ECLI:NL:RBAMS:2012:8051

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 december 2012
Publicatiedatum
1 mei 2013
Zaaknummer
13-676410-12
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling van een politieambtenaar in uniform

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 4 december 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met anderen betrokken was bij een poging tot zware mishandeling van een politieambtenaar in uniform. De feiten vonden plaats op 7 mei 2012 te Amsterdam, waar de politieambtenaar, die op dat moment in functie was, werd aangevallen door de verdachten. De verdachten hebben de politieambtenaar meermalen geslagen en geschopt, zelfs toen het slachtoffer op de grond lag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededaders zich schuldig hebben gemaakt aan deze geweldshandeling, waarbij de politieambtenaar ernstig letsel heeft opgelopen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 24 maanden geëist, maar de rechtbank oordeelde dat er sprake was van poging tot zware mishandeling en niet van poging tot doodslag. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.500 aan de benadeelde partij, de politieambtenaar. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de impact op het slachtoffer en de noodzaak om de verdachte te weerhouden van toekomstig strafbaar gedrag.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/676410-12 (Promis)
Datum uitspraak: 4 december 2012
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] op [geboortedag] 1992,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [GBA adres],
gedetineerd in het Huis van Bewaring “[locatie]” te [plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 november 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N.M. Lemmers en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. B.C. Swier, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 07 mei 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [A] van het leven te beroven, met dat opzet met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen:
  • met kracht) op/tegen het (achter)hoofd, in elk geval het lichaam, van voornoemde [A] heeft/hebben gestompt en/of geslagen, ten gevolge waarvan voornoemde [A] ten val is gekomen en/of
  • terwijl voornoemde [A] op de grond lag) éénmaal of meermalen (met kracht) in/tegen/op het gezicht en/of het hoofd, in elk geval het lichaam van voornoemde [A] heeft/hebben gestompt en/of geslagen en/of
  • terwijl voornoemde [A] op de grond lag) éénmaal of meermalen (met kracht) (met geschoeide voet) in/tegen/op het gezicht en/of het hoofd, in elk geval het lichaam van voornoemde [A] heeft/hebben geschopt en/of getrapt,
subsidiair:
hij op of omstreeks 07 mei 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een ambtenaar, te weten [functie] bij regiopolitie Amsterdam-Amstelland [A], gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet:
  • met kracht) op/tegen het (achter)hoofd, in elk geval het lichaam, van voornoemde [A] heeft/hebben gestompt en/of geslagen, ten gevolge waarvan voornoemde [A] ten val is gekomen en/of
  • terwijl voornoemde [A] op de grond lag) meermalen (met kracht) in/tegen/op het gezicht en/of het hoofd, in elk geval het lichaam van voornoemde [A] heeft/hebben gestompt en/of geslagen en/of
  • terwijl voornoemde [A] op de grond lag) meermalen (met kracht) (met geschoeide voet) in/tegen/op het gezicht en/of het hoofd, in elk geval het lichaam van voornoemde [A] heeft/hebben geschopt en/of getrapt,
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 07 mei 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Karspeldreef, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [A], welk geweld bestond uit:
  • het (met kracht) op/tegen het (achter)hoofd, in elk geval het lichaam, van voornoemde [A] stompen en/of slaan, ten gevolge waarvan voornoemde [A] ten val is gekomen en/of
  • terwijl voornoemde [A] op de grond lag) het éénmaal of meermalen (met kracht) in/tegen/op het gezicht en/of het hoofd, in elk geval het lichaam van voornoemde [A] stompen en/of slaan en/of
  • terwijl voornoemde [A] op de grond lag) het éénmaal of meermalen (met kracht) (met geschoeide voet) in/tegen/op het gezicht en/of het hoofd, in elk geval het lichaam van voornoemde [A] schoppen en/of trappen,

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair ten laste gelegde bewezen kan worden. Hiertoe heeft zij – kort samengevat – aangevoerd dat de geweldshandelingen van verdachte kunnen worden gekwalificeerd als poging tot doodslag. Zij verwijst hierbij naar het arrest van de Hoge Raad van 13 september 2011, LJN BP 8856, waarin is bepaald dat ‘met geschoeide voet hard tegen het hoofd schoppen naar algemene ervaringsregels mogelijk ernstige gevolgen heeft’. Op de camerabeelden is te zien dat medeverdachte [medeverdachte 1] een schoppende beweging maakt richting het hoofd van aangever. Dat aangever een fietshelm droeg, maakt niet dat de schoppen tegen het hoofd minder ernstige gevolgen kunnen hebben. Een fietshelm beschermt immers niet het hele hoofd, het gezicht en de nek.
[medeverdachte 1] heeft deze schop kunnen uitdelen omdat verdachte ervoor had gezorgd dat aangever op de grond belandde. Hierdoor is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking door de gezamenlijke uitvoering en het zich niet distantiëren.
Het opzet op de dood kan worden afgeleid uit het feit dat medeverdachte [medeverdachte 1] heeft geroepen ‘maak die kankerlijer dood’.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken voor de poging tot doodslag. Hiertoe is aangevoerd dat er vier omstandigheden zijn die een bewezenverklaring van poging tot doodslag in de weg staan. Te weten, de zeer korte duur van de mishandeling, de aard van het opgelopen letsel, het feit dat er geen wapens zijn gebruikt en het feit dat aangever een fietshelm op had. Ook ten aanzien van de poging zware mishandeling moet verdachte worden vrijgesproken, nu uit de beelden niet blijkt dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking en er dus geen sprake is van medeplegen. Ten aanzien van de openlijke geweldpleging refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak poging doodslag
De rechtbank acht de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet bewezen, nu uit de handelwijze van verdachte niet zonder meer kan worden afgeleid dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever als gevolg daarvan zou komen te overlijden. De rechtbank spreekt verdachte hiervan dan ook vrij.
Poging zware mishandeling
[medeverdachte 1] en aangever hadden een confrontatie waarbij [medeverdachte 1] door aangever met peperspray is bespoten. Op dat moment liep verdachte met versnelde pas op de confrontatie tussen [medeverdachte 1] en aangever af. Aangever werd van achteren besprongen door verdachte waardoor hij op de grond is gevallen. Tegelijk met verdachte liep ook [medeverdachte 2] met versnelde pas op aangever af en vielen verdachte en [medeverdachte 2] over aangever heen. [medeverdachte 1] is vervolgens op aangever gedoken en heeft slaande en schoppende bewegingen gemaakt tegen het gezicht en op het hoofd van aangever. Ook verdachte en [medeverdachte 2] hebben zich in dit gevecht gemengd en schoppende bewegingen tegen het hoofd en op het gezicht van aangever gemaakt. Uiteindelijk zijn verdachte en [medeverdachte 2] weggerend, terwijl [medeverdachte 1] nog steeds geweld uitoefende jegens aangever. Vervolgens is ook [medeverdachte 1] weggerend.
Opzet
De rechtbank stelt vast dat bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvormen kunnen worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het, behoudens contra-indicaties, niet anders kan dan dat de verdachte opzet had op het desbetreffende gevolg.
De aard van het handelen van verdachte en zijn mededaders, zoals hierboven beschreven, is, naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat hieruit het opzet daarop kan worden afgeleid. Dat aangever een helm droeg en dat de ernst van het uiteindelijke letsel van het slachtoffer – naar het zich laat aanzien – relatief is meegevallen, maakt dat niet anders.
Medeplegen
De rechtbank stelt vast dat er sprake is van medeplegen wanneer twee of meer personen gezamenlijk een strafbaar feit plegen, waarbij niet alle delictsbestanden door beiden vervuld behoeven te zijn. De relevante criteria in dit verband zijn de vragen of er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachten en of er sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering. Van belang zijnde elementen voor het aannemen van bewuste en nauwe samenwerking zijn bijvoorbeeld de intensiteit van de samenwerking, een taakverdeling, de rol in de voorbereiding, uitvoering of afhandeling, het zich al dan niet distantiëren en aanwezigheid op belangrijke momenten.
[medeverdachte 2] is welbewust meegelopen met de groep die naar uiterlijke kenmerken uit was op een gewelddadige confrontatie met aangever. Hij heeft door zijn voortgezette aanwezigheid in de groep blijk gegeven van zijn intentie die was gericht op het toepassen van geweld, waarbij het dreigend in versnelde pas met de groep meelopen in de richting van aangever heeft bijgedragen aan de sfeer van ontremming. Verdachte heeft aangever met een stootslag tegen het achterhoofd naar de grond gewerkt, waarop [medeverdachte 1] heeft gereageerd door bovenop aangever te springen en hem, terwijl aangever op de grond lag, meermalen met veel kracht tegen het gezicht en op het hoofd te stompen. Tijdens de gedragingen van [medeverdachte 1] hebben zowel verdachte als [medeverdachte 2] zich niet gedistantieerd van het geweld. Ze hebben zich wel uit de voeten gemaakt, maar dat kan alleen maar zijn geweest om zich aan een aanhouding te onttrekken.
De rechtbank is van oordeel dat hieruit volgt dat aan voornoemde criteria voor medeplegen is voldaan.
Op grond van voornoemde is de rechtbank van oordeel dat het ten laste gelegde medeplegen van poging tot zware mishandeling bewezen kan worden.

5.Het bewijs ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de volgende wettige bewijsmiddelen zijn vervat:
1.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2012121898-5 van 7 mei 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [A] (doorgenummerde pag. 3-5).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van aangever, zakelijk weergegeven:
Vandaag, 7 mei 2012, was ik als biker belast met solosurveillance en reed ik op de Karspeldreef in Amsterdam. Bij de supermarkt van de Albert Heijn zag ik een aantal mij bekende doelgroepers staan. Eén van de jongens herkende ik ambtshalve als zijnde [medeverdachte 2]. Ik heb de groep jongens met mijn privé smartphone op diverse foto’s vastgelegd. Op een moment hoorde ik vanaf de overzijde vanaf de Karspeldreef “maak die kankerlijer dood!” of woorden van gelijke strekking. Ik ben naar die jongen toe gefietst. Op het moment dat ik hem aansprak kwam de man provocerend op een halve meter van mij af staan. Ik heb toen uit veiligheid mijn peperspray gepakt. Op dat moment kreeg ik rechtsachter op mijn hoofd een ongelooflijke klap of stoot en voelde meteen een pijnscheut, waardor ik op de grond viel. Terwijl ik op de grond lag, zag en voelde ik vuisten en schoenen naar mijn hoofd, mijn gezicht komen. Er werd getrapt met schoenen en geslagen met vuisten. Ik werd van verschillende kanten op mijn hoofd geraakt, van voren en van achteren. Voordat ik het wist waren de mannen die mij getrapt en geslagen hadden weg, en ik zag dat ze in de richting van de Albert Heijn Kameleon liepen. Later op het bureau [locatie] gekomen voor het maken van bevindingen heb ik de door mij gemaakte foto’s aan collega’s getoond teneinde de betrokkenen te kunnen identificeren. Ik en de collega’s herkenden de man met het rode petje voor 100% als: [medeverdachte 2]. Uit de foto’s van de Kraaiennestgroep herkende ik voor 100% de verdachte en zag dat de verdachte moest zijn genaamd: [medeverdachte 1].
2.
Een proces-verbaal van aangifte met nummer 2012121898-11 van 8 mei 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [B] en [C] (doorgenummerde pag. 37-40).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van aangever, zakelijk weergegeven:
Ik was ten tijde van het voorval in dienst als politieagent, Ik was ook daadwerkelijk herkenbaar als politie omdat ik mijn politie bike-uniform droeg. Ik ben werkzaam als [functie] bij regiopolitie Amsterdam-Amstelland. Gister, 7 november 2012, was ik belast met solosurveillance. Ik zag bij de ingang van de supermarkt de Albert Heijn op het winkelcentrum de Kameleon een aantal personen staan die ik herkende als zijn “de Kraaiennest doelgroep”. Ik herkende een van deze personen als [medeverdachte 2]. Op het moment dat ik met [medeverdachte 2] praatte hoorde ik dat iemand riep van de overzijde vanaf de Karspeldreef “Maak die Kankerlijer dood” of woorden van gelijke strekking. Ik zag een persoon staan op de rijbaan van de Karspeldreef. Ik herkende deze persoon gelijk van gezicht en postuur. Later die dag in het politiebureau heb ik bij de wijkteamrecherche foto’s bekeken van de Kraaiennest doelgroep en daar herkende ik in het fotoboek hem gelijk als zijnde: [medeverdachte 1]. Op het moment dat ik [medeverdachte 1] gesprayd had voelde ik een enorme dreun op mijn achterhoofd. Ik viel gelijk op de grond door die dreun. Ik voelde gelijk een hevige pijn door mijn hoofd. Ik herkende tenminste één van deze drie als [medeverdachte 2]. Ik herkende hem aan zijn rode pet, de donkere jas en zijn forse/gezette postuur. Van de andere twee weet ik dat één een grijs petje had en donker gekleed was en de ander alleen donker gekleed was.
3.
Een proces-verbaal met nummer 2012121898-4 van 7 mei 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [D] (doorgenummerde pag. 15-16).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 7 mei 2012 heb ik een onderzoek ingesteld waarbij het volgende is bevonden. Ik, verbalisant, spoedigde mij naar de Karspeldreef waar ik de collega zag staan met bloed op het voorhoofd. Aangezien er nog geen signalementen waren van de verdachten spoedigde ik mij naar de beveiliging van winkelcentrum De Kameleon om de beelden uit de kijken. Ik zag op de beelden in chronologische volgorde het volgende:
18:37:34
Ik zag college [A] bij het winkelcentrum De Kameleon fietsen. Ik zag een persoon komende uit de richting van de Eerste Kekerstraat en gaande in de richting van Kruitberg op de voetgangersoversteekplaats lopen. Vervolgens zag ik dat collega [A] met zijn fiets draaide en op de persoon affietste. Vervolgens zag ik drie personen met versnelde pas zich begeven naar de collega met de persoon. Ik zag dat de collega met zijn rug naar deze drie personen toe was gekeerd. NN1 jongen, negroïde met grijs mutsje. NN2 jongen, negroïde, fors postuur met rood petje met blauwe klep. NN3 jongen, negroïde zware jas, zwarte broek, witte schoenen en zwart petje. Ik zag dat NN1 en NN2 voorop liepen. Ik zag dat NN1 en NN2 zich op collega [A] wierpen waardoor de collega op de grond viel. Ik zag dat collega [A] probeerde op te staan. Ik zag de persoon, welke [A] in eerste instantie staande hield, met zijn voet een trappende beweging maken in de richting van collega [A]. Ik zag dat collega [A] hierna weer naar de grond ging. Ik zag dat NN1 en NN2 samen de persoon die als eerste staande was gehouden zich tegen collega [A] keerde en dat er verschillende malen geschopt en geslagen werd waarbij collega [A] nog steeds op de grond lag.
Ik zag dat NN1 als eerste wegrende direct gevolgd door NN2 en NN3. Vervolgens zag ik dat collega [A] op stond en dat de persoon die als eerste was staande gehouden er nog bij stond.

4.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 20 november 2012.

Ik stond voor de Albert Heijn. De agent ging in discussie met [medeverdachte 1]. Ik heb hem toen op het achterhoofd geslagen. Het was een stootslag. Ik heb met mijn vuist uitgehaald. Ik ben de man op de beelden met de grijze muts.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond het voorgaande bewezen dat verdachte
op 07 mei 2012 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een ambtenaar, te weten [functie] bij regiopolitie Amsterdam-Amstelland [A], gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet:
  • met kracht op het achterhoofd, van voornoemde [A] heeft gestompt, ten gevolge waarvan voornoemde [A] ten val is gekomen en
  • terwijl voornoemde [A] op de grond lag meermalen met kracht tegen het gezicht en het hoofd, hebben gestompt en geslagen en
  • terwijl voornoemde [A] op de grond lag meermalen met kracht met geschoeide voet tegen het gezicht en het hoofd, hebben geschopt en getrapt,

7.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen en maatregelen

9.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 primair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met daaraan gekoppeld als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod en andere voorwaarden het gedrag van veroordeelde betreffende.
Bij het formuleren van haar strafeis heeft de officier van justitie rekening gehouden met het feit dat er fors geweld is gebruikt tegen een politieambtenaar.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [A] volledig en hoofdelijk wordt toegewezen. Zij heeft daarbij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de strafmaat moet worden meegewogen dat verdachte één klap heeft uitgedeeld. Tevens moet er rekening mee gehouden worden dat verdachte schuld erkent en geen documentatie heeft.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van een politieambtenaar in uniform. De politieambtenaar is meermalen geschopt en geslagen. De omstandigheid dat het slachtoffer op de grond viel was geen aanleiding te stoppen met schoppen en stompen. Verdachte en zijn mededader hebben met hun handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Uit de ter terechtzitting voorgehouden toelichting op het voegingsformulier is gebleken dat aangever 2,5 week volledig arbeidsongeschikt is geweest en dat hij de aantasting van een politieambtenaar in uniform op deze wijze als extreem vernederend heeft ervaren. Gezien het openlijke karakter van dit gepleegde strafbare feit kan het bovendien gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving teweegbrengen.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze in de zogenoemde oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg van Voorzitters van de Strafsectoren van de hoven en de rechtbanken zijn gemaakt. Genoemde oriëntatiepunten dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Bij de toepassing van deze oriëntatiepunten is uitgegaan van “Opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door middel van bijvoorbeeld één of meer kopsto(o)t(en) en/of schoppen/trappen tegen het hoofd”. Hierbij komt men uit op een strafadvies van 6 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Voor zover het feit is begaan tegen een politieagent gedurende of ter zake de rechtmatige uitoefening van zijn bediening kan de in het oriëntatiepunt genoemde straf worden verhoogd met 33% tot 100%. In het onderhavige geval is sprake van een poging, wat tot strafvermindering moet leiden, maar tevens van medeplegen wat weer tot strafverhoging leidt.
Tevens heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 9 november 2012, opgemaakt door reclasseringswerker [E]. In dit advies wordt het recidiverisico als gemiddeld geschat. De reclassering adviseert verdachte, indien hij schuldig wordt bevonden, een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daarbij als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod en andere voorwaarden het gedrag van veroordeelde betreffende.
Gelet op de ernst van het feit is geen andere straf passend dan een gevangenisstraf. Nu verdachte zich niet eerder schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit en gelet op het reclasseringsadvies acht de rechtbank de oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke strafdeel passend. Hiermee beoogt de rechtbank verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst wederom schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Op grond van bovenstaande en gelet op het feit dat de rechtbank – anders dan de officier van justitie – van oordeel is dat er sprake is van poging tot zware mishandeling en niet van poging tot doodslag, is de rechtbank van oordeel dat aanleiding bestaat bij de straftoemeting naar beneden af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van
[A], geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 subsidiair bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op
€ 1.500,-- (zegge vijftienhonderd euro). De vordering kan dan ook worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van
[A]voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht) aan verdachte opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 47, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde
medeplegen van poging tot zware mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 3 maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
en
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldingsgebod
Betrokkene moet zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een bijzondere voorwaarde, ook als dit inhoudt behandeling bij FPP de Waag, gezien de directe samenhang van betrokkene sociale netwerk met het criminele gedrag. De toezichthouder geeft betrokkene daarnaast opdrachten die betrekking hebben op zijn handen en wandel. Met als doel om hem zowel te begeleiden bij de naleving van de bijzondere voorwaarden, als ook te kunnen controleren of hij zich wel aan de naleving van de bijzondere voorwaarden houdt.
Andere voorwaarden het gedrag van veroordeelde betreffende
Betrokkene wordt verplicht om de volgende bijkomende bijzondere voorwaarden na te leven en zich te houden aan de opdrachten van de reclasseringsorganisatie die in het kader van het toezicht op de naleving van deze voorwaarde noodzakelijk zijn:
  • meewerken aan een intakeprocedure bij FPP [locatie] en een eventueel nader te indiceren vervolgbehandeling
  • beschikken over een gestructureerde dagbesteding in de vorm van school en/of werk.
Wijst de vordering van
[A], domicilie kiezende op het adres van Regiopolitie Amsterdam-Amstelland, DPA/Preventie en Zorg/IPS, postbus 2287, 1000 CG Amsterdam, toe tot € 1.500,-- (zegge vijftienhonderd euro).
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan
[A]voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van
[A], aan de Staat € 1.500,-- (zegge vijftienhonderd euro) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van 25 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J. Diemer, voorzitter,
mrs. C.F. de Lemos Benvindo en M.E.B. Nyman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Bouwhuis, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 december 2012.