vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector kanton
locatie: Amsterdam
Zaaknummer en rolnummer: 1282918 \ HA EXPL 11-262
Uitspraak: 22 februari 2012
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van:
[A] & Partners Vermogensbeheer B.V.,
gevestigd te Haarlem,
eiseres,
nader te noemen [A],
gemachtigde mr. M.G. Costers,
1. [B] & Partners advocaten B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
nader te noemen [B] & Partners,
2. [B],
wonende te [plaats],
nader te noemen [B],
gedaagden,
gemachtigde mr. D.H.S. Hulsewé.
De volgende processtukken zijn ingediend:
- De dagvaarding van 29 augustus 2011 inhoudende de vordering van [A], met producties;
- de conclusie van antwoord van gedaagden met producties
Ingevolge het tussenvonnis van 26 oktober 2011 heeft een bijeenkomst van partijen plaatsgevonden. Het proces-verbaal hiervan en de daarin genoemde andere stukken bevinden zich bij de stukken.
Daarna is vonnis bepaald.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staan de volgende feiten en omstandigheden vast:
1.1. [A] drijft een onderneming als vermogensbeheerder. Hij is als deskundige opgetreden in een procedure die [B] als advocaat van [B] & Partners heeft gevoerd. Die procedure zag op een geschil tussen een (andere) vermogensbeheerder en diens cliënt(en). [A] is door [B] benaderd om een rapport over te leggen in verband met vermeende tekortkomingen van de betreffende vermogensbeheerder, alsmede om overige werkzaamheden te verrichten die gedaagden van haar zouden vragen.
1.2. [A] heeft begin april 2009 een rapport opgesteld. Na commentaar van [B] is dit op punten aangepast. Het definitieve rapport is op 29 april 2009 verzonden.
1.3. Naast het opstellen van het rapport heeft [A] schriftelijk commentaar geformuleerd op de rapportages van getuigen-deskundigen van de hiervoor bedoelde vermogensbeheerder (rapporten van 8 juni 2009 en 1 februari 2010), zijn twee zittingen voorbereid en bijgewoond en hebben verschillende besprekingen plaatsgevonden.
1.4. [A] heeft voor haar werkzaamheden op 3 juni 2010 een factuur verzonden voor een bedrag van € 8.600,00 exclusief BTW (€ 10.234,00 inclusief BTW). [B] heeft op deze factuur per e-mail van 24 juni 2010 onder andere als volgt gereageerd:
“Jouw factuur ga ik niet aan cliënt doorzenden. Je vraagt driemaal zoveel als de andere deskundigen. Ik geef je in overweging om na terugkomst van jouw vakantie nog eens naar jouw factuur te kijken.”
1.5. [A] heeft in reactie hierop per e-mail van 24 juni 2010 bericht dat hij ook veel meer heeft gedaan dan de andere deskundigen:
“Dus dat ik een veel hogere rekening heb dan de andere is niet verbazingwekkend.
Wat mij betreft kunnen we wel rekening houden met het feit dat dit de eerste keer voor mij was om een dergelijk rapport etc. te produceren, waardoor het meer tijd heeft gekost.
Rekening hiermee houdende, vind ik het akkoord om 7 uur af te trekken van rapport 4 mei 2009 en 2 uur voor verhoor februari 2010.
Na aftrek van genoemde uren, resteert een bedrag van € 6.800,00 exclusief BTW (€ 8.092,00 inclusief BTW). [A] heeft haar factuur in die zin aangepast en een nieuwe factuur toegezonden. Deze factuur van 24 juni 2010 kent een betalingstermijn van 14 dagen.
1.6. Gedaagden hebben die factuur niet betaald. Bij brief van 23 juli 2010 heeft mr [C] (hierna: [C]) namens [A] een sommatie verzonden aan gedaagden. Op 11 augustus 2010 is een herinnering verzonden.
1.7. Bij brief van 24 augustus 2010 is alsnog een reactie van [B] gevolgd, waarna mr M.G. Costers (de nieuwe advocaat van [A], hierna: Costers) op 21 april 2011 en 10 mei 2011 opnieuw sommaties heeft doen uitgaan. Bij brief van 23 mei 2011 heeft mr Costers de deken van de Orde van Advocaten in Amsterdam verzocht of hij kon bemiddelen in het geschil tussen partijen. Dit heeft niet tot een oplossing geleid.
1.8. Uit een e-mailbericht van 12 oktober 2011 van [D] (een advocaat die regelmatig optreedt in zaken die zien op beleggingsadviezen) blijkt onder andere het volgende:
“Overigens komt mij een uurtarief van EUR 200 niet disproportioneel voor gelet op de bijzondere deskundigheid die is vereist om tot een rapport te kunnen komen en de feitelijke complexiteit die aan de analyse van een beleggingsportefeuille telkens is verbonden, (…).”
1.9. Uit een e-mailbericht van eveneens 12 oktober 2011 van [E] (van AF Advisors) blijkt onder andere het volgende:
“Over het algemeen rekenen de partners van AF Advisors EUR 200,- per uur exclusief BTW.”
2. [A] vordert dat gedaagden bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis hoofdelijk zullen worden veroordeeld tot betaling van € 8.092,00 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, buitengerechtelijke kosten en de
(na)kosten van de procedure.
3. [A] vordert nakoming van de overeenkomst van opdracht. Gedaagden voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt, voor zover hier van belang, in het navolgende ingegaan.
4. De kantonrechter stelt vast dat niet in geschil is dat [A] goed werk heeft geleverd, in die zin dat haar rapportage goed bruikbaar was. Ook is niet in geschil dat [A] het ter zitting heel goed heeft gedaan. Het geschil beperkt zich (na het verhandelde ter zitting) tot de hoogte van het bedrag dat voor de door [A] verrichte werkzaamheden verschuldigd is, alsmede de vraag of [B] daarvoor in persoon aansprakelijk is te stellen.
De hoogte van de factuur
5. Gedaagden menen dat [A] excessief heeft gedeclareerd. Zij voeren in dit verband aan dat [A] geen ervaring had met het opstellen van een deskundigenrapport. De lengte van het gegeven rapport en de hoeveelheid bijlagen is volgens gedaagden niet maatgevend voor de kwaliteit. Zo is een andere deskundige ([F]) in zijn rapport van drie pagina’s tot dezelfde conclusie gekomen als [A]. [A] heeft € 200,00 per uur gedeclareerd, terwijl twee andere ervaren deskundigen per uur € 195,00 ([F]) respectievelijk € 250,00 ([G]) declareren. Het aantal aan de zaak bestede uren (27 uur lezen dossier en opstellen rapport, welk aantal is bijgesteld naar 20 uur, 9 uur voor commentaar op deskundigen wederpartij en 7 uur voorbereiding en uitwerking getuigenverhoor) is exorbitant. Zo heeft [F] aan het bestuderen van het dossier en het opstellen van het rapport 3 uur en een kwartier besteed. De uitgebreide schadeopstellingen die [A] heeft gemaakt rechtvaardigen niet de aan de zaak bestede uren. De rapporten van [A] bevatten informatie van algemene bekendheid en stukken uit rapporten van de wederpartij. In zoverre is sprake van bladvulling die niets toevoegt.
Het rapport van 1 februari 2009 is ongevraagd voor het getuigenverhoor geproduceerd en beslaat 21 pagina’s. Ook dit rapport bestaat voor een groot deel uit informatie van algemene bekendheid, aldus steeds gedaagden.
6. Uitgangspunt bij de beoordeling van het geschil inzake de hoogte van de factuur is dat – nu partijen niets zijn overeengekomen –gedaagden aan [A] het op de gebruikelijke wijze berekende loon, of bij gebreke daarvan, een redelijk loon verschuldigd zijn (artikel 7:405 lid 2 BW). Aan het vaststellen van een redelijk loon wordt pas toegekomen als het verschuldigde loon niet op de gebruikelijke wijze kan worden berekend. De kantonrechter heeft voldoende handvatten om dat laatste te doen. In dit verband wordt als volgt overwogen.
7. Het rapport van [A] bevat onder meer een analyse van de wijze waarop in de aan de orde zijnde zaak het vermogensbeheer is gevoerd, alsmede een schadeberekening. [A] heeft uitgebreid onderzoek verricht ten behoeve van de schadeberekening. Ook zijn statistieken en dergelijke toegevoegd. Daarnaast heeft [A] zittingen bijgewoond (en voorbereid), schriftelijk commentaar gegeven op de rapportages van de deskundigen van de wederpartij en heeft zij de nodige correspondentie gevoerd met [B]. [A] heeft haar factuur gematigd met 9 uur. Zij heeft dat gedaan terwijl zij diverse werkzaamheden al niet had doorberekend, zoals de tijd die was gemoeid met het schrijven van een e-mail van 4 juni 2010 en de reistijd en de reiskosten in verband met het bijwonen van de zittingen in Haarlem.
8. Het aantal uren dat [A] aan de diverse werkzaamheden heeft besteed wordt als zodanig niet betwist. Gedaagden vinden dat het aantal door [A] aan de zaak bestede uren exorbitant is. De kantonrechter ziet geen aanleiding om het aantal uren dat [A] aan de complexe zaak - met een dossieromvang van twee dozen - heeft besteed (en zoals dat naar beneden is bijgesteld) niet tot uitgangspunt te nemen bij de vaststelling van het op gebruikelijke wijze te berekenen loon. De vergelijking met de andere deskundigen kan gedaagden in dit verband niet baten. Van slechts één van die deskundigen kan gezegd worden dat hij net als [A] een rapport heeft opgesteld. Dat rapport (dat niet bij de stukken zit) omvat slechts drie pagina’s. Gesteld noch gebleken is dat deze deskundige dezelfde vraagstelling heeft voorgelegd gekregen als [A]. De kantonrechter begrijpt dat deze deskundige in ieder geval geen schadeopstelling heeft gemaakt. Gelet op de omvang van de opgestelde rapportage (drie pagina’s) is het voorts niet onlogisch dat de betreffende deskundige minder uren aan het dossier heeft besteed. Daar komt bij dat de betreffende deskundige weliswaar tot eenzelfde conclusie komt, maar gesteld noch gebleken is dat het betreffende rapport dezelfde overtuigingskracht/diepgang vertoont als de rapportage van [A].
9. Voor zover gedaagden stellen dat het rapport van 1 februari 2009 ongevraagd is opgesteld, gaat de kantonrechter daaraan voorbij. Dit is gemotiveerd weerlegd, waarna gedaagden niet meer op dit punt zijn teruggekomen. De kantonrechter zal daarom aansluiting zoeken bij het door [A] gedeclareerde aantal uren.
10. Het aantal uren kan worden vermenigvuldigd met het gebruikelijke uurloon. Het door [A] in rekening gebrachte uurloon van € 200,00 is naar het oordeel van de kantonrechter gebruikelijk. Dit blijkt uit de niet weersproken e-mails van 12 oktober 2011 (zie onder 1.8 en 1.9 van dit vonnis). De gebruikelijkheid van het in rekening gebrachte uurloon vindt voorts steun in het uurloon van de andere door gedaagden ingeschakelde deskundigen. Zij hanteren € 195,00 respectievelijk € 250,00 per uur. De kantonrechter merkt daarbij op dat het voor [A] wellicht de eerste keer was dat zij als deskundige in een gerechtelijke procedure optrad, maar gesteld noch gebleken is dat zij op het gebied van het vermogensbeheer minder deskundig zou zijn dan de andere deskundigen. De kantonrechter zal daarom ook aansluiten bij het door [A] gehanteerde uurloon. Nu de kantonrechter zowel wat betreft het gebruikelijk uurloon als het aantal uren aansluit bij hetgeen door [A] bij haar factuur van 24 juni 2010 in rekening is gebracht, ligt de gevorderde hoofdsom voor toewijzing gereed.
Hoofdelijke aansprakelijkheid
11. [B] meent dat er geen goede redenen zijn om hem in privé te dagvaarden. Hij heeft immers geen contractuele relatie met [A]. [B] gaat er echter aan voorbij dat hij degene is geweest die feitelijk de opdracht aan [A] heeft gegeven. Een overeenkomst van opdracht heeft ingevolge artikel 6:248 BW niet alleen de door partijen overeengekomen rechtsgevolgen, maar ook die welke uit onder meer de gewoonte voortvloeien. Uit de voor advocaten geldende gedragsregels vloeit voort dat [B] moet instaan voor de declaraties van [A]. Deze gedragsregel is een gewoonte in de zin van artikel 6:248 BW. Omdat gesteld noch gebleken is dat partijen bij de overeenkomst van opdracht een van die gedragsregel afwijkende afspraak hebben gemaakt, vloeit uit de feitelijk door [B] aan [A] gegeven opdracht voort dat hij in persoon jegens [A] moet instaan voor betaling van de door [A] verrichte werkzaamheden. Omdat niet in geschil is dat [B] en Partners partij is bij de overeenkomst van opdracht, is sprake van een hoofdelijke aansprakelijkheid.
Wettelijke rente
12. De kantonrechter stelt vast dat [A] diensten heeft geleverd om baat, alsmede dat zowel gedaagden als [A] professionals zijn. Voor de berekening van de wettelijke rente zal daarom aansluiting worden gezocht bij artikel 6:119a BW. De factuur van 24 juni 2010 kent een betalingstermijn van 14 dagen. De wettelijke handelsrente zal daarom met ingang van 9 juli 2010 worden toegewezen.
Buitengerechtelijke kosten
13. Met betrekking tot de vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten overweegt de kantonrechter dat een schuldeiser, die buitengerechtelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek vordert, dient te stellen en te specificeren dat deze kosten zijn gemaakt ter zake van andere verrichtingen dan die waarvoor de in artikel 237 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten. Deze specificatie dient te bestaan uit een omschrijving van de verrichtingen, het daarmee gemoeide aantal uren en het gehanteerde uurtarief. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [A] onvoldoende voldaan aan haar stelplicht op dit punt. De desbetreffende vordering acht de kantonrechter dan ook niet toewijsbaar.
Kosten
14. Gedaagden zullen als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure worden veroordeeld. Deze worden aan de zijde van [A] tot op heden begroot op € 208,00 vast recht, € 76,31 explootkosten en € 500,00 salaris advocaat (2 punten). De gevorderde nakosten worden afgewezen. [A] kan, indien nodig, een bevelschrift vragen op grond van het bepaalde in art. 237 lid 4 Rv.
I. veroordeelt gedaagden hoofdelijk tot betaling aan [A] van € 8.092,00 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 9 juli 2010 tot aan de dag van voldoening;
II. veroordeelt gedaagden in de proceskosten, aan de zijde van [A] tot op heden begroot op € 784,31;
III. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
IV. wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. P.W. van Straalen, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 februari 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter