ECLI:NL:RBAMS:2012:BV9230

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13.7706980-11
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot illegale handel in verdovende middelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 maart 2012 uitspraak gedaan in het kader van een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de hoofdofficier van justitie van het Staatsanwaltschaft Aachen in Duitsland. Het EAB is gericht op de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in 1960, die wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen, specifiek cannabisplantages in Duitsland. De rechtbank heeft op 24 februari 2012 een openbare zitting gehouden, waarbij de opgeëiste persoon niet aanwezig was, maar zijn raadsman, mr. R. Malewicz, wel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon klopt en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

De rechtbank heeft de vordering beoordeeld en vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, ook naar Nederlands recht strafbaar zijn. De rechtbank heeft de garantie van de Duitse autoriteiten in acht genomen, die waarborgt dat de opgeëiste persoon in Nederland zijn straf zal ondergaan indien hij wordt veroordeeld. De rechtbank heeft ook de weigeringsgrond van artikel 13, lid 1, onder a OLW overwogen, maar is tot de conclusie gekomen dat de overlevering kan plaatsvinden, omdat de feiten deels op Nederlands grondgebied zijn gepleegd.

De rechtbank heeft de argumenten van de officier van justitie gevolgd en geoordeeld dat de overlevering moet worden toegestaan, nu aan alle wettelijke vereisten is voldaan. De rechtbank heeft de overlevering goedgekeurd en vastgesteld dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De beslissing is genomen in overeenstemming met de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de relevante artikelen van de OLW. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.7706980-11
RK nummer: 12/138
Datum uitspraak: 9 maart 2012
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 3 januari 2012 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 8 april 2011 door de hoofdofficier van justitie van het Staatsanwaltschaft Aachen (Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres]
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 24 februari 2012. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon is, hoewel op de juiste wijze opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Zijn raadsman, mr. R. Malewicz, advocaat te Amsterdam, is wel ter zitting verschenen.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, lid 1 OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er vanwege haar volle agenda niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia kloppen en dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft
3. Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel door Amtsgericht Aachen van
18 maart 2011 (Dossiernummer 620 Gs 901 Js 172-09-1866/10).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van de uitvaardigende lidstaat strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
4. Strafbaarheid
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. De garantie als bedoeld in artikel 6, lid 1 OLW
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74, hierna VOGP) zal kunnen worden omgezet.
De Oberstaatsanwältin te Aachen (Duitsland) heeft bij brief van 21 december 2011 ten aanzien van de opgeëiste persoon de volgende garantie gegeven:
Er wordt verzekerd dat de vervolgde in geval van een rechtsgeldige veroordeling tot een vrijheidsstraf, waarvan de uitvoering niet voorwaardelijk is, in aansluiting aan de overeenkomst over de overhandiging van veroordeelde personen van 21.03.1983 voor de verdere tenuitvoerlegging van de straf naar Nederland zal worden gebracht, en wel onvoorwaardelijk, zodat het omzettingsproces volgens artikel 11 van de boven vermelde overeenkomst kan worden toegepast.
Uit artikel 3, eerste lid, aanhef onder e van het VOGP volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren. Aan deze voorwaarde is voldaan.
De onder 4 bedoelde feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op.
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
6. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a OLW
De rechtbank is, anders dan het primaire standpunt van de officier van justitie, van oordeel dat het EAB betrekking heeft op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Bij de omschrijving van de feiten in het EAB is in de inleiding bij de elf afzonderlijk omschreven vermeende strafbare feiten namelijk vermeld dat de behaalde oogsten van de cannabisplantages telkens in Nederland zijn verkocht. Verder maakt de rechtbank uit de omstandigheid dat de verkoop een aantal keer ook is vermeld bij de afzonderlijk omschreven strafbare feiten op dat de beschuldiging mede ziet op verkoop van marihuana. Artikel 13, lid 1, onder a OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor deze feiten.
De officier van justitie heeft echter, subsidiair, overeenkomstig artikel 13, lid 2 OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
- De cannabisplantages zouden in Duitsland zijn geëxploiteerd;
- Het betreft een Duits strafrechtelijk onderzoek; de opsporing en vervolging zijn in Duitsland aangevangen;
- De opgeëiste persoon is eerder in Duitsland vervolgd voor het exploiteren van cannabisplantages. Deze feiten maken onderdeel uit van hetzelfde dossier.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Duitse autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, lid 2 OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt. Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot zijn vordering kunnen komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, lid 1, onder a OLW bedoelde weigeringsgrond.
7. Overige verweren
7.1 De raadsman heeft aangevoerd dat de feiten, die aan het EAB ten grondslag liggen, onderdeel uitmaken van het dossier in de zaak waarin de opgeëiste persoon is veroordeeld bij vonnis van het Landgericht Aachen van 29 maart 2010. Hoewel de veroordeling bij voornoemd vonnis formeel niet is gebaseerd op de plantages die ten grondslag liggen aan het EAB, heeft het Landgericht Aachen die plantages volgens de raadsman wel meegewogen bij het opleggen van de straf. De raadsman heeft geconcludeerd dat materieel gezien vervolging voor de feiten die ten grondslag liggen aan het EAB schending van het ne bis in idem beginsel zou betekenen en dat de overlevering daarom moet worden geweigerd.
De rechtbank overweegt als volgt
Bij brief van 18 januari 2012 heeft de Leitende Oberstaatsanwältin te Aachen verklaard dat de opgeëiste persoon in de procedure waarnaar de raadsman heeft verwezen, niet is veroordeeld voor de daden die voorwerp van het onderhavige EAB zijn. Van de door de raadsman gestelde ne bis in idem situatie is daarom geen sprake. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
7.2 De raadsman heeft verder enkele kritische kanttekeningen bij de in Duitsland eventueel op te leggen straf geplaatst. Zo heeft hij gesteld dat naar verwachting in Duitsland een symbolische straf zal worden opgelegd, gelet op de eerdere veroordeling van het Landgericht Aachen, waarmee op grond van het Duitse strafrecht rekening zal moeten worden gehouden. Verder heeft hij zich afgevraagd of de Duitse strafrechter voor wat betreft het meewegen van voornoemde eerdere veroordeling uit zal gaan van de in Duitsland opgelegde straf of van de straf na omzetting door de Nederlandse rechter.
De rechtbank ziet in hetgeen de raadsman heeft aangevoerd geen aanleiding de overlevering te weigeren. Verweren met betrekking tot de strafmaat, zoals aangevoerd door de raadsman, kunnen niet door deze rechtbank worden beoordeeld. De opgeëiste persoon zal deze verweren in de Duitse strafprocedure naar voren moeten brengen.
8. Slotsom
Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, de garantie ex artikel 6, lid 1 van de OLW is gegeven en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.
9. Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en 2, 5, 6, 7, 13 OLW.
10. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan Staatsanwaltschaft Aachen (Duitsland) ten behoeve van het in Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. W.H. van Benthem, voorzit¬ter,
mrs. W.A.J.P. van den Reek en C.W. Inden, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 9 maart 2012.
Mr. W.H. van Benthem is buiten staat deze uitspraak
mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, lid 2 OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
C