ECLI:NL:RBAMS:2012:BV7143

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13-676077-10
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in vervolging wegens belaging door gebrek aan klacht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 februari 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van belaging van twee slachtoffers. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 10 februari 2012, waar de officier van justitie, mr. N.M. Smits, en de raadsvrouw van de verdachte, mr. H.J. Bos, hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van de verdachte, omdat er geen klacht was ingediend door de slachtoffers, wat vereist is voor de vervolging van belaging volgens artikel 285b lid 2 van het Wetboek van Strafrecht.

De rechtbank heeft in haar overwegingen het vertrouwensbeginsel besproken. De verdediging stelde dat de verdachte gerechtvaardigd had mogen vertrouwen op een eerdere waarschuwing van de politie, waarin hem was meegedeeld dat zijn gedrag neigde naar stalking. De rechtbank oordeelde echter dat deze waarschuwing niet voldoende grond bood voor de veronderstelling dat de verdachte niet meer vervolgd zou worden.

Wat betreft de klachtvereiste heeft de rechtbank vastgesteld dat er geen formele klacht van de slachtoffers in het dossier aanwezig was. De rechtbank concludeerde dat de aangifte van [slachtoffer 1] niet als klacht voor belaging kon worden aangemerkt, aangezien deze aangifte betrekking had op andere misdrijven. Ook de aangifte van [slachtoffer 2] voldeed niet aan de vereisten, omdat hierin niet expliciet de wens tot vervolging voor belaging was opgenomen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte en ook de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering. Dit vonnis is uitgesproken door de meervoudige strafkamer van de rechtbank, met mr. C.W. Bianchi als voorzitter, en mrs. C.F. de Lemos Benvindo en M.J.A. Duker als rechters, in aanwezigheid van griffier R. Rog.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/676077-10 (Promis)
Datum uitspraak: 24 februari 2012
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [1957],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres], [woonplaats], en aldaar feitelijk verblijvende.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 februari 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N.M. Smits en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. H.J. Bos, naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2001 tot en met 25 december 2009 te Amsterdam en/of te Assendelft en/of te Haarlem, in elk geval in Nederland, (telkens) wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk
inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] (geboren op [1985]) en/of [slachtoffer 2], in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft/is hij, verdachte,
- eenmaal of meermalen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (enige tijd) (hinderlijk) (met een auto) achtervolgd en/of achterna gelopen en/of opgewacht
en/of
- zich eenmaal of meermalen opgehouden in de directe omgeving van de woning en/of werk van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
en/of
- een of meer (naakt)foto('s) van die [slachtoffer 1] laten zien aan die [slachtoffer 2] en/of een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en)
en/of
- een of meer (bedreigende en/of intimiderende en/of beledigende) geschrift(en) geschreven en/of verstuurd en/of gegeven en/of doen toekomen aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
en/of
- eenmaal en/of meermalen (in de voor de nachtrust bestemde tijd) bij die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (gedurende lange, althans enige tijd) aangebeld
en/of
- in de woning van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] binnengedrongen en/of ingegaan en/of (vervolgens) een of meer foto('s) gemaakt van de (binnenzijde) van die woning
en/of
- een of meer pamflet(ten) en/of poster(s), met daarop de gegevens en/of een foto van die [slachtoffer 2] en/of de naam van die [slachtoffer 1], (in het openbaar) verspreid en/of opgehangen;
3. Voorvragen
3.1.
De dagvaarding is geldig en deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten.
3.2. De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
3.2.1. Het standpunt van de verdediging.
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw bepleit dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte. Zij heeft daartoe een tweetal argumenten aangevoerd.
Ten eerste heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat het vertrouwensbeginsel is geschonden. Verdachte is er in een gesprek met de politie op 18 november 2009 voor gewaarschuwd dat zijn gedrag neigt naar stalking en dat dit consequenties kan hebben als hij ermee doorgaat. Na dat gesprek hebben zich geen voorvallen meer voorgedaan. Verdachte mocht er daarom van uitgaan dat hij voor de tot dat moment gepleegde feiten niet zou worden vervolgd. Op 26 november 2009 heeft [slachtoffer 2] echter aangifte gedaan en is verdachte alsnog vervolgd, aldus de raadsvrouw.
Ten tweede heeft de raadsvrouw erop gewezen dat de aangifte van [slachtoffer 1] ziet op seksueel misbruik en mishandeling en niet op belaging. Bovendien ontbreekt in het dossier van beide aangevers een klacht. Aangezien belaging een zogenoemd klachtdelict is, is deze klacht wel vereist. De raadsvrouw heeft onderkend dat de Hoge Raad heeft bepaald dat het bestaan van een klacht ook kan worden aangenomen als ter terechtzitting blijkt dat de aangever ten tijde van de aangifte de wens had dat vervolging zou worden ingesteld. In casu is daarvan echter, zo luidt het standpunt van de raadsvrouw, geen sprake. De wens om te vervolgen kan niet worden vastgesteld op basis van de aangifte en ook uit de zich in het dossier bevindende mutaties kan bedoelde wens niet worden opgemaakt. Het ontbreken van een klacht wordt naar de mening van de raadsvrouw niet gecompenseerd. De raadsvrouw ziet zelfs een contra-indicatie. Volgens verdachte heeft [slachtoffer 1] namelijk na de detentie getracht contact met hem te krijgen. Hij zou daarover door zijn buurvrouw zijn geïnformeerd. De raadsvrouw heeft de officier van justitie verzocht deze buurvrouw daarover te horen, maar dat is niet gebeurd.
3.2.2. Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
De officier van justitie heeft er ter terechtzitting op gewezen dat niet is gebleken dat de politie enige toezegging aan verdachte heeft gedaan dat hij niet zou worden vervolgd en dat, zelfs als die toezegging is gedaan, daarop niet mocht worden vertrouwd, aangezien het Openbaar Ministerie het vervolgingsmonopolie heeft.
De officier van justitie heeft erkend dat een specifiek klachtformulier ontbreekt. Zij ziet echter aanknopingspunten om te veronderstellen dat de aangevers wel de wens hadden dat verdachte zou worden vervolgd. De officier van justitie heeft er in dit verband op gewezen dat [slachtoffer 1], blijkens het proces-verbaal van bevindingen, in verband met een melding van een incident in de 1e Van der Swindenstraat, te kennen heeft gegeven, aangifte terzake van belaging te willen doen. [slachtoffer 1] doet vervolgens ook aangifte. Hoewel deze aangifte in eerste instantie ziet op seksueel misbruik en mishandeling kan deze ook aangemerkt worden als een aangifte van belaging. Onder zowel de aangifte van [slachtoffer 1] als die van [slachtoffer 2] staat dat zij op de hoogte willen worden gehouden van de afdoening. Beiden hebben een schriftelijke slachtofferverklaring en een vordering tot schadevergoeding ingediend. In een brief van een medewerker van Slachtofferhulp Nederland deelt deze mede dat de beide aangevers graag aan verdachte een straat- en/of contactverbod als bijzondere voorwaarde opgelegd zouden zien. Uit al deze omstandigheden blijkt dat bij de aangevers de wens tot vervolging bestaat, aldus de officier van justitie. Daarbij heeft zij tevens gewezen op de jurisprudentie van de Hoge Raad waaruit blijkt dat het ontbreken van een klacht kan worden gerepareerd door ter terechtzitting vast te stellen dat de aangever ten tijde van de aangifte de bedoeling had dat vervolging zou worden ingesteld.
3.2.3. Het oordeel van de rechtbank.
Gerechtvaardigd vertrouwen
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de verdachte aan het gesprek dat hij op 18 november 2009 met de politie heeft gehad, niet het gerechtvaardigd vertrouwen heeft mogen ontlenen dat hij niet meer zou worden vervolgd. De opmerking dat zijn handelen neigt naar stalking en de daaropvolgende ‘afspraak’ dat hij verder geen contact met [slachtoffer 2] zou zoeken, bieden daarvoor zonder meer onvoldoende grond.
Klachtvereiste
Op grond van artikel 285b lid 2 Wetboek van Strafrecht kan de vervolging van het misdrijf belaging alleen plaatsvinden op klacht van degene tegen wie het misdrijf is begaan.
In de artikelen 66, 164, 165 van het Wetboek van Strafvordering zijn de formele eisen vastgelegd waaraan een klacht moet voldoen: een klacht dient binnen drie maanden na de dag waarop de klachtgerechtigde kennis heeft genomen van het feit te worden ingediend en dient in ontvangst te worden genomen door een (hulp)officier van justitie; een klacht bestaat uit een aangifte en een verzoek tot vervolging.
Gebleken is dat het dossier klachten van de aangevers ontbeert.
Voor [slachtoffer 1] geldt dat niet alleen een formele klacht ontbreekt maar ook dat zij geen aangifte van belaging heeft gedaan tegen verdachte, ondanks de door de officier van justitie gememoreerde aankondiging in de 1e Van der Swindenstraat. Wel heeft [slachtoffer 1] tegen verdachte aangifte gedaan van seksueel misbruik en mishandeling maar, anders dan de officier van justitie, leest de rechtbank hierin geen aangifte van belaging.
Dit betekent dat ten aanzien van [slachtoffer 1] in het geheel niet aan het klachtvereiste wordt voldaan.
Gezien de daartoe strekkende jurisprudentie van de Hoge Raad, dient zich vervolgens de vraag aan of ter terechtzitting genoegzaam is kunnen worden vastgesteld dat bij aangever [slachtoffer 2] ten tijde van de aangifte de wens bestond dat verdachte ter zake van belaging zou worden vervolgd. Naar het oordeel van de rechtbank is dit onvoldoende het geval.. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
In de aangifte van [slachtoffer 2] is niet de uitdrukkelijke wens tot vervolging ter zake van belaging opgenomen. Daaraan kent de rechtbank mede gewicht toe vanwege de omstandigheid dat [slachtoffer 1] in haar aangifte reeds aankondigde dat [slachtoffer 2] op zijn beurt aangifte zou doen van belaging om haar aangifte ter zake van seksueel misbruik te ondersteunen. Voorts is de aangifte van [slachtoffer 2] niet opgenomen of doorgeleid aan een bevoegde hulpofficier van justitie. Bij deze vaststellingen komt dat er, ook na de latere seponering ter zake seksueel misbruik, een aanzienlijke periode is verstreken alvorens verdachte is gedagvaard ter zake van de belaging, zonder dat in die periode enig initiatief is genomen door het Openbaar Ministerie om te achterhalen of bij aangever [slachtoffer 2] een wens tot vervolging bestond.
Voor de betekenis van de door de officier van justitie genoemde brief van de medewerker van Slachtofferhulp Nederland acht de rechtbank nog het volgende van belang.
Ter terechtzitting is door de verdediging aangevoerd dat aangeefster [slachtoffer 1] verdachte na zijn detentie heeft trachten op te zoeken. Verdachte is daarover beweerdelijk geïnformeerd door zijn buurvrouw die hem vertelde dat de aangeefster naar hem op zoek was. Indien dit daadwerkelijk het geval is, dan staat dit op gespannen voet met de brief van de medewerker van Slachtofferhulp Nederland, waarin immers staat dat de aangevers de wens hebben geuit dat aan verdachte een contactverbod wordt opgelegd. Het had in de rede gelegen de buurvrouw van verdachte over deze kwestie te bevragen. Hoewel de raadsvrouw van verdachte hierop bij de officier van justitie heeft aangedrongen, heeft deze laatste dit nagelaten.
De rechtbank ziet op grond van het voorgaande geen redenen om op basis van de door de officier van justitie aangevoerde omstandigheden, ondanks het ontbreken van een klacht, toch uit te gaan van de wens tot vervolging bij aangever [slachtoffer 2].
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot de conclusie dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte.voor belaging van zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2].
Ten aanzien van de benadeelde partijen
Nu aan verdachte - zonder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht - geen straf of maatregel is opgelegd, zijn de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in de vordering niet-ontvankelijk.
De rechtbank komt op grond hiervan tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
Verklaart [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in hun vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.W. Bianchi, voorzitter,
mrs. C.F. de Lemos Benvindo en M.J.A. Duker, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 februari 2012.
De jongste rechter is buiten staat te tekenen.