ECLI:NL:RBAMS:2012:BV7143
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in vervolging wegens belaging door gebrek aan klacht
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 februari 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van belaging van twee slachtoffers. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 10 februari 2012, waar de officier van justitie, mr. N.M. Smits, en de raadsvrouw van de verdachte, mr. H.J. Bos, hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van de verdachte, omdat er geen klacht was ingediend door de slachtoffers, wat vereist is voor de vervolging van belaging volgens artikel 285b lid 2 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heeft in haar overwegingen het vertrouwensbeginsel besproken. De verdediging stelde dat de verdachte gerechtvaardigd had mogen vertrouwen op een eerdere waarschuwing van de politie, waarin hem was meegedeeld dat zijn gedrag neigde naar stalking. De rechtbank oordeelde echter dat deze waarschuwing niet voldoende grond bood voor de veronderstelling dat de verdachte niet meer vervolgd zou worden.
Wat betreft de klachtvereiste heeft de rechtbank vastgesteld dat er geen formele klacht van de slachtoffers in het dossier aanwezig was. De rechtbank concludeerde dat de aangifte van [slachtoffer 1] niet als klacht voor belaging kon worden aangemerkt, aangezien deze aangifte betrekking had op andere misdrijven. Ook de aangifte van [slachtoffer 2] voldeed niet aan de vereisten, omdat hierin niet expliciet de wens tot vervolging voor belaging was opgenomen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte en ook de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering. Dit vonnis is uitgesproken door de meervoudige strafkamer van de rechtbank, met mr. C.W. Bianchi als voorzitter, en mrs. C.F. de Lemos Benvindo en M.J.A. Duker als rechters, in aanwezigheid van griffier R. Rog.