, ziet de rechtbank aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Eisers hebben kosten voor rechtsbijstand gemaakt in verband met het indienen van een beroepschrift en de ter zitting verleende rechtsbijstand, welke met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden begroot op € 1.092,50 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, ½ punt voor het verschijnen ter nadere zitting, € 437,00 per punt). Deze kosten dienen in alle zaken aan de griffier te worden betaald nu eisers op basis van een toevoeging hebben geprocedeerd. Voorts bestaat er aanleiding om te bepalen dat in elke zaak het griffierecht door verweerder dient te worden vergoed.
4.16. Ten overvloede overweegt de rechtbank het volgende. Verweerder heeft in aanvulling op zijn standpunt ter zitting aangevoerd dat bijzondere bijstand moet worden aangevraagd op het moment dat de toevoeging wordt aangevraagd. Gelet op hetgeen in deze uitspraak is overwogen, moet dit standpunt in lijn worden geacht met de jurisprudentie op dit punt. Toevoegingen worden immers als regel aangevraagd bij aanvang van de juridische procedure. Waar de gemachtigden van eisers erop hebben gewezen dat zij hierdoor voor elke toevoeging een aparte aanvraag zullen moeten doen en dit in de praktijk tot uitvoeringsproblemen kan leiden bij verweerder, heeft verweerder dit mogelijke probleem ter zitting onderkend. Beide partijen hebben de wens kenbaar gemaakt om hierover met elkaar in overleg te treden.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt verweerder op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak nieuwe afzonderlijke besluiten te nemen op de bezwaren met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht van € 41,00 elk afzonderlijk vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van
€ 1.092,50, in elke zaak, te betalen aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.F. Wagner, voorzitter,
mrs. H.G. Schoots en C.J. Polak, leden, in aanwezigheid van
mr. A.M. van Beek, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 april 2012.
de griffier de voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB