ECLI:NL:HR:2011:BP8856

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/04428
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Falende bewijsklacht opzet poging doodslag

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden, waarbij de verdachte is veroordeeld voor poging tot doodslag op een politieagent. De feiten dateren van 16 september 2006, toen de verdachte, tijdens een vechtpartij, een politieagent met volle kracht in het gezicht schopte. De verdachte heeft tijdens de rechtsgang betoogd dat het opzet niet bewezen kon worden, maar het Hof heeft op basis van de verklaringen van de verbalisanten en de verdachte zelf vastgesteld dat er wel degelijk sprake was van opzet. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar enkel wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad oordeelt dat de redelijke termijn van art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden, wat leidt tot een vermindering van de straf. De Hoge Raad heeft de gevangenisstraf vastgesteld op zestien maanden en drie weken, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De overige onderdelen van het beroep zijn verworpen.

Uitspraak

13 september 2011
Strafkamer
nr. 08/04428
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 10 oktober 2008, nummer 24/001150-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat het onder 2 bewezenverklaarde opzet niet uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan volgen.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
"hij op 16 september in de gemeente Coevorden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [verbalisant 1] van het leven te beroven, met dat opzet, [verbalisant 1] met kracht in het gezicht heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [verbalisant 1]:
"Op 16 september 2006 was ik als politieagent, in uniform gekleed, met surveillance belast, in een opvallende politieauto aan het werk. Ik was samen met mijn collega [verbalisant 2]. Wij kregen een melding van een vechtpartij in Coevorden. Wij begaven ons ter plaatse. Aldaar aangekomen zijn wij richting [A] gelopen. Op het moment dat wij ter plaatse kwamen heerste er een gespannen sfeer.
Ik draaide mij om, om een vrouw aan te houden. Ze sloeg en schopte mij. Ik denk dat ik haar van mij af heb geduwd want de vrouw kwam ten val. Ik probeerde de vrouw aan te houden en boog mij voorover. Op het moment dat ik probeerde de vrouw onder controle te krijgen zag ik in een flits dat er een persoon uit de omstanders naar voren stapte en mij heel hard in het gezicht schopte. Het was een schop die met volle kracht uitgevoerd werd door die persoon. Hij raakte mij vol op de linkerkaak. Op het moment dat ik geraakt werd zag ik een soort van lichtflits en verloor ik heel kort mijn bewustzijn. Toen ik weer bij was heb ik via de portofoon geroepen dat er assistentie moest komen.
De jongen die ik ter plaatse als eerste aansprak heeft mij en [verbalisant 2] meerdere keren bedreigd.
Ik hoorde dat hij zei: "Als er wat met mijn moeder is, dan maak ik jullie af, schiet ik jullie dood". De man die mij geschopt had riep tegen mij en [verbalisant 2]: "Ik maak jullie dood, als er iets met haar is". De manier waarop de bedreigingen door deze mannen werd geuit kwam voor mij zodanig over dat ik de overtuiging had dat de bedreigingen daadwerkelijk uitgevoerd zouden worden."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [verbalisant 2]:
"Op 16 september 2006 was ik als politieagent in uniform gekleed met surveillance belast, in een opvallende politieauto aan het werk. Ik was samen met mijn collega [verbalisant 1]. Wij kregen via de meldkamer een melding om te gaan naar [A] te Coevorden. Wij begaven ons ter plaatse.
[Betrokkene 1] riep meerdere keren tegen mij: "Ik maak je dood, ik schiet je dood, als mama dood is dan maak ik je hartstikke dood, kutwijf'. Op dat moment stond er een andere jongen bij, welke later [verdachte] bleek te zijn. Ik hoorde dat [verdachte] meerdere keren tegen mij zei: "Als zij dood is dan maak ik jou dood, ik schiet je hartstikke kapot". Ik heb mij door de woorden van [verdachte] en [betrokkene 1] bedreigd gevoeld."
c. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een van hen:
"Op 16 september 2006 kregen wij, verbalisanten, de opdracht te gaan naar [A] te Coevorden. Wij waren belast met surveillance en waren in uniform gekleed. Ik, [verbalisant 1], vertelde verdachte [betrokkene 2] dat zij was aangehouden. Ik, [verbalisant 1], pakte [betrokkene 2] vast. Ik, verbalisant [verbalisant 1], voelde dat [betrokkene 2] tegen mijn benen schopte. Ik, [verbalisant 1], bracht [betrokkene 2] naar de grond. Ik, [verbalisant 1], kreeg [betrokkene 2] op de grond onder controle door haar vast te pakken. Hiervoor moest ik, [verbalisant 1], door mijn knieën. Direct hierna zag ik een persoon die mij hard in mijn gezicht schopte.
Wij, verbalisanten, hoorden dat verdachte [betrokkene 1] meerdere keren tegen ons, verbalisanten, zei: "Ik maak jullie dood. Ik schiet jullie dood. Als mijn moeder dood gaat, maak ik je af, kutwijf'. Ook hoorden wij, verbalisanten, dat verdachte [verdachte] tegen ons zei: "Ik maak jullie dood" en woorden van gelijke strekking."
d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [verdachte]:
"Ik was op 15 september 2006 op het Piratenfeest in Coevorden. Op een gegeven moment ben ik onder andere met [betrokkene 1] naar [A] gegaan.
Ik hoorde geschreeuw bij de ingang van [A].
Ik zag dat [betrokkene 1] ruzie had. Ik dacht bij mezelf:
"Ik help [betrokkene 1]". Ik heb toen een jongen geslagen. [Betrokkene 1]'s moeder [betrokkene 2] kwam er ook bij. Ik zag toen dat er agenten waren. Opeens zag ik [betrokkene 2] op de grond liggen. Ik zag dat er een agent bovenop zat. Ik bedacht me niet en heb toen die agent aangevallen. Ik weet dat ik die agent geschopt heb."
e. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"(...). Het klopt dat ik een mannelijke agent heb geschopt. Ik heb [verbalisant 1] in een reflex een trap gegeven tegen zijn kaak. Hij zat toen over [betrokkene 2] heen, volgens mij op zijn hurken. Ik heb hem met mijn rechtervoet geschopt. U vraagt mij welke risico's het schoppen tegen iemands hoofd met zich meebrengt. Dat iemand komt te overlijden, natuurlijk."
2.4. Blijkens de gebezigde bewijsmiddelen heeft het Hof feitelijk vastgesteld dat de verdachte [verbalisant 1] met volle kracht tegen de linkerkaak heeft geschopt waardoor deze kort het bewustzijn heeft verloren en dat de verdachte verscheidene keren tegen de verbalisanten heeft gezegd "Ik maak jullie dood". Daaruit heeft het Hof het bewezenverklaarde opzet kunnen afleiden. De bewezenverklaring is derhalve toereikend gemotiveerd.
2.5. Het middel faalt.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het derde middel
4.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van achttien maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze zestien maanden en drie weken waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffierS.C. Rusche, en uitgesproken op 13 september 2011.