ECLI:NL:RBAMS:2012:9128

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 maart 2012
Publicatiedatum
17 oktober 2013
Zaaknummer
HA RK 12-65
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in civiele procedure met betrekking tot vermeende partijdigheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 maart 2012 uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van de S.T.O.P. Foundation, vertegenwoordigd door verzoeker en diens gemachtigde. Het verzoek tot wraking was gericht tegen de rechters M.P.A.M. Fruytier en M.D. Ruizeveld, die betrokken waren bij een civiele procedure waarin verzoeker als eisende partij optrad. Verzoeker stelde dat de rechters partijdig waren en dat er sprake was van vooringenomenheid, onder andere omdat de rolrechter de conclusie van antwoord van de wederpartij in ontvangst had genomen zonder dat er eerst uitspraak was gedaan over de door verzoeker gewenste aanvullende eisen. Verzoeker voerde aan dat de rechters niet op een correcte wijze met zijn zaak omgingen en dat er fouten waren gemaakt in de procedure, wat leidde tot een schending van zijn procesbelang.

De rechtbank heeft het verzoek tot wraking afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de rechters uit hoofde van hun aanstelling vermoed worden onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert. De rechtbank concludeerde dat de door verzoeker aangevoerde gronden niet voldoende waren om te concluderen dat de rechters de schijn van partijdigheid op zich hadden geladen. De procesbeslissingen die door de rechters waren genomen, zoals het in ontvangst nemen van de conclusie van antwoord, werden gekwalificeerd als normale procesbeslissingen die in beginsel niet tot wraking kunnen leiden, tenzij ze zo onbegrijpelijk zijn dat de schijn van vooringenomenheid wordt gewekt. Dit was in dit geval niet aan de orde.

De rechtbank besloot dat er geen grond was voor de vrees dat de rechters in dit geval de schijn van partijdigheid op zich hadden geladen, en wees het verzoek tot wraking af. Tegen deze beslissing staat geen voorziening open volgens artikel 39, vijfde lid, Rv.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Beschikking op het op 23 februari 2012 ingekomen en onder rekestnummer
HA RK 12-65 ingeschreven verzoek van :
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde [gemachtigde],
S.T.O.P. Foundation.
welk verzoek strekt tot wraking van mrs. M.P.A.M. Fruytier en M.D. Ruizeveld, beiden kantonrechter te Amsterdam, hierna kortheidshalve ook aangeduid als: de rechter en de rolrechter dan wel de rechters.
Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
  • het verzoekschrift van 23 februari 2012;
  • de per e-mail toegezonden reacties van de rechters van respectievelijk 7 maart 2012 (de rechter) en 8 maart 2012 (de rolrechter);
  • brieven van verzoeker van 27 februari 2012, 8 maart 2012 en 15 maart 2012.
Deze stukken zijn (voorzover niet in hun bezit) voor de zitting aan verzoeker en de rechters toegezonden. Verzoeker en de rolrechter hebben meegedeeld hiervan kennis te hebben genomen.
De rechters hebben meegedeeld niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 16 maart 2012 in aanwezigheid van verzoeker, diens gemachtigde en partner en de rolrechter. De rechter is, zoals tevoren aangekondigd, niet verschenen. Verzoeker heeft ter zitting zijn standpunt nader toegelicht.

1.Feiten

Verzoeker is eisende partij in een bij de Sector Kanton van deze rechtbank aanhangige zaak onder nummer 1312511 CV EXPL 11-44453. Mr. Fruytier is de behandelend rechter.
Ter rolzitting van 21 februari 2012 fungeerde mr. Ruizeveld als rolrechter ter civiele rol. Aan de wederpartij van verzoeker in voormelde zaak waren nadere uitstellen verleend voor het nemen van de conclusie van antwoord. Deze conclusie is voor de rolzitting aan de rechtbank toegestuurd. Ter rolzitting wilde de rechter een exemplaar hiervan uitreiken aan verzoeker. Verzoeker wilde die niet aannemen. Aan verzoeker is de gelegenheid geboden zijn reactie te dicteren aan de rolgriffier.

2.Het verzoek en de gronden daarvan

2.1.
Het verzoek tot wraking is gebaseerd op de navolgende zakelijk weergegeven gronden.
- Verzoeker heeft aangevoerd dat door de wederpartij in voormelde kantonprocedure (een woonstichting) op een onjuiste en onzorgvuldige wijze is/wordt omgegaan met de toewijzing van een woning/woningen.
- Verzoeker meent dat er bij de rechtbank vooringenomen gewoontes bestaan die ten koste gaan van de meer sensitieve complexe benodigde behandeling, bij iedere processtap van het gehele levensbeschouwelijke belang bij zijn zaak. Hiertoe wijst verzoeker erop dat ondanks een afspraak tijdens een eerdere rolzitting, opnieuw uitstel was verleend aan de wederpartij en dat door hem geweigerde conclusies toch aan hem zijn gezonden.
- Voorts stelt verzoeker dat de rolrechter de conclusie van antwoord ten onrechte in ontvangst heeft genomen zonder dat eerst - zoals vooraf verzocht door verzoeker - uitspraak was gedaan over de door verzoeker gewenste aanvullende eisen. De rolrechter was in het geheel niet op de hoogte van het specifieke belang van de processtatus. Bovendien vergiste zij zich meermalen in de proceshoedanigheid van verzoeker en was haar houding jegens hem niet correct.
- Verzoeker meent dat het op de weg van de rechters ligt om het hem aangedane onrecht met terugwerkende kracht te herstellen, waardoor alsnog met een grotere zorgvuldigheid en in een eerlijk gelijkwaardig proces, de mogelijkheid voor betere woonruimte elders voor hem kan worden ingebracht.
- In zijn brief van 15 maart 2012 is namens verzoeker door diens gemachtigde aangevoerd:
‘Hoofdreden voor de feitelijke wraking is dit benodigd aanvullend ingrijpen in het aanzienlijke proces van hoor en wederhoor. …..
Nadat eerder een kantongerechtprocedure wat betreft het voornoemde met terugwerkende kracht verder onderzoeken onjuist is verlopen en de kantonrechter in die zin eerder onjuist heeft gehandeld moet er zelfs ten dienste in het hoogste waardige procesbelang nader worden ingegrepen.
Standaardbeleefdheidsvormen volgens een standaardprocedure zijn dan per definitie onvoldoende omdat ze stilzwijgend de geschiedenis (die zich steeds automatisch vooringenomen herhaalt) bedekken. Zeker als vanaf het begin is gebleken dat er ook in deze kantongerechtprocedure het nodige fout is gegaan. Fouten tijden de procedure behoren dus zo snel mogelijk gesignaleerd te worden anders wordt het negatief effect van kwaad tot erger. Het lijkt me verder duidelijk dat in deze de rechters niet hetzelfde belang hebben dan dhr. [verzoeker]. Voor dhr. [verzoeker] is het een levenszaak en voor de rechters hun (dagelijks) werk wat ze in zekere zin zo prettig mogelijk (collegiaal) willen laten plaatsvinden. Daarmee wordt dus mogelijk per definitie niet het gehele als voornoemde universele procesbelang wat dhr. [verzoeker] voorstaat gediend. Zo zijn er dus eerder (in de vorige kantongerechtprocedure) fouten gemaakt door de behandelend rechter en de rolrechters die eerst alsnog (onbewust) lijdend uitgewerkt behoren te worden.
In de thans lopende procedure zijn dus fouten gemaakt door de behandelend rechter en later door meerdere rolrechters anders dan dat volgens de dagvaarding. Zo is achtereenvolgens de meest juiste interpretatie van de dagvaarding éénzijdig geïnterpreteerd, heeft geen juiste ontvangstbevestiging door de griffie plaatsgevonden, heeft geen juiste ontvangstbevestiging ter zitting plaatsgevonden, zijn de aanvullende eisen niet tijdig verwerkt terwijl de gedagvaarde partij meerdere keren uitstel is verleend ook nadat uitdrukkelijk is gesteld dat er geen uitstel meer zou worden verleend, is de mogelijkheid voor het geven van een conclusie van antwoord aan een verkeerde gemachtigde (niet binnen Lieven de Key) en niet de door dhr. [verzoeker] specifiek aangegeven persoon/personen betreffende uit handen gegeven, is de verkeerde conclusie van antwoord in ontvangst genomen, is de verkeerde conclusie van antwoord – zonder en tijdige beslissing op de inmiddels naar aanleiding van het voornoemde uit de context plaatsen meerder keren ingediend aanvullende eisen – ter zitting in proces met dhr. [verzoeker] als mogelijk juist gepromoot en bevestigd en geprobeerd uit te reiken en is een dictum van dhr. [verzoeker] in zijn tijd aan de griffier geprobeerd te manipuleren/gemanipuleerd in de context van een instructievonnis.
Daarna zijn n ook nog in opdracht van de behandelend rechter de niet uitgereikte conclusie van antwoord met voornoemde eerder ingediende aanvullende eisen met begeleidend schrijven van de gerechtssecretaris in één enveloppe toegestuurd. Daarmee is zeker (aanzienlijk) de schijn van belangenverstrengeling/partijdigheid gewerkt.
- Verzoeker meent dat uit de reactie van mr. Fruytier van 7 maart 2012 blijkt dat deze kennelijk een ander procesbelang dient dan verzoeker. Verzoeker vraagt zich af waarom de stukken die door hem in het geding zijn gebracht zo laat zijn teruggezonden en waarom de conclusie van antwoord is meegezonden in dezelfde enveloppe. Voorts vraagt verzoeker zich af waarom de rechter zich niet meer betrokken heeft opgesteld terwijl hij wist dan wel kon weten dat het hoogste procesbelang mogelijk geschaad werd. Het had op de weg van de rechter gelegen om verzoeker ter zitting te horen.

3.De reactie van de rechters

De rechters hebben bestreden dat er sprake is van partijdigheid dan wel de schijn van partijdigheid. Voor zover van belang wordt wat zij hebben aangevoerd hierna besproken.

4.De gronden van de beslissing

4.1
Op grond van het bepaalde in artikel 36 Rv, dient in een wrakingsprocedure te worden onderzocht of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Hierbij stelt de rechtbank voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees dat de rechter niet onpartijdig is dan wel een vooringenomenheid koestert, objectief gerechtvaardigd is. Aan de hand van deze maatstaf zal het verzoek worden beoordeeld.
4.2
Tijdens de behandeling ter zitting van het onderhavige wrakingsverzoek is gebleken dat verzoeker zich ten aanzien van de rechter op het standpunt stelt dat deze de schijn van partijdigheid heeft gewekt door als behandelend rechter niet in de procedure in te grijpen en onzichtbaar te blijven. Ten aanzien van de rolrechter voert verzoeker aan dat hij er door de wijze waarop zij de zaak ter rolzitting behandelde geen vertrouwen in had dat zij onbevooroordeeld was ten aanzien van hem.
4.3
Een procedure als de onderhavige verloopt volgens de daartoe in het Rolreglement Kantonsectoren (hierna: het Rolreglement) vastgelegde procedure. Blijkens de reactie van de rechter van 7 maart 2012 diende niet verzoeker, maar diens wederpartij een actie te verrichten, in dit geval het nemen van een conclusie van antwoord. Verzoeker kon daarna reageren. Gesteld noch gebleken is dat de rechter heeft gehandeld op een wijze die indruist tegen het bepaalde in voormeld Rolreglement, dan wel dat hij in strijd met geschreven of ongeschreven rechtsregels ten onrechte heeft nagelaten in te grijpen. Dat de rechter tot op heden zoals verzoeker dat formuleert ‘onzichtbaar’ is gebleven in de procedure, kan dan ook niet tot het oordeel leiden dat hier sprake is van vooringenomenheid of partijdigheid zoals bedoeld onder 4.1.
4.4
Ten aanzien van de rolrechter wordt overwogen dat ook zij heeft gehandeld in overeenstemming met voormeld Rolreglement. De beslissing om de conclusie van antwoord in ontvangst te nemen zonder dat was beslist op de door verzoeker gewenste aanvullende eisen, betreft een procesbeslissing. Dit geldt ook voor de beslissingen over het verlenen van verder uitstel en het retour- dan wel terugzenden van stukken. Dit zijn beslissingen over het verloop van de procedure. Volgens vaste jurisprudentie (onder meer LJN: BV0737) kunnen dergelijke procesbeslissingen in beginsel niet tot wraking leiden. Dit is slechts anders indien een beslissing zo onbegrijpelijk is dat doordoor de schijn van vooringenomenheid wordt gewekt. Hiervan is echter geen sprake.
4.5
Zo de rolrechter zich al - zoals verzoeker stelt - ter zitting vergist zou hebben in zijn hoedanigheid en zo haar houding jegens hem al niet geheel correct zou zijn geweest, dan kan daaruit nog niet zonder meer worden afgeleid dat de rolrechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koesterde of dat er jegens verzoeker sprake was van tekortschietende onpartijdigheid. Daarvan is immers slechts sprake indien factoren die niet volgen uit (de bestudering van) de zaak zelf, op de beslissing invloed zouden hebben gehad. Dit is niet gebleken.
4.6
Wat verzoeker overigens heeft aangevoerd betreft zijn zienswijze ten aanzien van wat de rechters hadden moeten beslissen en overwegen. Dat de beslissingen van de rechters verzoeker onwelgevallig zijn, brengt niet met zich dat de door hem jegens de rechters gestelde vrees van partijdigheid objectief is gerechtvaardigd. De vrees dat het een rechter aan onpartijdigheid ontbreekt moet, zoals hiervoor reeds is overwogen, objectief gerechtvaardigd zijn. Daarvan is hier geen sprake.
4.7
Gelet op wat hiervoor is overwogen levert wat verzoeker heeft aangevoerd naar het oordeel van de rechtbank geen grond op voor de vrees dat de rechters in dit geval de schijn van partijdigheid op zich hebben geladen, dan wel voor de vrees dat het de rechters aan onpartijdigheid ontbreekt.

5.Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af.
Aldus gegeven door mr. M. van Walraven (voorzitter) en mrs.
M.W. van der Veen en C.M. Degenaar, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 maart 2012 in tegenwoordigheid van H.A.J. van der Lee als griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, vijfde lid, Rv, geen voorziening open.