In deze zaak betreft het een wrakingsverzoek van twee verzoekers, vertegenwoordigd door hun raadsman mr. H. Raza, tegen de rechters van de rechtbank Rotterdam die zitting hadden in Amsterdam. Het wrakingsverzoek werd behandeld door de wrakingskamer van de rechtbank Amsterdam op 14 november 2012. De verzoekers zijn verdacht van handel in verdovende middelen en deelname aan een criminele organisatie. Tijdens de behandeling van hun strafzaak hebben de verzoekers de rechters gewraakt, omdat zij van mening waren dat de beslissing om een getuige niet te horen, onbegrijpelijk was en voortkwam uit vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft de verzoeken tot wraking afgewezen, omdat de beslissing van de rechters om het verzoek tot aanhouding af te wijzen niet als onbegrijpelijk kon worden aangemerkt. De rechters hebben gemotiveerd dat de enkele mogelijkheid dat de getuige een andere proceshouding zou aannemen, niet voldoende was om de behandeling van de zaak aan te houden. De wrakingskamer oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maakten. De beslissing van de wrakingskamer werd op dezelfde dag mondeling medegedeeld en vormt de schriftelijke uitwerking daarvan. De behandeling van de strafzaken zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van de wrakingsverzoeken.