ECLI:NL:RBROT:2008:BD5891

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
309661 / HA RK 08-184
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in strafzaak wegens schijn van vooringenomenheid en efficiency

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 24 juni 2008 een verzoek tot wraking toegewezen. De wraking was gericht tegen de rechters die betrokken waren bij de behandeling van een strafzaak waarin de verzoekster, de echtgenote van een medeverdachte, werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie en Opiumwetdelicten. De verzoekster stelde dat de rechters de behandeling van haar zaak niet aanhielden om de hoofdverdachte als getuige te horen, wat de schijn van vooringenomenheid opriep. De rechtbank had eerder besloten dat de getuige gehoord moest worden, maar weigerde vervolgens de zaak aan te houden om deze getuige opnieuw te horen. Dit leidde tot de conclusie dat de rechters de efficiency boven de waarheidsvinding stelden, wat de objectief gerechtvaardigde schijn van vooringenomenheid opriep.

De wrakingskamer heeft de feiten en het procesverloop in detail beoordeeld. De verzoekster had aangevoerd dat het horen van de getuige cruciaal was voor haar verdediging, aangezien deze getuige mogelijk belastende verklaringen kon afleggen die relevant waren voor haar zaak. De rechtbank had eerder erkend dat het horen van de getuige noodzakelijk was, maar besloot uiteindelijk dat er geen bijzondere redenen waren om de zaak aan te houden. Dit leidde tot de conclusie dat de rechters niet voldoende rekening hielden met de belangen van de waarheidsvinding.

De rechtbank concludeerde dat de beslissing om de zaak niet aan te houden, de schijn van partijdigheid opriep en dat de vrees van de verzoekster voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd was. De wraking werd daarom toegewezen, en de rechters werden gewraakt. Deze beslissing benadrukt het belang van onpartijdigheid en de noodzaak voor rechters om zorgvuldig om te gaan met verzoeken die de onafhankelijkheid van de rechtspraak kunnen aantasten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer : 309661
Rekestnummer : HA RK 08-184
Parketnummer : 10/765089-07
Uitspraak : 24 juni 2008
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[naam verzoekster],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
verzoekster,
strekkende tot wraking van mr. [naam voorzitter], mr. [naam oudste rechter] en mr. [naam jongste rechter], voorzitter respectievelijk rechters in de meervoudige strafkamer van deze rechtbank (hierna: de rechters).
1. Het procesverloop en de processtukken
Ter zitting van 24 juni 2008 is door de meervoudige kamer van deze rechtbank, welke kamer was samengesteld als voormeld, de behandeling voortgezet van de tegen verzoekster aanhangig gemaakte strafzaak.
Bij gelegenheid van die behandeling heeft de raadsman van verzoekster de rechters gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van onder meer de volgende stukken:
- de ter zitting van 24 juni 2008 door de griffier van de meervoudige strafkamer gemaakte aantekeningen van hetgeen ter zitting is voorgevallen;
- de processen-verbaal van de in voormelde strafzaak gehouden terechtzittingen op 11 januari 2008 en 27 maart 2008.
Ter zitting van 24 juni 2008, alwaar de gedane wraking is behandeld, zijn verschenen: verzoekster, haar raadsman mr. [naam raadsman], alsmede de officieren van justitie
mr. [naam eerste ovj] en mr. [naam tweede ovj].
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoekster het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
2.1.1
Verzoekster is één van de verdachten in een grote strafzaak, waarin onder meer deelname aan een criminele organisatie en Opiumwetdelicten tenlaste zijn gelegd. Verzoekster is de echtgenote van [naam getuige], eveneens verdachte in die zaak. Beide zaken werden op alle voorafgaande zittingen - samen met de zaken tegen nog andere verdachten - telkens gelijktijdig doch niet gevoegd aangebracht en behandeld. Bij de keuze voor deze aanpak hebben overwegingen van efficiency een voorname rol gespeeld.
2.1.2
In de geschetste situatie kan een verklaring, door [naam getuige] als verdachte in zijn eigen zaak ter zitting afgelegd, worden gebruikt in belastende zin in de strafzaken tegen de andere verdachten, die gelijktijdig doch niet gevoegd worden behandeld. Een en ander kan er toe leiden dat de verdediging een dergelijke verklaring in de strafzaak tegen verzoekster moet kunnen toetsen en wel door [naam getuige] ter zitting als getuige te doen horen.
In het onderzoek heeft [naam getuige] tot nu toe geen inhoudelijke verklaring afgelegd, noch bij de politie, noch bij de rechter-commissaris.
2.1.3
Ter zitting van 17 juni 2008 - alwaar de rechtbank in dezelfde samenstelling zitting hield als op 24 juni 2008 - werd duidelijk dat de strafzaak tegen [naam getuige] werd aangehouden en niet langer gelijktijdig doch niet gevoegd met de zaak tegen verzoekster zou worden behandeld. Het uitgangspunt van gelijktijdige behandeling werd toen door de rechtbank verlaten. De verdediging heeft daarop verzocht [naam getuige] als getuige te horen. Omdat [naam getuige] op die zitting aankondigde eerst een verklaring te zullen gaan afleggen bij gelegenheid van de inhoudelijke behandeling van zijn eigen strafzaak, heeft de verdediging de rechtbank verzocht de behandeling van de zaak tegen verzoekster aan te houden en op die verklaring van [naam getuige] te wachten. De rechtbank heeft daarop beslist dat [naam getuige] als getuige moet worden gehoord in de zaak tegen verzoekster. [naam getuige] werd door de rechtbank op de getuigenlijst gezet. De rechtbank erkende daarmee de noodzaak van dat getuigenverhoor en dat is logisch, gelet op het haar gemaakte verwijt dat zij met haar echtgenoot heeft meegedaan in een criminele organisatie. Het gaat om een belangrijke getuige, die kan verklaren over de relatie tussen hemzelf en verzoekster, zowel in als buiten hun huwelijk.
2.1.4
Ter zitting van 24 juni 2008 is de getuige [naam getuige] voor de rechtbank verschenen. Hij verklaarde aanstonds dat hij die dag niets zou verklaren. Hij zei ook: op mijn eigen zitting ga ik vertellen hoe het zit. Daartoe door de voorzitter in de gelegenheid gesteld, heeft de verdediging meegedeeld dat dit standpunt van [naam getuige] moet worden gerespecteerd, want hij heeft dat recht. De verdediging heeft haar recht tot het stellen van vragen aan de getuige op deze zitting niet kunnen uitoefenen.
2.1.5
De verdediging heeft de rechtbank vervolgens verzocht de strafzaak tegen verzoekster van de overige zaken af te splitsen teneinde te wachten op de verklaring van [naam getuige], waarbij is geduid op het criterium van de wet dat er niet een situatie bestaat waarin hij niet binnen afzienbare termijn gehoord kan worden. De verdediging heeft de rechtbank verzocht de strafzaak tegen verzoekster aan te houden en weer gelijktijdig aan te brengen met de zaak tegen [naam getuige], teneinde te wachten tot [naam getuige] gaat verklaren. De getuige wil verklaren en wil dat doen bij de inhoudelijke behandeling van zijn eigen strafzaak, die binnen afzienbare tijd zal plaatsvinden. De strafzaak tegen [naam getuige] als verdachte is immers door de rechtbank voor maximaal drie maanden aangehouden. De verdediging heeft daarbij ook nog aangevoerd dat de waarheidsvinding in deze zaak niet in het gedrang mag komen.
2.1.6
Het Openbaar Ministerie heeft aangevoerd dat moet worden getoetst aan het noodzakelijk-heidscriterium. Dat is echter een gepasseerd station. De rechtbank had immers al beslist dat [naam getuige] als getuige moest worden gehoord.
2.1.7
De rechtbank heeft zich hierna voor beraad teruggetrokken in raadkamer. Na hervatting van de zitting deelde de voorzitter als beslissing van de rechtbank mee dat de getuige [naam getuige] ter zitting van heden is gehoord en dat het nogmaals horen van [naam getuige] als getuige een bijzondere reden vraagt. Vervolgens deelde de voorzitter mede dat deze bijzondere reden niet aanwezig is, zodat het verzoek de zaak aan te houden teneinde in een later stadium de getuige [naam getuige] nogmaals te horen, wordt afgewezen.
2.1.8
Dat door de rechters gestelde vereiste kent het Wetboek van Strafvordering niet. Zo dit vereiste al zou mogen worden gesteld, dan is die bijzondere reden gelegen in het belang van de waarheidsvinding. Dat belang wordt na een paar zittingsdagen door de rechtbank verlaten ten behoeve van de voortgang van de zaak. Het lijkt er op dat de rechtbank gedacht heeft: het maakt niet uit wat de getuige te zijner tijd nog gaat zeggen; wij hebben de getuige laten komen, hij wil niet verklaren en daarmee is het getuigenverhoor afgerond. Dit brengt verzoekster tot de conclusie dat de rechtbank de efficiency stelt boven de waarheidsvinding.
2.1.9
Door onder deze omstandigheden een bijzondere reden te verlangen voor het opnieuw horen van de getuige, stapt de rechtbank - wellicht onbedoeld - op het terrein van de inhoud van de verklaring de getuige kan gaan afleggen. Daarop mag je niet vooruit lopen. De rechtbank had zich moeten realiseren dat je op het verkeerde spoor zit als je op dag A vindt dat de getuige moet worden gehoord en op dag B dat dat niet meer hoeft. Het feit dat de rechtbank zich dat niet realiseerde, althans niet daarnaar handelde, roept de schijn van vooringenomenheid op.
2.1.10
Zo het vorenstaande al niet een naar objectieve maatstaven gerechtvaardige vrees voor vooringenomenheid van de rechters oplevert, is er daarnaast nog de omstandigheid dat de rechtbank hiermee eigenlijk zegt dat de verklaring van [naam getuige] er niet meer toe doet. Wat hij te zijner tijd in zijn eigen strafzaak als verdachte ook mocht gaan verklaren: de rechtbank zegt eigenlijk: we hebben die verklaring niet nodig. Daarmee hebben de rechters al een beslissing genomen, althans een oordeel gevormd over de te gebruiken bewijs-middelen en de te gebruiken getuigenverklaringen. Dat is naar objectieve maatstaven een omstandigheid die de schijn van partijdigheid meebrengt.
2.2
De rechters hebben niet in de wraking berust.
De rechters bestrijden deels de feitelijke grondslag van het verzoek en hebben overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren, waarbij - verkort en zakelijk weergegeven - is meegedeeld:
2.2.1
Ter terechtzitting van 16 juni 2008 is de meervoudige strafkamer aangevangen met de inhoudelijke behandeling van deze strafzaak tegen zeven verdachten. Die dag werd door één van de medeverdachten van verzoekster de wraking verzocht van de voorzitter mr. [naam eerdere voorzitter]. Dat verzoek is toegewezen.
2.2.2
De gevolgen van deze ontwikkeling waren dat er een verschuiving plaatsvond in het schema van de behandeling van deze zaken. Een nieuwe rechter moest zich inlezen in het omvangrijke dossier. Er waren vanuit de rechtbank toezeggingen gedaan ten aanzien van de dagen waarop de behandeling zou plaatsvinden en die toezeggingen konden niet meer worden nagekomen. Dat noopte de rechtbank, omdat diens raadsman vandaag verhinderd was aanwezig te zijn bij de voorgezette behandeling daarvan, om de strafzaak tegen [naam getuige] af te splitsen van de andere zaken.
2.2.3
[naam getuige] is door de verdediging gevraagd als getuige. De bedoeling was [naam getuige] op 24 juni 2008 als getuige ter zitting te horen. Nadat hij voor de rechtbank was verschenen, heeft de voorzitter hem zijn positie meegedeeld, inhoudende dat hij niet als verdachte, maar als getuige zou worden gehoord. De voorzitter heeft de getuige uitgelegd dat hij een verschoningsrecht heeft als verdachte en tevens als echtgenoot van verzoekster. De voorzitter heeft hem gevraagd of hij over een en ander overleg had gevoerd met zijn raadsman. [naam getuige] antwoordde dat hij dit uitgebreid met zijn raadsman had besproken, met als resultaat dat hij nu niets wil zeggen en dat hij zich beroept op zijn verschoningsrecht, maar dat hij te zijner tijd in zijn eigen zaak een verklaring zal afleggen. Vervolgens is door de verdediging gezegd dat er onder die omstandigheden geen vragen waren.
2.2.4
Hierna kwam het verzoek van de verdediging om de zaak aan te houden om [naam getuige] op een ander moment als getuige te horen. Dat verzoek heeft de rechtbank afgewezen. [naam getuige] was ter zitting gehoord als getuige en er is geconstateerd dat de getuige niet wil verklaren. Voor het nogmaals horen moeten bijzondere redenen zijn en die zijn niet gelegen in de omstandigheid dat de getuige op een ander moment wel wil verklaren.
2.2.5
De redenen van het gelijktijdig doch niet gevoegd behandelen van de strafzaken tegen de verschillende verdachten in deze zaak zijn niet zozeer gelegen in het kunnen horen van de verdachten in elkaars strafzaken, maar veeleer in redenen van efficiency.
2.2.6
De rechters verzoeken de wraking ongegrond te verklaren en het verzoek af te wijzen.
3. De beoordeling
3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.2
De raadsman van verzoekster heeft ter terechtzitting van 17 juni 2008 verzocht [naam getuige], de medeverdachte in de niet gevoegde zaak, als getuige in de eigen zaak te doen horen. De rechtbank heeft begrepen dat het hier betreft de hoofdverdachte in de onderhavige strafzaak. Deze hoofdverdachte heeft tot heden geen enkele inhoudelijke verklaring afgelegd en heeft zich beroepen op zijn zwijgrecht.
3.3.
De rechters hebben dat verzoek gehonoreerd, daarmee te kennen gevende dat het horen van deze hoofdverdachte als getuige in het belang van de waarheidsvinding is.
3.4
Ter zitting van heden heeft de als getuige aanwezige hoofdverdachte zich beroepen op zijn recht zich te verschonen. Hij heeft daar aan toegevoegd dat hij wel voornemens is in zijn eigen strafzaak - waarvan de zitting binnen drie maanden moet plaatsvinden - een verklaring af te leggen.
3.5
Uit de aantekeningen die van de zitting van heden zijn opgemaakt kan niet volgen dat de rechtbank heeft onderzocht of de hoofdverdachte, nadat hij in zijn eigen strafzaak een verklaring heeft afgelegd, zich opnieuw als getuige op zijn verschoningsrecht zal beroepen.
3.6
Er zijn geen aanwijzingen dat de hoofdverdachte zijn mededeling dat hij in de eigen zaak zal verklaren niet gestand zal doen. Evenmin zijn er aanwijzingen dat hij daarna niet alsnog bereid zal zijn een verklaring als getuige af te leggen.
3.7
Gegeven het voorgaande staat niet vast dat een aanhouding van de behandeling van de strafzaak tegen verzoekster als verdachte voor het (opnieuw) horen van de hoofdverdachte als getuige zinloos is. Evenmin is enige omstandigheid gebleken waaruit kan volgen dat het horen van de hoofdverdachte als getuige niet langer noodzakelijk is voor de waarheidsvinding.
3.8
In het licht van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de weigering van de rechters tot aanhouding van de behandeling van de strafzaak tegen verzoekster met als doel het op een later tijdstip horen van de hoofdverdachte als getuige, de objectief gerechtvaardigde schijn oproept dat die beslissing is ingegeven door redenen van efficiency, althans niet is genomen op basis van een afweging of het horen van de hoofdverdachte als getuige in het belang is van de waarheidsvinding. Dat levert zwaarwegende aanwijzingen op dat de bij verzoekster bestaande vrees dat de rechters enige vooringenomenheid koesteren objectief gerechtvaardigd is.
3.9
Op grond van het vorenstaande is de wraking gegrond en wordt het verzoek toegewezen.
4. De beslissing
wijst toe het verzoek tot wraking van mr. [naam voorzitter], mr. [naam oudste rechter] en
mr. [naam jongste rechter].
Deze beslissing is gegeven op 24 juni 2008 door mr. M.F.L.M. van der Grinten, voorzitter, mr. A.J.P. van Essen en mr. M. Fiege, rechters.
Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.
Bij afwezigheid van de voorzitter is deze beslissing door de oudste rechter en de griffier ondertekend.